• No results found

denkbeelden gevonden, op even oorspronkelijke en te gelijk dieptreffende, roerende wijze uitgedrukt, waarvan in een zoo klein bestek van dusdanigen

populair-stichtelijken arbeid naauwelijks een tweede voorbeeld is aan te wijzen. Wij

erkennen, dat de algemeene vorm van

BORGER

's

Leerrede-nen, zoo als ook zijn stijl en zeggenstrant, nooit tot een modèl voor anderen kan

dienen. Indien ongelukkig die zucht eens mogt veld winnen, dan ware er geen einde

aan het ledig gebrom of debarocque overdrijving, en wij weten niet welk wonderlijk

mengelmoes al, te zien. Een Genie, een groot en stout Genie, wien welligt bovendien

nog een zeker overblijfsel van onbeschaafdheid aankleefde, gaat altijd zijnen eigen'

gang, zijnen eigen' moeijelijken weg, op welken geen gewoon mensch hem volgen

kan. Doch dit zelfde vreemde, en misschien niet algemee gangbare, zet eene eigene

uitlokking aan deze Leerredenen bij. De vernuftige aanwending van eenen tekst

boeit uwe aandacht - de zeldzame aanknooping van het discours aan bijzondere

omstandigheden wekt uwe uiterste oplettendheid telkens weêr; en de beeldrijke,

stoute taal, in welke hij de groote waarheden van den Godsdienst voordraagt, zoo

wel als de ronde, menschkundige, somtijds strenge, somtijds zelfs halfschimpende

aanmerkingen, met welke hij alles doorzaait en aanvult, laten u, na volbragte lezing,

noch het hart en de verbeelding, noch het verstand, tot langdurig nadenken, ooit

ledig. Ook bekennen wij, op geene zoo zigtbare afwijkingen van den goeden smaak

in den vorm, en van het bondig oordeel in de stoffe en redenering, gestooten te

hebben, als ons in het eerste deel voorkwamen, aan 's mans weelderig vernuft en

stouten geest te zijn ontsnapt. Over het geheel kunnen wij ons wel vereenigen met

het oordeel des Voorredenaars, dat in

BORGER

's Nederduitschen stijl de gebreken

en deugden zoo naauw met elkander verbonden zijn, dat men schromen moet voor

eene al te volkomene, althans te spoedige en gewelddadige zuivering. En zoo de

eerste Leerrede, hier voorkomende, als voor de uitgave toebereid, besnoeid en

beschaafd, verdiend heeft, als eene der besten, de reijen jen aan te voeren, dan

verheugen wij ons, - de aanleiding hiertoe ter zijde gesteld zijnde - dat de overigen

die herziening niet hebben ondergaan. Immers, bijna geene van allen heeft ons

minder getroffen, door meer

dan alledaagsche en bekende denkbeelden of gevoelens, dan juist deze.Wij roemon

ook in de verdrukking, Rom. V:3, is haar tekst.

De tweede, ‘over het wederzien,’ volgens Joan. XVI:22, de eerste na het overlijden

zijner gade, is, natuurlijk, met veel gevoel gesteld.

Doch de derde, ‘de Voorzienigheid,’ volgens Jezaja XL:26 en 27, is, in ons oog,

eene der schoonsten. B

ORGER

stelt den grootschen, dichterlijken tekst, met deszelfs

voorafgaande deelen, inzonderheid in een heerlijk licht. Hij is daar als op eigen'

bodem, aan de hand van een' zoo gevoeligen, zoo verhevenen en vromen Godsman

als Jezaja. En niet minder gepast is de aanwending.Wij zijn gedeelten van Gods

schepping - wij zijn redelijke wezens - wij zijn verordend tot onsterfelijkheid - wij zijn

genoemd naar den naam van Christus, Gods Zoon. - Deze verdubbelde betrekking

waarborgt ons de gegrondheid van ons geloof, dat eene wakende en zorgende

Voorzienigheid ons gadeslaat en niet vergeet.

No. 4,De droefheid naar God werkt eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid,

2 Cor. VII:10

a

., is mede, naar stof en vorm, eene schoone Leerrede, inzonderheid

gewigtig, om den mensch aan zichzelven regt bekend te maken. Zelden vonden wij

het berouw, het zij dan duurzaam en ter zaligheid leidende, of niet, zoo juist

geteekend en zoo wèl ontleed. Zelden wist iemand juist hierdoor de ondeugd in een

vreesselijker licht te stellen. En de toepassing der leere van het kruis op dit alles is

niet min treffend.

No. 5,De namen nu der twaalf Apostelen, enz. Matth. X:2-4, is niet zoo vreemd,

als wel de tekst. Zij loopt over de vraag, waarom Jezus juist deze (eenvoudige,

onaanzienlijke, en in temperament en karakter zoo zeer verschillende) mannen tot

zijne Apostelen hebbe verkozen: en dit onderwerp, van leerstelligen aard, wordt

uitnemend behandeld.

Matth. XIII:18. Wederom een vreemde, als afgebrokene tekst, die ons herinnert aan:

Daar staat geschreven B

ORGER

brengt denzelven in verband met het onvruchtbare,

verloopene jaar 1816, en poogt ons inzonderheid te leeren, van God af te hangen,

op Hem te zien, en in zijn bestel te berusten, in het geestelijke zoo wel als in het

wereldsche. Voorop gaat een kort betoog, dat het gebruik der gelijkenissen rust op

de gelijkvormigheid der wetten, door God in de natuur en in de genade, in de zigtbare

en onzigtbare wereld gevolgd. Zekerlijk zal deze Leerrede, bij het gehoor, getroffen

en voldaan hebben, schoon zij dan ook geen modèl kan worden.

No. 7.Derzulken is het koningrijk Gods, Marcus. X:14. Hier wordt betoogd, dat

de leer onzer verzoening met God, welke de hoofdinhoud van het Evangelie is, zich

gemakkelijk aan de gezindheden en denkbeelden van een kind aansluit, enz.; 1.

om zijne gewoonte van op gezag aan te nemen, 2. om zijne hulpeloosheid en

afhankelijkheid, 3. om de gelijkheid zijner betrekking tot de ouders, als van ons allen

tot God. Deze geheele behandeling prijst zich terstond gunstig aan. Tusschenbeiden

bezigt

BORGER

de gelegenheid, om den trots der stelselmakers te vernederen. En

de toepassing is: den tijd dan niet te verwaarloozen, om deze leer vroeg in het

kinderhart te planten.

No. 8.Den derden gaf hij één talent, Matth. XXV:15. Deze is zijne Afscheidsrede,

als Akademieprediker. In plaats van eenige verdere opgaaf, sta hier, als een

belangrijk staal, de volgende inleiding: ‘Indien menschelijke wijsheid, of liever, indien

de wijsheid van eenig beperkt en eindig wezen, het plan had moeten ontwerpen

van eenen regeringsvorm voor de gansche geschapene natuur, voor de redelijke

zoo wel als voor de redelooze schepselen, er is geen twijfel aan, of er zou eene

geheel andere orde van zaken bestaan, de wereld zou anders bestuurd worden.

Wij mogen van achteren, ook in de schijnbare wanorde, de hooge wijsheid van Hem

bespeu-ren en aanbidden, wiens gedachten zijn boven onze gedachten, gelijk de hemel is