• No results found

Het derde boek Odysseae Homeri

*

Inhoud:

Nestor heeft Telemachum met Pallade ontvangen.

Hij vertelt hun der Grieken doen in den Trojaansen lande, Ook haar geval* thuiswaart zeilende met verlangen.

Maar als hij van den vrijers hoort en Pallas nam haar gangen Ten hemelwaart, zo dede hij haar een offerande,

Beval ook dat men Telemacho een wagen inspande, En gaf hem zijn zoon mede, zij reisden na Sparten, De nacht kwam aan, Diocles ontvink ze met blijder herten.

EER de zon ten hemel steeg, en de zee mocht verlaten

Om den goden te lichten, ook den mensen op aarden, Kwamen zij tot Pylum bewoond van Nestors onderzaten, Een zeer vermaarde stad, heerlijk van huizen en straten. 5 Daar vonden ze de borgers die op de strand vergaarden, Om den blauwgehelmden Neptuno met groter waarden6 Te offeren vette stieren, glad, zwert en wel bedegen.7 Op negen banken zij hun daar bij vijftigen paarden.8

* hun lot

6 met ... waarden met veel eerbewijzen

7 wel bedegen mooi uitgegroeid

Men sloeg der verchierde verren voor elke zetel negen,9

10 Zij brasten 't vlees en braadden 't gebeent, zo men eertijds plegen10 In zulke feesten te doen, op heilige dagen.

Hier arriverende hebben zij 't zeil nedergezegen,12

't Schip op 't land getrokken, haar dingen daaruit gedragen. Telemachus springt op 't gewenste land, na 't welbehagen 15 Van Pallas zijn leidsman, die aldus tot hem gink spreken:

‘Trekt de schaamschoe nu uit, jongelink, vraagt zonder versagen16 Al 't geen, daar gij de woeste zee om zijt overgestreken:17

Hoe 't uw vader gaat, waar hij ergens in een gat mag steken. Gaat nu straks tot den Konink Nestor, der paarden berijder,19 20 Hoort wat hij u raadt, nooit zag men hem wijsheid ontbreken:

Bidt hem dat hij de waarheid zegge, hij gaat ook niet wijder,21 Want hij is zeer vroed; hoort hem, gij werdt een verblijder.’22

Telemachus sprak: ‘O Mentor, hoe zoud' ik mij niet schamen? Oft hoe zal ik groeten dees oude Prins, dees vrome strijder?24 25 Ik ben onbezocht, nooit zag men mij met wijzen verzamen;25 Mijn jonkheid schroomt voor dien grijsaard van groter famen.’

‘Zijt onbevreesd,’ sprak Pallas, ‘edel Prinse verkoren,27 Een goed vernuft vindt haast goei woorden die wel betamen,28 God zal 't u ingeven, 't koomt u ál vanzelfs te voren.29

30 Zijt wel getroost, gij zijt den goden jonstig geboren.’30 Dit gezeid zijnde trad hij fluks voor hem henen.

9 sloeg slachtte; der verchierde verren van die versierde stieren

10 brasten smulden van; plegen placht

12 nedergezegen neergelaten

16 schaamschoe de schoen der schaamte

17 overgestreken overgestoken

19 straks dadelijk

21 niet wijder niet verder (dan de waarheid)

22 werdt wordt; een verblijder verblijd

24 vrome dappere

25 onbezocht onervaren

27 verkoren bemind

28 haast al gauw

29 koomt ... voren schiet te binnen

Telemachus gink zijn leidsman ook ras nasporen.32

Zij kwamen daar al 't volk vergaard stonden op haar benen; Nestor zat in 't midden met zijn zoons op grote stenen. 35 Daar zag men d'een de beesten doden, d' ander 't vel afstropen,

Dees stak 't aan 't spit, die keerde 't met de bevende zenen.36 Maar als zij de gasten zagen, kwamen ze al gelopen, Zij boden ze de hand, en vergaarden bij grote hopen.

Pysistratus, Nestor's zoon, heeft ze beid' met der hand genomen 40 En steld' ze bij de spijzen, die van vettigheden dropen,

In zachte vellen op 't vochtige zand, zout van der stromen, Bij zijn vader en broeder - 't halp weigeren noch schromen.42 Hij diende hun gebraad, hij schenkte wijn in gulden schalen, Hij bracht zijn gast een dronk, die hij met en konste nomen:44 45 ('t Was Pallas van een geitjen gezoogd in Jupiter's zalen) -45

‘Vriend’ sprak hij ‘aanbidt Neptunum met ootmoediger talen, Want gij komt in zijn waarschap, hem geschiedt dit ter eren.47 Als gij gebeden hebt, zo laat het wijnken inwaarts dalen, En geeft ze uw gezelle, zo paait haar zoetheid zijn begeren.49 50 Ende want geen mensen der goden hulpe mogen ontberen50

Zal hij ook bidden; hij is jonger, van mijn tijdsgenoten, Daarom zal ik u den gulden beker eerst toekeren.’

Doe gaf hij hem den gouden kop vol zoet wijns gegoten. Pallas verblijdde door 't verstand in dat hert gesloten: 55 Dat hij 't haar eerst bood, rechtvaardig na eerbaar zeden,

Dies bad zij terstond begeerlijk en onverdroten:56

32 nasporen op zijn schreden volgen

36 keerde 't draaide 't (aan 't spit), dus: braadde 't

42 halp hielp

44 nomen bij zijn naam noemen

45 ('t Was ... zalen) Fout vertaald naar de Latijnse vertaling: filiam Iovis a capra nutriti 47 waarschap feestmaal

49 ze de wijn; paait bevredigt

50 mogen kunnen

‘O Neptune, die uw macht om al 't aardrijk doet verbreden,57 Volbrengt nu willig ons hertelijke gebeden,

Wilt doch Nestor met zijn zonen in eren vermaren, 60 Maakt al d'ander ook eerlijk na heur waardigheden;60

Geeft dat al dees borgers wèl door dit offer mogen varen. Wilt mij met Telemachum ook wel bewaren

Totdat al onze zaken te wille zijn vergaan63 Daarom wij gereisd zijn over dees wilde baren.’

65 Zo bad ze, en heeft voorts alle dingen na ordene gedaan. Zij gaf Telemacho den ronden beker met d'edele traan,66 Die ook zo dede, en bad met een begeerlijke geest.

D'ander deilden 't vlees in stukken als 't wel was doorbraân, Zij aten, zij dronken en hielden een vrolijke feest.

70 Daarna, als den honger en dorst verdreven is geweest, En heeft de Prinse Nestor niet langer gezwegen.

‘Nu’ sprak hij ‘is 't tijd mijn gasten te vragen, aldermeest, Want zij verzaad zijn. Zegt vrienden is 't u gelegen -Wie zijdi? wanen koomdi over dees vochtige wegen?74 75 Hebdi hier iet te doen? dat meugdi mij nu vertellen.

Oft dooldi en zoekt avontuur als zeerovers plegen, Die haar lijf en leven wagen om anderen te kwellen?’

Doe sprak Telemachus moedig voor al zijn gezellen,

- Want Pallas had hem vroomheid en verstand in 't hert gegeven -79 80 Om na zijn vader te vragen, en dat Nestor zoud' mellen:80

57 doet verbreden verbreidt

60 eerlijk ... waardigheden geëerd, zoals ze dit waardig zijn

63 te ... vergaan naar onze zin volbracht zijn

66 d'edele traan 't edele vocht

74 wanen waarvandaan

79 vroomheid moed

‘O Konink, fleur ende glorie van den Grieken verheven,81 Wij komen uit Ithaca over de zee gedreven.

Dat ik nu zeggen zal roert mijn zelfs, geen gemene zaken.83 Ik zoek mijn vader Ulyssem, hoog vermaard in zijn leven, 85 En koom hier, oft gij mij iet wijzer van hem mocht maken.

Hij trak met u om wreken dat vervloekte ontschaken

-Voor Troyen, daar veel Grieken doorhouwen zijn en doorkorven. Dit weet ik al, en ook waar elk den wreden dood most smaken; Maar mijns vaders dood heb ik nooit tijding af verworven,89 90 Noch niemand weet recht te zeggen waar hij is gestorven:

Iupiter heelt ons zijn dood, ook weer hij ergens zit gevangen,91 Oft dat hij tot nu toe in de wilde zee heeft gezworven.

Dit verdriet mij, hierom koom ik bij u met verlangen: Oft gij van zijn dood enig nieuwmaar hebt ontvangen,

95 Dan oft gij hem zelfs zaagt sterven met uw doorzichtige ogen.95 Ellendig is hij geboren, onzalig in zijn gangen.

Ik bid u, Heer, verbergt noch en verschoont niet uit meedogen,97 Maar dat gij zelfs gezien hebt wilt mij waarachtig betogen. Indien u mijn vader ooit jonst voor Troyen heeft bewezen,99 100 Daar gij alle veel most lijden, dit zegt mij ongelogen

Met uw gewoonlijke waarheid, zonder mijn jeugd te vrezen.’

Nestor sprak: ‘O vriendelijke jongelink uitgelezen, Nu gij mij doet herdenken die zware ellenden

Aldaar gedoogd van d'onverwinlijke Grieken geprezen:104 105 Zoud' ik 's u al vertellen, nemmermeer mocht ik enden:

-Van dat wij overzee voeren om Troyen te schenden Na den groten roof, onder den hertog Achilles moedig,

81 glorie ... verheven verheven glorie der Grieken

83 roert betreft gemene zaken zaken von algemeen belang

89 mijns ... dood van mijn vaders dood

91 heelt verbergt; weer of

95 zelfs zelf; doorzichtige scherpziende

97 verbergt ...niet verberg of verbloem niets

99 jonst vriendendienst

Hoe dikwijls wij daar streden tegen de Trojaanse benden Daar de vroomste Grieken worden verslagen bloedig;109 110 - Daar bleef de strijdbare Achilles, Ajax verwoedig,

Patroclus in vroomheid bij den goden te gelijken; Mijn lieve zoon Antilochus bleef daar ook onspoedig,112 Die zo wel te paarde was dat men 's nooit ridder zag wijken,113 Ook zijn ongelooflijke snelheid en vroomheid dee blijken 115 Met ontallijke anderen die daar den dood moesten lijden

-Wie zou 't al verhalen oft beschrijven in kronijken? Ja al bleefdi hier zes jaren dat zijn lange tijden -Vragende wat de Grieken daar al leden in 't strijden,

Gij zoudt eer bedroefd na huis varen dan 't einde mogen horen: 120 Want wij die stad negen jaren bevochten aan allen zijden.

In 't laatst liet ons Iupiter die machtige stad verstoren.

‘Daar was geen Griek daar men die wijsheid en list in mocht sporen122 Die in Ulysse was, die kloeke doorgrondere,123

't Welk gij uw vader noemt: hij gink ze al verre te voren -124 125 - Zijdi anders recht zijn zoon - hoewel ik mij verwondere125

Dat gij hem zo gelijk zijt, maar in de spraak bizondere;

Noch gij zelfs zoudt niet wanen, dat een jonk man in 't spreken127 Hem zo heel gelijk waar', zo gelijk een vermondere.128

‘Nooit heb ik daar den godlijken Ulyssem bezweken.129 130 Nooit zag men dat hij en ik in 't raden contrarie bleken,

Maar waren gelijk eens zins den Grieken wijslijk te raden Om listig, met het minste verlies, ons leed te wreken. Maar na wij die hovaardige stad ter aarden vertraden, Gingen wij 't scheep zwaarlijk met buit en roof beladen....

109 worden werden

112 onspoedig rampzalig

113 dat ... wijken ‘dat men hem daarin voor geen ridder zag onderdoen’

122 sporen bespeuren, opmerken

123 kloeke listige

124 't Welk denwelken

125 Zijdi ... zoon als gij tenminste waarlijk zijn zoon zijt

127 Noch ... wanen ‘ja, ook gij zelf kunt u niet voorstellen, hoe....’

128 vermondere verteller

135 Daar Iuppiter alle de Grieken dede verstrooien,135

En bereidd' ze een treurige thuisvaart door haar misdaden,136 Want zij ál niet wijslijk noch recht en deden voor Troyen. Hij maakte ze twistig om haar ongeluk te voltooien:

Door Pallas' schadelijke toorn dee dit haar machtige vader,139 140 Die door tweedracht die twee gebroeders dede verschooien.140

Dees riepen te rade de Griekse Prinsen allegader; Die kwamen ongelijk, d'een vroeger d'ander spader.

De zon gink onder, zij vergaarden daar meest dronken en zat. Men deed hun 't relaas, de twist werd zo langer zo kwader.144 145 Menelaus gebood hun van d'oorlogen moed' en mat,

Dat zij t' scheep zouden gaan, en nemen na huis het rechte pad. Dit mesviel Agamemnon en was hem een afgrijzen,147

Die woud' 't volk nog houden om Pallas toorn te stillen wat Met offer van ossen, schapen, van alderlei spijzen.

150 O dwaas, hij verstond niet dat men 's elk niet mocht onderwijzen,150 Want geens mensen raad Gods voornemen mag verwinnen.151 De broeders keven, de Prinsen zag men twistig rijzen

Met groot gerucht, elk hield met de zijn', gedeild waren de zinnen.153 ‘'t Was een droevige nacht, elk vreesde in 't herte binnen

155 Voor 't aanstaande verdriet, dat ons de goden bereidden. 's Morgens maakten wij ons ree om de vaart te beginnen. Men trok de schepen in zee, daar wij ons dingen in leiden. 't Halve volk bleef bij Agamemnon, die wilde niet scheiden, Maar als der gemeenten harder elks ongeluk voorhoeden.159 160 D'ander helft gink t'scheep, wij roeiden met snelder naarstigheiden,

Want God slechtte voor ons de schuimende vloeden.161

135 dede verstrooien verstrooide

136 door om, tot strafvoor

139 vader Iuppiter n.l. (verkeerd vertaald)

140 verschooien uiteengaan

144 relaas verslag

147 mesviel mishaagde

150 dat ... onderwijzen dat men niet ieder daartoe kon overreden

151 raad beleid

153 elk ... zijn elk bleef bij zijn mening

159 harder herder; voorhoeden verhoeden

Wij kwamen tot Tenedon, en om thuiswaart te spoeden Deden wij ons offerand den onsterflijken goden.

Maar Iuppiter, vergramd, schikte ons reis nog niet ten goeden, 165 En bracht ons door een nieuwe twist in groter noden,

Want sommige volgden des wijzen Ulyssis geboden En zijn weder achterwaarts na Agamemnon gevaren. Maar ik ben met de schepen die mij volgden gevloden, Want ik zag dat de goden op ons verbitterd waren; 170 De strijdbare Diomedes vlood mede zulk bezwaren,

Daar hij d'ander gezellen ook toe vermaande; Ten laatsten kwam Menelaus ook bij ons vergaren, Die ons vand tot Lesbos een lange reize bestaande. Daar baden wij God om een teken, onder ons raadslaande, 175 Oft wij door Chium oft door Pysirien zouden trekken

Dat ter zijden lag; oft dat wij door Mimanta voortgaande Onder Chio ons reize na huiswaart zouden strekken. Maar God gink ons den weg na Euboea ontdekken Door 't midden van der zee, om 't ongeluk te ontkomen. 180 Alzo begonst daar een vliegende wind te verwekken;180

Die dreef ons zeer snellijk door de vissige stromen.

's Nachts hebben wij ons aan 't eiland Gerestum vernomen;182 Daar offerden wij Neptuno veel gehoornde dieren,

Want wij zo veel wegs gezeild hadden, dat men 's nauw zou dromen. 185 Des vierden daags gink Diomedes zijn schepen ook stieren

Na 't paardrijke Argos in de zoete rivieren;

Ik nam mijn koers na Pilum, daar mij de winden dreven; Die geleidden mij thuis, door Gods wille goedertieren.

‘Dus en weet ik niet, zoon, van die daar achterbleven 190 Wie dat er dood zijn oft wie daar nog af leven,190

Dan dat ik hieraf gehoord heb uit anderlui monden.

180 verwekken ontwaken

182 hebben ... vernomen ‘werden wij gewaar dat we ons bij 't eiland G. bevonden’

Dit wil ik u, zoveel 't geoorloofd is, te kennen geven. Al de Myrmidones zijn thuis, hoor ik verkonden, Die onder den zoon van den vromen Achille stonden; 195 Men zeit ook Philocteten Paeantis zoon thuis te wezen;

Idomeneus heeft ook zijn volk tot Eretam gezonden, Die d'oorlog ontkwamen en van der zee ook zijn genezen.197 Van Agamemnon hebdi zelfs wel gehoord oft gelezen198 Hoe hij thuiskwam en werd van Aegisthum deerlijk vermoord.

200 Dees kreeg weer zijn loon van 's Konink's zoon, die dies werdt geprezen. Zo nut is 't in 't leven te laten der doden geboort,201

Want hij dien valsen moorder weder in zijn bloed heeft versmoord, Die zijn waarde vader verradelijk had verslagen.

Ik zie u ook, zoon, vroom, sterk en welgemaakt, zo 't behoort: Leeft manlijk, opdat ze ook namaals uw lof gewagen.’ 205 Telemachus sprak: ‘O glorie der Grieken, t'allen dagen,

Edel Konink Nestor, werdt hem lof gesproken Van alle vrome Grieken; elk moet dit feit behagen Dat hij zijns vaders dood zo manlijk heeft gewroken.

Och, waar' 't mij van God gegond, oft waar' mij geen macht ontbroken, 210 Ik hadde lank 't geweld der vrijers te wreken gaan pogen

Die 't mijn verteren, en daarboven veel schamperheids koken.211 Maar met dees ere willen de goden ons huis niet verhogen,212 Dus moet ik 's mijns ondanks dulden, lijden en gedogen.’

Hierop werd van den wijzen Nestor rijpelijk gezeid:

215 ‘Nu gij daaraf vermaant, vriend, komt mij dit ook voor ogen:215 Men spreekt dat er een hoop vrijers t' uwen huize leit

197 genezen gered, behouden

198 zelfs zelf

201 geboort ongeveer: ‘stamhouder’

211 veel ... koken ‘veel krenkende beledigingen bereiden’

212 verhogen verheugen

Om uw moeder, die uw goed verteren met onbescheid.217 Zegt mij, zijdi willig verwonnen, oft mag 't volk u haten, Het zotte volk, dat enige profetie verbeidt?

220 Wie weet oft uw vader dit nog komt wreken t' uwer baten, Alleen zijnde, oft met al der Grieken onderzaten?

Want wilde Minerva haar jonst alzo t' uwaarts keren222 Als zij uw vader minde, dien zij nooit en mocht verlaten, Maar droeg zijnder zorge en bracht hem tot groter eren 225 Voor Troyen, daar wij Grieken alle vreugd mosten ontberen,

- Nooit zag ik mens zo opentlijk van den goden bemind226 Als Pallas hem minde, die hem bijstond na zijn begeren -Wilde zij u zo minnen en bezorgen, mijn lieve kind, Zij verlieten uw moeder, ende worden haast anders gezind.’

230 Doe sprak de jongelink: ‘O vader, dat valt niet geringen,230 Ja nemmermeer; 't is te groot, en waar' te zeer voor de wind. Ik werd' eraf ontzet, want al hoopte ik deze dingen,

't Mag mij niet geschien, al wilden 't de goden ook volbringen.’

Pallas zeide daarop: ‘Zegt, jongelink krank van betrouwen,234 235 Wat laat gij daar over de wallen uwer tanden springen?

Lichtelijk mag God een man in verre landen behouen.236 Ik bleef veel liever buitenslands lange in rouwen

Als ik nog eens thuis mochte komen na moeilijk zwerven, Dan als Agamemnon mijn land eens komen aanschouwen, 240 Die terstond door Aegisthum en zijns wijfs bedrog most sterven.

Maar als 't onmijdelijk geval iemand wil bederven241 Met zo ellendig een dood, allen vromen mishagelijk, Al minden hem de goden, hij zal 't niet anders verwerven.’

217 met onbescheid onbehoorlijk, onbeschoft

222 jonst liefde

226 opentlijk klaarblijkelijk

230 valt ... geringen gebeurt niet gauw

234 krank ... betrouwen zwak van vertrouwen, ‘kleingelovig’

236 mag kan

‘Laat dat drijven, Mentor, al meert het ons treuren klagelijk,’ 245 Sprak Telemachus ‘mijns vaders koomst valt doch tragelijk,245

Ja nemmermeer; want hij heeft den zwerten dood al geleden. Nu zoud' ik den Konink wat vragen waar' 't hem verdragelijk -Wiens hert van wijsheid overvloeit en van rechtvaardigheden, Die men zeit in eens derden mensen oudheid nu te treden,249 250 Wiens eerwaardig gelaat te gelijken is bij den goden. -250

‘Verklaart mij doch, o Nestor, met uw godlijke reden:251 Hoe gink 't te werk dat die moorder Agamemnon dorst doden? Waar was Menelaus? hoe liet hem die in zulke noden? Als die valse Aegisthus zijn broeder gink vermoorden

255 Was hij buiten lands? Anders had dees schelm dit feit gevloden. Werd dees bloedhond stout door 't dolen van d'ander zuid oft noorden?’

Hierop antwoordde Nestor met welbedachte woorden: ‘Ik zal 't u ál zeggen, jongelink, zo 't is geschied.

Gij hebbet recht gegist: zo gink 't ook als zij hem versmoorden. 260 Want hadde Menelaus Aegysthum levendig bespied

In zijn broeder's huis, als hij kwam van 't Trojaanse verdriet, Hem hadde na zijn dood geen begraafnis mogen gebeuren; Maar men zoude hem gesleipt hebben buiten 't Griekse gebied Om van vogelen en honden te doen verscheuren;

265 Men hadd' er ook geen Griekse vrouwen over zien treuren, Want hij heeft een lelijk, schandlijk en godloos feit gewracht.

‘Wij streden voor Troyen, vol onrusts vol strijds vol versteuren; Hij was ledig thuis, hij vrijde, hij smeekte dag en nacht268 Agamemnon's wijf, die haar lank voor boosheid heeft gewacht. 270 Dees eerbaar Clitemnestra weerstond hem, want zij had goed verstand.

245 valt gebeurt

249 in ... treden dat hij nu zijn derde mensenleeftijd bereikt heeft

250 gelaat voorkomen

251 reden woorden

Agamemnon had ook een Filosoof gelaten macht Om zijn wijf te behoeden voor oneer laster en schand. Maar als 't glas verlopen was, de kaars ten einde verbrand, En die tijd kwam dat Clitemnestra zou vallen schendelijk, 275 Zo verzeindden zij den Filosoof in een woest eiland

Den beesten tot een roof en verscheuringe ellendelijk.

Aegisthus nam ze te wijf, en voerde ze thuiswaarts behendelijk, Hij offerde veel beesten en dede d'outaars behangen,

Hij verchierde de beelden met goud en zijde blendelijk,279 280 Als die wat groots volbracht had, en boven zijn hope ontvangen.

‘Als wij nu van Troyen thuiswaarts zeilden met verlangen,