• No results found

Disciplinaire straffen

In document Balanceren met recht (pagina 51-54)

De Bvt maakt een onderscheid tussen enerzijds disciplinaire straffen (artikelen 48 en 49 Bvt) en anderzijds tussen orde- of veiligheidsmaatregelen waarbij bijvoorbeeld de bewegingsvrijheid binnen de inrichting beperkt kan worden. Een disciplinaire straf kan overeenkomstig artikel 48, eerste lid, Bvt worden opgelegd als de verpleegde een feit begaat dat onverenigbaar is met de orde of de veiligheid in de inrichting. Bovendien moet de verpleegde voor het begaan van een dergelijk feit verantwoordelijk kunnen worden gesteld (artikel 49, zesde lid, Bvt). Dit laatste maakt het verschil met een orde- of veiligheidsmaatregel, waarbij een verpleegde niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een bepaald feit. De disciplinaire straf is als sanctie bedoeld voor verpleegden ‘die storend gedrag vertonen dat niet kan worden herleid tot hun stoornis.’89

Het onderscheid tussen een disciplinaire straf en een maatregel blijkt in de praktijk niet altijd even duidelijk. Ruim tweederde90 van de medewerkers die de enquête hebben ingevuld, geeft aan dat er disciplinaire straffen worden toegepast in de inrichting waar zij werkzaam zijn. Slechts twee inrichtingen maken in hun huisregels echter melding van het eventueel kunnen toepassen van disciplinaire straffen. Ook uit de interviews komt naar voren dat het onderscheid tussen een disciplinaire straf en een orde- of veiligheidsmaatregel niet duidelijk is. Zo geeft een jurist aan dat er in de betreffende inrichting soms maatregelen worden getroffen die veel lijken op disciplinaire straffen, bijvoorbeeld het uitsluiten van bezoek.

91 Spreiding: 50 tot 85 procent.

92 Commissie Rechtspositie ter beschikking gestelden, 1985. 93 Ibidem.

94 Kamerstukken II 1993/1994, 23 445, nr. 3. 95 Artikelen 33, 34 en 35 Rvt.

96 Staatsblad 2005, 195 (Reparatiewet II) 7 april 2005.

63 procent91 is het niet eens met de stelling ‘de disciplinaire straf past niet in de forensisch-psychiatrische setting van de terbeschikkingstelling’. Zowel uit de interviews als uit de huisregels komt echter naar voren dat disciplinaire straffen in de praktijk zelden tot nooit worden toegepast. De reden die hiervoor wordt gegeven, is veelal dat men disciplinaire straffen niet passend vindt in een zorginstelling/behandelklimaat. Sommige respondenten opperen daarom de disciplinaire straffen maar uit de Bvt te halen. Materieel blijkt soms echter wel degelijk te worden gestraft, alleen wordt het dan niet zodanig genoemd.

De Commissie Haars heeft in het interim-rapport92 argumenten voor en tegen de eventuele invoering van disciplinaire straffen gegeven en uiteindelijk wel gekozen voor de invoering van disciplinaire straffen. Een argument tegen de invoering van disciplinaire maatregelen was destijds al ‘dat vrijwel geen enkele directie gebruik zou maken van de gelegenheid tot het nemen van disciplinaire maatregelen, zoals ook in het verleden is gebleken, toen de mogelijkheid daartoe in de rijksinrichtingen nog bestond’.93 Uiteindelijk heeft deze commissie er wel voor gekozen om disciplinaire maatregelen in te voeren. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat niet ieder storend gedrag te beschouwen is als gestoord gedrag. ‘In de inrichtingen wordt ernaar gestreefd de verpleegden zoveel mogelijk op hun eigen verantwoordelijkheid aan te spreken.’94

Waar tweederde van de geënquêteerde medewerkers stelt dat disciplinaire straffen worden toegepast, komt uit de interviews naar voren dat dit zelden of nooit gebeurt. Conclusie moet zijn dat medewerkers blijkbaar slecht op de hoogte zijn van het onderscheid tussen disciplinaire straffen en maatregelen. 3.6 Dwangmedicatie

In artikel 26, eerste lid, Bvt is vastgesteld dat het hoofd van de inrichting ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen op advies van een arts een verpleegde kan verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht. Nadere regels hierover worden gesteld in het Rvt.95 De Bvt kent nu nog geen basis voor dwangbehandeling, maar alleen de mogelijkheid om een gedwongen kortdurende geneeskundige ingreep te verrichten, zoals in artikel 26 Bvt is vastgesteld. Voorheen werd de ingreep toegestaan indien deze ‘noodzakelijk’ was ter afwending van ‘ernstig gevaar’. Bij een wetswijziging in 2005 is het woord ‘ernstig’ komen te vervallen en ‘volstrekt’ aan noodzakelijk toege-voegd.96 De wetgever besloot destijds tot deze wetswijziging om de regeling meer in overeenstemming te brengen met de Wet Bopz. Het gevaarscriterium

97 Van der Horst, 2008.

98 Artikel 1 lid 1 onder f, Wet Bopz.

99 RSJ 07/1335/TA en 07/1346/TA, 29 november 2007.

100 Zie hierover ook: Advies Dwangbehandeling binnen de tenuitvoerlegging van straffen en

maatre-gelen, Den Haag: RSJ 2008.

101 Spreiding: 6 tot 64 procent. 102 Spreiding: 24 tot 86 procent.

103 Zie in verband met het doorbreken van ernstige en langdurige stagnatie van de behandeling, Leuw & Mertens, 2001, p. 147; Nijman et al., 2002, p. 343.

104 Denk hier bijvoorbeeld aan chemische castratie.

voor deze ingreep is hiermee verruimd.97 Wat onder gevaar wordt verstaan, wordt niet nader gedefinieerd, dit in tegenstelling tot de Wet Bopz.98 In een uitspraak van 29 november 2007 zegt de RSJ het volgende: ‘In de onderhavige zaak kan weliswaar worden gesproken van gevaar voor de gezondheid van klager, maar voor het overige staat slechts vast dat dit gevaar zich op termijn zal realiseren, waarmee een langere termijn gemoeid kan zijn. Van een onmiddellijk dreigende, gevaarzettende situatie als bedoeld in artikel 26 Bvt is derhalve geen sprake. De beroepscommissie acht zich, mede gelet op de terughoudendheid die in acht moet worden genomen bij het maken van inbreuken op grondrechten, niet bevoegd een ruimere uitleg te geven aan artikel 26 Bvt dan die welke hier-voor is weergegeven. Een verruiming van de criteria hier-voor de toepassing van dwangmedicatie is aan de wetgever. Het voorgaande brengt mee dat naar het oordeel van de beroepscommissie klager niet op grond van artikel 26 Bvt kan worden verplicht te gedogen dat hem onder dwang medicatie wordt toe-gediend.’99 De RSJ (2008) meldt dat vanuit de praktijk inrichtingen aangeven dat soms de noodzaak voor dwangbehandeling aanwezig is, terwijl de wet dit niet toelaat. Een verruiming van artikel 26 Bvt is momenteel op komst en moet aansluiten op de regeling voor dwangbehandeling in de Wet Bopz.100

Bijna 45 procent101 van de medewerkers die de enquête heeft ingevuld, geeft aan dat de mogelijkheden om dwangmedicatie toe te passen, te beperkt zijn. Bijna 41 procent102 vindt van niet. Uit de interviews blijkt dat het merendeel een verruiming ondersteunt. Aangegeven wordt dat de criteria om dwangmedicatie toe te passen te eng zijn.103 Een Commissie van Toezicht zegt hierover: ‘Je ziet de teloorgang en een terbeschikkinggestelde afglijden, maar je kunt niets doen want er is geen sprake van een onmiddellijk gevaar.’ Een afdelingshoofd vertelt dat de inrichting te lang moet wachten om tot dwangmedicatie te komen: ‘De discussie is dat je lang de verantwoordelijkheid bij de terbeschikkinggestelde moet laten, dat je de aftakeling en decompensatie van de terbeschikkinggestelde lang moet laten doorgaan. Dat je bijna zo lang moet doorgaan totdat de orde en veiligheid in het geding is. En dat vind ik soms mensonterend.’

In dit verband zij nog opgemerkt dat artikel 28 Bvt de irreversibele ingreep regelt: het hoofd kan bepalen, na instemming van de verpleegde, dat een op afwending of vermindering van gevaarlijk gedrag gerichte ingreep in het lichaam van een verpleegde, waarvan de gevolgen, naar is te voorzien, niet ongedaan gemaakt kunnen worden, wordt verricht.104 Meerdere geïnterviewden geven aan dat van deze bepaling nooit gebruik wordt gemaakt. Bovendien

105 Artikel 7, vierde en vijfde lid, Bvt. 106 Artikelen 25, 26, 27, 32, 34 en 49 Bvt.

107 Ook Veldzicht heeft een regeling met het ministerie van Justitie getroffen.

vinden zij de bepaling in de Bvt overbodig: de Wet op de geneeskundige behan-delingsovereenkomst regelt deze ingreep immers al.

In document Balanceren met recht (pagina 51-54)