• No results found

Discussie en aanbevelingen

3.1 Selectie van stoffen

Stoffen die voldoen aan één of meerdere van de in paragraaf 2.1 genoemde criteria zijn relevant voor de evaluatie van de ecologische risicogrenswaarden. Op basis van deze criteria komen meer dan 50 stoffen in aanmerking voor een evaluatie van de ecologische risicogrenswaarden. Gezien de beperkte tijd is in deze rapportage een deel van deze stoffen (34 stuks) geëvalueerd. De

geselecteerde stoffen zijn metalen waarvoor de bodemtypecorrectie wordt toegepast en de stoffen zoals opgenomen in het standaard pakket voor het Bbk. Echter ook voor de overige stoffen die voor een evaluatie in aanmerking komen (zie bijlage 1) zou het wenselijk zijn de ecologische risicogrenswaarde te evalueren.

3.2 Wel/geen nader onderzoek

3.2.1 Geen nader onderzoek nodig

Voor de volgende stoffen bestaat op basis van de generieke scoring relatief weinig onzekerheid over de ecologische risicogrenswaarde en hoeft er geen nader onderzoek te worden verricht (score + of ++):

 Barium;  Naftaleen;  Fenantreen;  Fluorantheen;  Benzo[a]-pyreen;

 Individuele PAK waarde uit groepsbenadering PAK (gebaseerd op toxiciteitsdata voor PAK-16).

Voor de volgende stoffen bestaat er enige onzekerheid (score +/-, - of --) met betrekking tot de MPAeco en/of de SRAeco waarde. Voor deze stoffen is echter

geen nader onderzoek nodig, omdat dit waarschijnlijk niet tot andere grenswaarden zal leiden.

Het betreft:  Seleen;  Thallium;  Antraceen;  Chryseen;  Benzo[a]-antraceen;  Benzo[k]-fluorantheen;  Benzo[ghi]-peryleen;  Indeno[123]-pyreen;  Minerale olie.

Voor seleen zijn de MPAeco en de SRAeco gebaseerd op nieuwe studies en een

evaluatie van de bestaande studies zou niet tot een andere waarde danwel score leiden. Voor thallium zijn eveneens nieuwe studies gebruikt maar zou volgens de huidige methode geen vergelijking meer plaatsvinden met evenwichtspartitie wat in Van Vlaardingen et al. 2005 nog wel gedaan is. Hierdoor zou de door Van Vlaardingen et al. voorgestelde SRAeco van 1 mg/kg naar 1,5 mg/kg gaan. Voor

beide stoffen wordt geadviseerd om de in 2012 door Brand et al. voorgestelde ecologische risicogrenzen op te nemen in het gangbare beleid.

De PAK zijn in 2012 herzien volgens de huidige gangbare methodiek en

gebaseerd op de interne concentraties in organismen (gebaseerd op beschikbare literatuur tot en met 2008). De onzekerheden die zijn geconstateerd bij de getallen die zijn afgeleid volgens de gangbare methode komen vooral voort uit het ontbreken van voldoende bruikbare literatuur. Sinds de literatuur van 2008 zal de beschikbaarheid van nieuwe literatuur waarschijnlijk niet wezenlijk zijn toegenomen. In 2008 is tevens op basis van de interne concentratie in organismen voor de individuele PAK een waarde vastgesteld welke zeer goed scoren. Daarom wordt voor deze stoffen geadviseerd om de in 2012

voorgestelde ecologische risicogrenzen op basis van interne concentraties op te nemen in het gangbare beleid. Tevens wordt geadviseerd om de beoordeling van PAK-10 uit te breiden naar PAK-16. Momenteel bestaat er voor de PAK alleen een som norm voor PAK-10 (40 mg/kg).

Voor minerale olie zijn in 2008 nieuwe voorstellen gedaan voor de verschillende olie fracties voor de SRCeco en MPCeco. Tot op heden zijn deze waarden niet

opgenomen in het gangbare beleid. Geadviseerd wordt deze waarden wel op te nemen in het beleid voor hergebruik van grond.

3.2.2 Nader onderzoek nodig en prioritering daarvan

Conform de in deze rapportage voorgestelde generieke scoringsmethode bestaat voor de volgende stoffen enige onzekerheid rond de MPAeco en/of de SRAeco

waarde (score +/-, – of --). Het betreft:  Arseen;  Beryllium;  Cadmium;  Chroom (III);  Kobalt;  Koper;  Anorganisch kwik;  Lood;  Molybdeen;  Nikkel;  Tin;  Vanadium;  Zink;  PCB (som 7)  Dieldrin/Endrin/Aldrin (Drins)  DDT/DDE/DDD.

Voor een deel van deze stoffen geldt dat de ecologische risicogrenswaarde is afgeleid in 2001. Uitzonderingen hierop zijn beryllium, kobalt, molybdeen, tin, en vanadium. Voor deze metalen zijn de risicogrenswaarden in 2005 afgeleid.

Prioritering

Het feit dat er enige onzekerheid rond de grenswaarde bestaat wil niet zeggen dat een herziening van de grenswaarde tot een andere waarde zal leiden. Dit hangt ondermeer af van de evaluatie van de eerder gebruikte literatuur. Hierbij moet worden beoordeeld of de gebruikte literatuur ook voldoet aan de nu gestelde eisen. Daarnaast kan de beschikbaarheid van nieuwe literatuur een invloed hebben op een eventuele nieuwe waarde. Ook het toepassen van de nieuwste afleidingsmethodiek kan leiden tot andere risicogrenswaarden. De genoemde onzekerheid in de grenswaarde wordt gebruikt als eerste aanleiding voor nader onderzoek van de beschikbare literatuur en de toegepaste

methodiek. Hieruit kan blijken of een herziening van de waarde ook daadwerkelijk tot een ander getal zal leiden.

Het zal niet mogelijk zijn om voor alle stoffen tot herziening over te gaan, vanwege de kosten- en tijdsinspanningen die dit oplevert. Er zal een keuze gemaakt moeten worden welke stoffen prioriteit krijgen. Bij die keuze spelen een aantal aspecten een rol.

 Mate van onzekerheid;

 Jaartal van beoordeling van gegevens;  Aangetroffen concentraties in Nederland;  De hoeveelheid van gegevens in de literatuur.

Op basis van de onzekerheid scoren arseen, chroom(III), kwik, nikkel,

drins en DDT/DDE/DDD een – of -- (zie tabel 2.7) en hebben daardoor een

hoge prioriteit voor evaluatie. Een nader onderzoek, zou gezien de datum van afleiden (2001) en de veranderingen in de methodiek sindsdien, ook relevant kunnen zijn voor cadmium, koper, lood, zink en PCB.

Voor chroom (III) en nikkel zijn in de bijbehorende scoringsparagrafen in hoofdstuk 2 al indicaties gegeven voor een nieuwe risicogrenswaarde. Echter deze kunnen niet direct worden overgenomen en dienen nog het volledige traject van vaststelling te doorlopen. Voor de PCB loopt op dit moment een traject voor herziening van de risicogrens voor doorvergiftiging. De

risicogrenswaarden voor molybdeen dateert uit 2005 maar ook voor de stof is er nog onzekerheid met betrekking tot de gebruikte literatuur.

Voor de stoffen beryllium, kobalt, tin en vanadium kunnen vraagtekens geplaatst worden bij het nut van een uitgebreid nader onderzoek om de achterliggende literatuur te beoordelen. Voor deze stoffen is de beschikbare literatuur (deels) vrij recent (in 2005) beoordeeld. Mogelijk kan voor beryllium en kobalt worden volstaan met het toepassen van de nieuwste methodiek om tot herziene risicogrenswaarden te komen. Voor beryllium is in de bijbehorende scoringsparagraaf in hoofdstuk 2 al een indicatieve waarde gegeven. Ook deze waarde moet nog het volledige traject van vaststelling doorlopen en kan niet direct worden gebruikt.

Voor tin zou de methodiek (met name het geometrisch gemiddelde) zoals voorgesteld in Van Vlaardingen et al. (2005) en Brand et al. (2012)

gecontroleerd moeten worden omdat deze bij herberekening in deze rapportage niet gelijk was aan de gerapporteerde SRCeco van 250 mg/kg. Daarnaast is de

gebruikte literatuur in 2005 niet geëvalueerd waardoor er de SRCeco gebaseerd

is op literatuur uit 1992.

Voor vanadium zou een evaluatie van de dataset voor processen inzicht kunnen geven of het meenemen van deze data nog invloed heeft op de uiteindelijk voorgestelde SRAeco door Van Vlaardingen et al. (2005) en Brand et al. (2012).

De processen bleken niet te zijn geëvalueerd.

3.2.3 Nieuwe ecologische grenswaarden toepassen

Voor een aantal stoffen die genoemd worden in deze rapportage zijn de

nieuwste ecologische grenswaarden nog niet opgenomen in het gangbare beleid rond bodemverontreiniging. Voor deze stoffen wordt geadviseerd deze

grenswaarden alsnog op te nemen in het beleid. Het gaat hierbij om de volgende stoffen:

 Barium;  Seleen;  Thallium;

 Alle individuele PAK uitgaande van de groepsbenadering gebaseerd op interne concentratie in het organisme voor PAK-16;

 Minerale olie (fractiebenadering).

3.3 Samenvattend overzicht vervolgacties

Tabel 3.1 geeft een samenvattend overzicht van de te overwegen vervolgacties acties per stof. Prioritering van de vervolgacties kan gedaan worden op basis van de onzekerheidsscore per stof (zie paragraaf 3.2.2).

Tabel 3.1: Te overwegen vervolgacties per stof.

Stof Vervolgactie

Arseen Nader onderzoek: literatuurevaluatie en indien

noodzakelijk toepassen nieuwe methodiek Cadmium Chroom (III) Koper Kwik (anorganisch) Lood Molybdeen Nikkel Tin Vanadium Zink PCB Drins DDT/DDE/DDD

Beryllium Nader onderzoek: toepassen nieuwe methodiek

(literatuurevaluatie is voldoende) Kobalt

Barium Overnemen nieuwe ecologische

risicogrenswaarde in gangbaar beleid Seleen Thallium Naftaleen* Antraceen* Fenantreen* Fluorantheen* Chryseen* Benzo[a]-antraceen* Benzo[k]-fluorantheen* Benzo[a]-pyreen* Benzo[ghi]-peryleen* Indeno[123]-pyreen* Minerale olie (fractiebenadering)

* Overnemen waarde uit groepsbenadering gebaseerd op toxiciteitsdata voor 16-PAK.

3.4 Invulling nader onderzoek

Aanvullend op de stoffen die in deze rapportage zijn geëvalueerd wordt geadviseerd om ook voor de overige stoffen (met name organische verbindingen, zoals beschreven in bijlage 1) de onderbouwing van de ecologische risicogrenswaarde te achterhalen. Uit dit onderzoek zou kunnen

blijken dat er meer (organische) stoffen zijn waarvoor de ecologische risicogrenswaarde onzekerheden kent.

Daarnaast wordt voor enkele van de geselecteerde stoffen (arseen, cadmium, chroom (III), koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, tin, vanadium, zink, PCB, Drins en DDT/DDE/DDD) geadviseerd nader onderzoek te verrichten in de vorm van een literatuurevaluatie. Hieruit wordt mogelijk duidelijk of een herziening van de risicogrenswaarde ook daadwerkelijk tot een andere waarde zal leiden of dat de huidige waarde kan worden gehandhaafd. Indien er aanleiding toe is, kan met het toepassen van de huidige methodiek vervolgens een nieuwe

risicogrenswaarde worden afgeleid.

Voor een tweetal stoffen (beryllium en kobalt) is de beschikbare literatuur reeds geëvalueerd en kan worden volstaan met het toepassen van de nieuwste methodiek om tot een nieuwe ecologische grenswaarde te komen. Voor beryllium bestaat de verwachting dat de risicogrenswaarde minder streng zal worden.

GERELATEERDE DOCUMENTEN