• No results found

dingen en Servituten , binnen de Stadt Dordrecht

gevel in een aghterstraat nogh strick tot ciraat vande stadt dewijle deselve seer net moet werden gewerckt en van een aghtergevel off binnenplaatsen niemant het gesight heeft.26

H i e r i n l e e s ik d a t z o ' n k e u r i g u i t g e v o e r d e p r o e f g e v e i in e e n a c h t e r s t r a a t n o g b i j d r a a g t a a n d e s c h o o n h e i d v a n d e s t a d a l d u s d e t o e z i c h t h o u d e r s , m a a r a a n e e n a c h t e r g e v e l o f b i n -n e -n p l a a t s h e e f t -n i e m a -n d e r i e t s a a -n .

E e n c o m i t é g i n g a a n d e s l a g e n g a f d e z e l f d e m a a n d n o g u i t -s l u i t -s e l : verbiedt Jacob Evenwel ingevalle hij desselfs proeff als Metselaar sal willen off komen te doen, en sijn proefgevei te maken, hetselve niet sal vermogen te doen aan een Agter-gevel, maar aan een Voorgevel in een Agter off binnen-straat. . .2 1

T E D O R D R E C H T ,

G e d r u k t b y J O A S S E S V \ N B R A A M , Boekverkooner• Ordinaris Stad- D r u k k e r , en van 't Klein Z ï g e ! en d e

G e d r u k t e P a p i e r e n , w o o n c n d e over d e Beurs,

Afb. 8. Ordonnantie van de metselaars in Dordrecht uit 1725 (Stadsarchief Dordrecht, toegangsnr. 134. inv.nr. 8)

o r d o n n a n t i e : Ende sullen van nu voortaan binnen dese Stadt, in de Voorstraten geen Metselaars Proef gevels mogen wer-den gemaakt, maar sullen moeten werden gemaakt in de agterstraten ( a f b . 8 ) .2 5 M e t h e t m e e r v o u d ' v o o r s t r a t e n ' b e d o e l d e m e n in D o r d r e c h t o n g e t w i j f e l d d e d a a r z o g e n o e m -d e V o o r s t r a a t , m a a r w a a r s c h i j n l i j k o o k -d e a n -d e r e h o o f -d s t r a t e n e v e n w i j d i g a a n d e V o o r s t r a a t s h a v e n . D e p l a a t s v a n d e g i l d e -p r o e f w a s in D o r d t k e n n e l i j k n i e t i e t s d a t e x c l u s i e f v e r b o n d e n w a s m e t é é n g e b o u w , m a a r v o o r i e d e r e e n z i c h t b a a r in d e b e l a n g r i j k e s t r a t e n e n t o t ciraat vande stadt. W a a r s c h i j n l i j k t e g e n d e z i n v a n h e t g i l d e g r e e p h e t s t a d s b e s t u u r e c h t e r i n . o m v o o r t a a n u i t s l u i t e n d d e a c h t e r s t r a t e n t e v e r r i j k e n . Is d i t e e n e g a l i t a i r e m a a t r e g e l , v o o r u i t l o p e n d o p d e F r a n s e R e v o l u t i e , o m h e t v o l k i n d e a c h t e r s t r a t e n v o o r t a a n o o k t e l a t e n d e l e n in s c h o o n h e i d ? H e t g a a t w a a r s c h i j n l i j k o m w a t a n d e r s . M e t h e t v o o r v a l E v e n w e l p r o v o c e e r d e n d e m e t s e l a a r s b a z e n m e t o p z e t h e t r e c e n t i n g e n o m e n s t a n d p u n t v a n h e t s t a d b e -s t u u r . D e k a n d i d a a t g i n g n a m e l i j k n o g e e n -s t a p j e v e r d e r : h i j v e r k o o s e e n a c h t e r g e v e l a l s p r o e f t e m e t s e l e n , w a n t : Jacob Evenwel sigh al heeft aengegeven sijn proef te doen, en sijn proefgevei sal maacken niet voor aende straat gelijck altijts is gedaan, maer aen een aghter gevel, ende alsoo een

proef-H e t g i l d e w e r d o g e n s c h i j n l i j k in h e t g e l i j k g e s t e l d , m a a r m e n h i e l d o n v e r k o r t v a s t a a n d e m a a t r e g e l d a t p r o e f g e v e l s v o o r t -a -a n -a l l e e n -a l s v o o r g e v e l in -a c h t e r - o f b i n n e n s t r -a t e n m o c h t e n w o r d e n u i t g e v o e r d . D e r e d e n d a a r v o o r l i g t w e l l i c h t b e s l o t e n in d e a a r d v a n d e p r o e f . A m b a c h t e l i j k g e z i e n g i n g h e t w e l i s w a a r n o g s t e e d s o m e e n t o p p r e s t a t i e m a a r d e m o d e s c h r e e f i n m i d d e l s h e e l a n d e r e v o r m e n v o o r . L a n g s d e h o o f d s t r a t e n v e r s c h e n e n n a m e l i j k v l a k k e l i j s t g e v e l s , d e H o l l a n d s e i n t e r p r e t a t i e v a n d e b a r o k . H e t s t a d s b e s t u u r w a s w a a r s c h i j n l i j k v o o r s t a n d e r v a n d i t s o o r t v e r n i e u w i n g e n e n m e n z a g h e t ' c i r a a t ' v a n d e ' k l o o s t e r m o p

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 3 155

p e n b r i g a d e ' daarom liever vertrekken naar de achterstraten. Men vreesde begin 1 8d e

eeuw de ouderwetse uitstraling daar-van, zoals eerder houten t o p g e v e l s als dis-sieraad werden e r v a r e n .2 8

Eén van de oude dekens van het metselaarsgilde, d e z o g e n o e m d e ' a g t m a n ' A b r a h a m Hordijck tekende het bovengenoemde request nog met zijn "merk", daarmee blijk gevend niet te kunnen schrijven. Z o wordt duidelijk waarom in Dordrecht zo laat nog traditionele gevels, c.q. archaïsche architectuurvormen voorkomen aan de rand van de binnen-stad (afb. 9), zie ook de voorafgaande bijdrage van Meischke en Zantkuijl. Het gaat om een welstandsverordening die niet op zichzelf stond. De Nieuwe Keure van Dordrecht uit 1782 noemt het verbannen van de Metselaars-Proefgevels naar de a c h t e r s t r a t e n in één a d e m met b e p a l i n g e n w a a r i n het (ver)bouwen van zowel nieuwe als oude gevels gehouden is aan permissie door de stedelijke thesaurier en stadsarchitect ('fabrijk'). dat die gevels in de rooilijn moeten staan en hoog-uit beperkt op vlucht gebouwd mochten worden, dat luifels niet meer toegestaan waren en dat de kaden voortaan alleen van steen en niet meer van hout gemaakt mochten w o r d e n .2 9

Conclusie

De patroonheilige van het gilde der metselaars varieerde van stad tot stad: St. Barbara komt regelmatig voor maar ook de Vier gekroonden (Antwerpen en Dordrecht) en zelfs St. Joseph waar men samenwerkte met de timmerlieden (Leiden). Overal in Nederland gaat de geschiedenis van die gilden terug tot in de middeleeuwen, maar de oudste schriftelijke bepalingen omtrent de proef werden pas rond in de jaren "40 van de 1 6d c

eeuw opgesteld. Meestal rekent men dat tijdstip niet meer tot de middeleeuwen omdat zich in de Lage Landen inmiddels de renaissance aandiende. Wellicht heeft de nieuwe vormentaal en een andere werkwijze -met ambachtslieden die men van elders haalde- te maken met het aanscherpen van de regels.3 1 1

Het ver-plicht stellen van het burgerschap en betalingen zijn primair punt, daarnaast het afbakenen ten opzichte van verwante ambachten en vooral de noodzaak om diverse proeven af te leggen. Onduidelijk is soms of het daarbij ging o m toetreding tot het gilde als gezel of o m het verkrijgen van de meestertitel, waarbij soms vermeld wordt dat alleen deze hoogste trap de opleiding van leerjongens met zich mee kon brengen.

De vroegste omschrijving van de proef vinden we in Haarlem in 1542. In de t w e e d e helft van de 1 6d e

e e u w volgden de meeste Zuid-Hollandse steden waarvan de bepalingen en het aantal proefstukken - d o o r g a a n s vier- onderling vergelijkbaar zijn, zelfs met die van de stad Antwerpen. In de plek van uit-v o e r i n g tekent zich een uit-verschil af t u s s en steden zoal s Amsterdam (afb. 10), Delft, Amersfoort en Leeuwarden waar de proeven in één gebouw samengebracht waren en steden als Haarlem, Dordrecht en Leiden waar ze overal in de stad ten dienste stonden van particulieren en meer algemeen bijdroe-gen aan de schoonheid van de stad. Dit wordt in Dordrecht expliciet zo genoemd. Een stedelijke bepaling uit 1727 zorg-de er tegelijkertijd voor dat die proeven niet langer aan zorg-de hoofdstraten maar uitsluitend nog aan achterstraten mochten

Afb. 10. Meesterproeven in de Waag te Amsterdam (foto auteur 2005)

worden opgetrokken. Deze maatregel was niet bedoeld om voortaan ook de armere stadsdelen met fraai uitgevoerd met-selwerk op te vrolijken. In de proefgevel ligt namelijk een onveranderbaar traditionalisme verankerd, terwijl de praktijk en de m o d e inmiddels heel andere (strakke) vorme n voor-schreven die automatisch in de welgestelde hoofdstraten ver-schenen. Het gaat eigenlijk om een modernistische welstands-bepaling. In de 1 7d e

eeuw had men -met succes- de houten gevels uit het straatbeeld verbannen, niet zozeer vanwege het brandgevaar, m a a r o m d a t ze als dis-sieraad uit de m o d e waren. In de oge n van het gilde v o r m d e n trapgevels met paanderbogen en overkragingen, evenals kunstig gemetselde gewelven, de hoogste graad van ambachtelijk kunnen. Sinds d e romantiek en het ontstaan van m o n u m e n t e n z o r g in de tweede helft van de 1 9d e

e e u w worden topgeveltjes en sier-metselwerk hogelijk gewaardeerd, maar daaraan voorafgaand schreef de goede smaak g e d u r e n d e anderhalve e e u w heel andere vormen voor. In 1727 v e r w e e s het D o r d s e stadsbe-stuur trapgevels en korfbogen naar de achterstraten; later in die e e u w eiste men dat gevels uitsluitend aan d e rooilijn gebouwd werden, niet o p vlucht of voorzien van luifels. In de loop van de 1 8d e

eeuw verdween in Rotterdam. Schiedam en Leeuwarden de trapgevel uit het examen van de metselaar en k w a m daarvoor in de plaats de meer theoretische tekenop-dracht conform de inmiddels veranderde praktijk.3 1

156 B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 3

Noten

I Deze begrippen kwamen ter sprake in de toespraak van Maarten Prak tijdens de studiemiddag Eenheid en tweespalt. Architectuur in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden op 11 mei 2007 te Ant-werpen.

:

Stadsarchief Antwerpen, GA 4267 en 4268. Zie ook F.H. Mertens en K.L. Torfs, Geschiedenis van Antwerpen, dl. VI, Antwerpen

1846,162.

? Stadsarchief Antwerpen, GA 4267, 20r d.d. 13 juni 1544. * Ibidem, 28 [28r-29v|.

5 J. Huizinga (ed.), Rechtsbronnen der stad Haarlem. :s-Gravenhage 1911. art. 5 , 2 6 4 .

6

Ididem, art. 22. 269-270.

7 Stadsarchief Dordrecht, toegangsnr. 16. 659: Keuren van Metselaars gilde 1584 (tot 1688). 2v. 3r.

Ibidem, 7r.

9 Stadsarchief Dordrecht, toegangsnummer 16, 670, Ordonnantie op het gilde 1584 (=XVIIA)

1 0

RAL Leiden. Archieven van de gilden, inv. 509, 1110 Ordonnantie van het Gerecht of gildebrief voor de timmerlieden en metselaars, uit 1615 en 1111 Ordonnantie voor de timmerlieden en metselaars

1615 met ampliaties 1637. I I

E.J. Haslinghuis en H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie. Leiden

1997.288.

1 2

W.R.J. Dierick, Het gilde van Sint Barbara in Den Briel, Bernisse 2000. 22 (Stichting Streekhistorie Voorne-Putten en Rozenburg. Publicatiereeks nr. 14).

1 3

Ibidem, 13-14. 28-30. Bij deze interpretaties is niet altijd duidelijk om welke versie het gaat. Dhr. A.A. van der Houwen van het Streek-archief was zo vriendelijk de transcriptie door W.R.J. Dierick van de akte uit 1664 (C253, niet 1646!) beschikbaar te stellen. 1 4

Dierick 2000, 12-13. 1 5

Gemeentearchief Rotterdam, toegangsnummer 17, inv.nr. 104a. 1 6

Gemeentearchief Rotterdam, toegangsnummer 17, inv.nr. 104. 1 7 Gemeentearchief Rotterdam, toegangsnummer 17, inv.nr. 104b. I S

Een soortgelijke aanpassing naar een meer theoretische opgave deed zich in Leeuwarden voor, zie De Vries 2006. 10.

^ G.A. Schiedam, toegangsnr. 1.11. inventarisnummer 3081 getiteld Gildebrief van het St. Barbara's of metselaars gilde, binnen de stad Schiedam. Schiedam 1796.

2 ( 1

Ibidem, art. 2, 4.

21

Keure of Ordonantie voor het St. Josephs gilde Binnen de Stad Delft, Delft 1782, art. 20, 12: De Proeven zullen werden gedaan, en de Teekeningen werden gemaakt op een Proefmeesters Vloer, en zulks by Tourbeurten, van den eenen Proefmeester tot den ander, zullende de Proefmeester op wiens Vloer de Proeve werd gedaan, voor het ontbeeren van dezelfve genieten 6 stuivers daags.

2 2 Ibidem, art. 3. 5. De kandidaat betaalt 10 gulden indien de proef wordt afgekeurd.

2 3

Ibidem, art. 3.

2 4

Stadsarchief Dordrecht, toegangsnr. 16, inv.nr. 681.

2 5 Stadsarchief Dordrecht, toegangsnr. 134, inv.nr. 8, p. 139. 2 6 Stadsarchief Dordrecht, toegangsnr. 16, inv.nr. 6 8 1 . Requeste

geda-teerd 7 januari 1727.

2 7 Ibidem. De uitspraak staat links in de marge van het stuk opgete-kend, ondertekend door G. Helbos op 21 januari 1727.

2 8 Chr.J. Kolman, "Houten gevels in het Nederlandse stadsbeeld (14de-18de eeuw)', in: R.C. Hekker en Chr.J. Kolman, "Ten voordele en cieraat van dese stad". Studies over houten huizen in Nederlandse steden, Zeist/'s-Gravenhage s.a.. hfdst. 4, 72-84. In tegenstelling tot wat de titel van de publicatie doet vermoeden, hadden stadsbesturen het over het 'defigureren' en over de "ontsieringhe' door de houten gevels. Ibidem. 84.

2* Nieuwe Keure en ordonnantie op de Gebouwen, Erfscheydingen en Servituten binnen de Stadt Dordrecht, Dordrecht juny 1782. CLXXIX- CLXXXV e.a. Vriendelijke dank voor de inzage aan R. Meischke te "s-Gravenhage.

3 0 Over het gekrakeel tussen de ambachten en ambachtslieden te Utrecht en Kampen is eerder gepubliceerd, meer recent zie D.J. de Vries. "Jelis Knijff en Jelis Jelissen. kistenmaker in Zwolle en beeld-snijder te Kampen'. Bulletin KNOB 100(2001). 72-82.

3 1

Zie voor de toename van theorie en wiskunde nog eens D.J. de Vries, 'Ambachtelijk metselwerk". Bulletin KNOB, 105(2006), 2-14. m.n.12-13.

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 3 157

PUBLICATIES

W i m D u b e l a a r (eindree!.). Utrecht in steen. Historische bouw-stenen in de binnenstad. Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2 0 0 7 . 192 p . I S B N 9 7 8 9 0 5345 3 1 9 3. € 24.95

Natuursteen in historische g e b o u w e n plaatst de m o n u m e n t e n z o r g e r of o n d e r z o e k er vaak voor problemen. Hoe herken j e al die verschil-lende s o o r t e n ? Wat is oud en w a t is he t product van restauraties? Waar k w a m e n die stenen v a n d a a n ? En h o e werd natuursteen vroeger afgewerkt?

In de loop der jaren is veel o v e r natuursteengebruik in het verleden geschreven. Wie een beetje zijn best doet. kan e r een paar b o e k e n -planken mee vullen. E r is veel kennis a a n w e z i g, m a a r een h a n d z a a m overzicht ontbreekt. Veel van het geschreven e is in moeilijk te vin-den tijdschriften gepubliceerd, terwijl andere publicaties erg speci-alistische bijdragen over een bepaalde steensoort of een aspect van natuursteengebruik bieden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de studie van L. N y s , La pierre de Tournai; son exploitation et son usage aux Xlllème, XlVème et XVème siècles (Tournai etc. 1993) of de in 2001 verschenen Atlas Natuursteen in Limburgse Monumenten. Geologie, beschrijving, herkomst en gebruik, door R. Dreesen, M. Dusar en F. Doperé. O o k prachtige fotoboeken zagen het licht, zoals uitgegeven d o o r de v z w Pierres et Marbres de Wallonië of een boek als Dres-sed Stone, d o o r T h e o d o r H u g u e s e.a. uit 2 0 0 5 . Dit laatste boek biedt veel informatie over verschillende soorten natuursteen, maar is sterk gericht o p de huidige natuursteenmarkt en het is zeker niet het enige in zijn soort. A n d e r s van opzet en zeer informatief is het in 2 0 0 6 door de Nederlands e G e o l o g i s c h e Vereniging uitgegeven De geolo-gische stad - steeds natuursteen (Lelystad 2 0 0 6 ) . m a a r ook daar is de aandacht v o o r natuursteengebruik in het verleden slechts m o n d -j e s m a a t aanwezig .

B o u w h i s t o r i e en g e o l o g i e lijkt een m o e i z a m e c o m b i n a t i e . N a d e T w e e d e Wereldoorlog is e r in Nederland slechts incidenteel over his-torisch natuursteengebrui k g e s c h r e v e n. Het s t a n d a a r d w e rk Natuur-steen in monumenten, van A . Slinger. H. Janse en G. Berend s is na het verschijnen van de t w e e d e druk in 1982 al lang u i t v e r k o c h t , wat o o k geldt v o o r Steenrijk Amsterdam van W i m Dubelaar, d at een geologische wandeling langs m o n u m e n t e n in A m s t e r d a m bood. De meest recente publicatie over het thema w a s tot voor kort Werk en merk van de steenhouwer, d o o r Herman Janse en Dirk de Vries, inmiddels o o k a l w e e r zestien j a a r geleden verschenen en vooral toe-gespitst op het historische s t e e n h o u w e r s a m b a c h t. Voor de herkenning van steensoorten en de toepassing van de verschillende soorten in d e negentiende en twintigste e e u w is dit b o e k echter minder geschikt. Utrecht in steen - o n d e r e i n d r e d a c t i e van W i m D u b e l a a r , s e n i o r geoloog bij tno Bouw en O n d e r g r o n d met specialisatie natuursteen - voorziet in een leemte. Na kortere bijdragen van Gerard O v e r e e m en Dirk Jan de Vries, over natuursteengebruik en het Sint-Maartens-motief in de Utrechtse binnenstad, volgt wat in het 'Ten g e l e i d e ' m e t recht de kern van het boek wordt g e n o e m d . Hoofdstuk 3, van p a g i n a 30 tot 109 is getiteld ' D e historische b o u w s t e n e n van U t r e c h t ' e n g e s c h r e v e n d o o r T i m o G. N i j l a n d. W i m D u b e l a a r en H e n d r i k Jan Tolboom. De titel van het hoofdstuk is mijns inziens te bescheiden. De binnenstad van Utrecht fungeert als pars pro toto. Het hoofdstuk biedt een overzicht van de belangrijkste steensoorten die in Neder-landse m o n u m e n t e n kunnen worden aangetroffen en daarmee is het dus v o o r iedereen die iets o v e r natuursteen wil weten van belang.

M a t e r i a a l k e n m e r k e n . historisch gebruik, verwerin g e n v e r v a n g i n g zijn de elementen die de o p b o u w bepalen van de subhoofdstukken waarin de verschillende soorten steen worden behandeld. Tufsteen, trachiet, verschillende z a n d s t e n e n , b l a u w e B e l g i s c he stenen, witte B e l g i s c h e s t e n e n , k a l k s t e e n van A v e s n e s , B a u m b e r g e r en andere soorten. Het aantrekkelijke van d e ze opzet is dat per soort alle ele-menten die van belang zijn bij elkaar worde n behandeld. B o v e n d i en is de informatie c h r o n o l o g i s c h g e o r d e n d in de tijd. Het hoofdstuk heeft een g e ï n t e g r e e r d e b e n a d e r i n g van g e s c h i e d e n i s en g e o l o g i e , w a a r m e e een g o e d e balans is g e v o n d e n tussen g e o l o g i s c h e en his-torische informatie enerzijds, en de v e r w e r i n g s p r o b l e m a t i e k e n de vraag naar de d u u r z a a m h e i d van de steen anderzijds. H i e r m e e krijgt d e lezer vrijwel o n g e m e r k t een schat aan informatie v o o r g e s c h o -teld, en dit alles is zodanig compleet d a t j e vaak vergeet dat het boek eigenlijk alleen m a a r over Utrecht gaat.

G e l u k k i g houdt het verhaal hiermee niet op. De grote veranderingen in het n a t u u r s t e e n g e b r u i k ten g e v o l g e van n i e u w e t r a n s p o r t m o g e -lijkheden en productiemethoden worden e v e n e e n s behandeld, z o w el in het k a d e r van restauratie als n i e u w b o u w . K e n m e r k e n d voor die ontwikkeling is het t o e n e m e n d e gebruik van kalkstenen en stollings-gesteenten.

Het v o l g e n d e hoofdstu k v a n H e n d r i k Jan T o l b o o m - s t e e n h o u w e r en natuursteenspecialist bij de RACM - behandelt d e b e w e r k i n g en afwerking van natuursteen. D e ontwikkeling van steenbijl naar punt-ijzer. zweispits, ceseel en b o u c h a r d e e r h a m e r volgt e v e n e e n s het ver-haal van d e steen d o o r de e e u w e n heen. Wat hier e n i g s z i n s w o r d t gemist is een overzicht van de gebruikte g e r e e d s c h a p p e n , de afwer-kingen en de tijd waarin deze gebruikelijk waren, die de lezer een hulp had kunnen bieden v o o r verder o n d e r z o e k en datering . M a a r misschien maakt het ook wel duidelijk dat er in N e d e r l a n d eerst n og meer onderzoek naar dit t h e m a moet worden gedaan. In ieder geval belicht de bijdrage van T o l b o o m een relatief o n b e k e n d aspect van historisch s t e e n h o u w w e r k . Het maakt duidelijk da t e e n stuk steen m e e r is dan alleen een blok materiaal en zo o n d e r b o u w t de auteur zijn pleidooi voor de ambachtelijke s t e e n h o u w er en zijn werk, d o o r te wijzen o p het historisch waardevolle karakter van b e w e r k i n g e n . Het laatste hoofdstuk is van F r a n s K i p p . s t a d s b o u w h i s t o r i c u s van Utrecht, die het t h e m a kleur en natuurstee n b e h a n d e l t , o p k e r k e n , huizen en poortjes. E e n van de o p v a l l e n d e punten in zijn betoog is dat de natuursteen in het verleden vaak van een afwerking w a s voor-zien. Natuursteen werd soms rood geschilderd, terwijl baksteen d o o r middel van een d u n n e pleisterlaag dan weer het uiterlijk van natuur-steen kreeg. Een terechte, m a a r enigszins m e r k w a a r d i g e conclusie, w a n n e e r m e n bedenkt dat de bijzondere vormen die in natuursteen werden uitgehakt, e v e n e e n s in g o e d k o p e r e baksteen hadden kunnen worden uitgevoerd, zoals dat bijvoorbeeld in de Oostzeestede n het geval w a s . Beschermin g tegen inwering, het b e n a d r u k k e n van con-trasten en veranderingen in de m o d e waren belangrijke redenen o m de steen van een extra afwerking te voorzien.

Al met al is Utrecht in steen een bruikbare en zinvolle publicatie. Het boek is geheel uitgevoerd in kleur en wordt g e k e n m e r k t d o o r een g o e d e beeldredactie. Het bevat g o e d e foto's van vele soorten natuur-steen, in verweerde en o n v e r w e e r d e staat en heldere onderschriften. Bovendien is er een register van geografische n a m e n , p e r s o o n s n a-men en instellingen, s t e e n s o o r t e n én een verklarende woordenlijst van architectuurhistorische én geologisch e termen o p g e n o m e n , zodat iedereen kan nakijken wat amfibool, fenokrist, h o o r n b l e n d e en pla-gioklaas betekent.

Is e r d a n niets o p het b o e k aan te m e r k e n ? Toch w e l . Z o is het vreemd dat de auteurs n o g nooit lijken te hebben gehoord van het

158

w e r k van J e a n-L o u i s van B e l l e . Niet alleen zijn e n c y c l o p e d i s c h e overzicht van s t e e n h o u w e r s m e r k en bij onze zuiderburen, m a a r ook zijn L'Industrie de Ia pierre en Wallonië (XVIe et XVIIIe siècles) uit 1976 en Les maïtres de pierre d'Arquennes uit 1990 ontbreken in de bibliografie. Dat geldt o o k voor de al g e n o e m d e studie van L. N y s . Dat zijn standaardwerken over specifieke steensoorten - gebaseerd o p o n d e r z o e k aan d e bron - d i e in Utrecht in Steen eigenlijk niet hadden m o g e n ontbreken. O p dat gebied had het boek nog kunnen winnen, vooral o m lezers o p het spoor van m e e r specifieke literatuur over b e p a a l d e steensoorten in het verleden te kunne n zetten. M e r k -waardig is ook dat in het hoofdstuk ' B e w e r k i n g en afwerking van natuursteen ' het standaardwer k van K. Friederich. Die Steinhearhei-tung in ihrer Entwicklung vom II. bis zum 18. Jahrhundert. A u g s -burg 1988. [Reprint van uitgave 1932] niet is gebruikt.

Bovendien blijft het historische overzicht d o o r het hele boek heen hier en daar te dicht o p het eerdere werk van Slinger zitten. W a a r o m worden er geen vraagtekens gezet bij het gebruik van Savonnières in de M i d d e l e e u w e n (p. 95)? En w a a r o m wordt het gebruik van Port-land Stone in NederPort-land vóór aanvang van de achttiende e e u w uit-gesloten? Alleen m a a r o m d a t Slinger e.a. schreef dat de steen aan de hekpijlers van het Sint-Jacobsgasthuis te Schiedam in 1787 was toegepast (p. 107)?

Dat zijn m o m e n t e n w a a r o p blijkt dat er nog veel werk te verzetten valt, voordat w e echt het fijne w e t e n o v e r n a t u u r s t e e n h a n d el en -gebruik in het verleden. Je krijgt de neiging o m een verlanglijstje op te stellen van monografieën , gewijd aan één bepaalde soort. M a a r dat doet gelukkig niets af aan de waarde van Utrecht in steen, dat h o p e -lijk snel verplichte stof wordt o p opleidingen architectuurgeschiede-nis, erfgoed en bouwhistorie.

G a b r i van Tussenbroek

SUMMARIES

Architecture and recollection in the Middle Ages W i m D e n s l a g e n

H o w did p e o p l e write about historical a r c h i t e c t u r e in the M i d d l e A g e s ? To what extent were they interested in ancient buildings? It is natural to a s s u m e that important buildings, for instance the great cathedrals, were also admired after the time of their realisation and that reports of this admiration have been preserved. However, such reports are probably rare. I d o not k n o w the reason of this. although I suppose that my research has not been sufficiently c o m p r e h e n s i v e . It is likely that there is m o r e to be found in the extensive literary heritage of the M i d d l e A g e s , but w h o h a s the patience and possibi-lity to tracé a n d read all t h e sources collected by, for instance, M a x Manitius in his Geschichte der Lateinischen Literatur des Mittelal-ters ( 1 9 1 1 - 1 9 3 1 ) ?

Few buildings have been written about so m u ch as the Hagia Sophia in Istanbul. T h i s can be explained by the circumstance that famous authors have reported on it in great detail, among others Procopius and Paulus Silentiarius. What is found about ancient architecture in medie-val chronicles is often just a single record, written in the manner of a minutes secretary. The first archaeologist w h o does make mention of ancient buildings. William Worcestre, limits his descriptions to stating the major measurements of the buildings (Itinerarium from 1478).

B U L L E T I N K N O B 2 O O 7 - 3

Fortunately, there are a few s o u r c e s from which a certain attach-ment to ancient architecture is evident. After the fire in the choir of Canterbury Cathedral in 1174 the clergy apparently preferred recon-struction of their choir, which dated from 1130. Consequently, they declared to be o p p o s e d to the idea of replacing the burnt choi r by new construction. Similar sentiment s also existed after the demoli -tion of the O u d m u n s t e r in Utrecht in 1587.

A fertile s o u r c e that I have only superficially dealt with a r e the reports of Jerusalem pilgrims and crusaders . in which some atten-tion is indeed paid to the early Christian churche s there. A research into the travelling literature in m e d i e v al E u r o p e might yield more than 1 have been able to find so far.

A monastery door from Warffum K.T. M e i n d e r s m a

S o m e t i m e in the early 2 0l h century the G r o n i n g er M u s e u m acquired a primitively constructed d o o r of an early date and presumabl y from Warffum. R e c e n t research of the d o o r revealed the identity of t h e building c o n c e r n e d . notably the Johannietenklooster (monastery of the knights of St John) in the aforesaid village.

T h e d o o r is circular-arched a n d c o m p o s e d of t w o w i d e , thick oak parts and c o n n e c t e d by m e a n s of t w o forged tail hinges. With the passage of time the inside was completely c l a m p e d with p i n e w o o d parts. This fact could have been marked by the date 1586 and some other signs carved in t h e w o o d . A heart-shaped shield in which the Maltezer cross, the e m b l e m of the monastic order of the knights of St John, has been carved twice, dates back to the original period. T h e door probably dates from the early 16'h century.

Commercial Gothic in the Low Countries? Merlijn Hurx

T h e first study, which touched upon the p h e n o m e n o n of commercial gothic in the N e t h e r l a n d s . was carried out twenty years ago by the D u t c h architectural historian Ruud M e i s c h k e . M e i s c h k e p r o p o s e d that in the fifteenth century, as a c o n s e q u e n c e of high transportation costs and tolls, stones for building were increasingly cut into shape in the quarries in the southern Netherlands rather than at the building site. At the end of the century major parts of churche s were delive-red as a kind of ' p r e f a b ' that could be assembled on the spot. Since M e i s c h k e published his challenging thesis about prefabrication and export architecture, it has attracted the attention of an international scholarly audience. However, it still lacks a profound basis and until now it w a s not k n o w n in which w a y s the c h a n g e s in the 'late g o t h i c ' b u i l d i n g p r a c t i c e influenced a r c h i t e c t u r a l d e s i g n . By c o m p a r i n g details of m a ny churches in the Netherlands . my paper will elaborate on t h e w a y s in which prefabrication in the quarries of Brabant g e n e -rated the spread of specific architectural strategies and architectural forms. I will argue that the physical separation of cutting and a s s e m-bling implied several technical limitations which , amongst other