• No results found

5. Archeologische dataset

6.1. Dendrochronologisch onderzoek

De vroegmiddeleeuwse nederzetting op The Loop leverde 19 waterputten op, waarvan 17 volledig opgegraven exemplaren, wat het voor (zandig) Vlaanderen meteen de vroegmiddeleeuwse site met het meeste aantal waterputten maakte (zie supra). De doorgaans goede bewaring van de beschoeiingen leverde meteen ook een meer dan behoorlijk potentieel op voor dendrochronologisch onderzoek, en bijgevolg ook voor het opstellen van een fijne chronologie van de nederzetting.

Het hout van de waterputten werd telkens al dendrochronologisch onderzocht in het kader van de initiële basisrapportage. Dendrochronoloog Kristof Haneca van Onroerend Erfgoed bestudeerde de waterputten van zone 2 / wegkoffer bis en zone 2 / parkeertoren (Haneca 2011); Sjoerd van Daalen van Van Daalen Dendrochronologie onderzocht dan weer de houtstalen van zone 2 / veld 7 (van Daalen 2013) en zone 2 / veld 7 wegkoffer (van Daalen 2014). Dat leverde in een aantal gevallen een vrij scherpe datering van de kapdatum van het hout op, een aantal terminus

post quem-dateringen en een beperkt aantal niet-dateerbare waterputten. In het kader van

dit syntheseonderzoek heeft Kristof Haneca de opgemeten curves opnieuw geëvalueerd ten opzichte van de nieuwste stand van zaken met betrekking tot de referentiecurves en vergelijkende dateringen van andere vroegmiddeleeuwse waterputten. Dit leverde niet alleen een aantal kleine revisies op, maar ook nieuwe dateringen. Op deze manier is nu één waterput op het jaar nauwkeurig gedateerd, één met een marge van een vijftal jaar, negen met een marge van een twintig tot dertig jaar, vijf exemplaren met een post quem-dateringen en één zonder datering. Daarnaast is ook het overzicht gemaakt van alle met dendrochronologie onderzochte structuren op The Loop, wat zo het onderzoek op de vroegmiddeleeuwse waterputten in een breder tijdskader plaatst. Het betreft 8 bijkomende waterputten op uit de Romeinse periode en 6 uit de periode na 850. In totaal zijn zo jaarringpatronen van 235 stukken hout opgemeten. Door het samenvoegen van stukken hout van dezelfde boom is de dataset gereduceerd tot 196 reeksen, waarvan er 118 gedateerd zijn.

Het hout van de oudste waterput van de vroegmiddeleeuwse nederzetting – waterput 210363 – blijkt gekapt tussen 598 en 618 AD; dat van de jongste structuur – waterput 210100 – is geveld tussen 803 en 833. Op basis van deze gegevens is er een occupatieduur van minstens ruwweg 200 jaar. Na de jongste Romeinse waterput 612700, waarvan de kapdatum van het hout geplaatst wordt in de 2de eeuw (post quem-datering van na 173) valt er een duidelijk chronologisch gat tussen de aanlegdata van de houten waterputbekistingen. Op basis van het aardewerk blijkt minstens één Romeins erf nog in gebruik in de late 2de tot het begin van de 3de eeuw (Hoorne, Deforce & Haneca 2012: 274). Op basis hiervan is er een duidelijke onderbreking in de nederzettingsdynamiek van The Loop van wellicht ongeveer 400 jaar. De jongste waterput op de vroegmiddeleeuwse zone (waterput 210100) dateert qua aanleg tussen 803 en 833. Door het bijtellen van een gebruiksmarge van zo’n 25 à 50 jaar, eindigt de occupatie in deze zone in het tweede kwart of rond het midden van de 9de eeuw.

De eerstvolgende dendrochronologische datering dateert in het najaar 876/voorjaar 877 (waterput 610900). Op die manier is er zeer waarschijnlijk een korte breuk in de occupatie geweest. De datering van de aanvang van deze nieuwe fase in het laatste kwart van de 9de eeuw wordt versterkt door de dendrochronologische datering van waterput 611200 (873-889) en het aardewerk, dat eveneens vanaf de late 9de eeuw dateert. Het vermoeden van een chronologische breuk wordt bevestigd doordat de jongere bewoning zo’n 400 m ten zuidoosten van de vroegmiddeleeuwse zone ligt. Ten derde bevestigen ook de gebouw- en waterputtypologie van deze jongere bewoning, die verschillen met die van de vroegmiddeleeuwse nederzetting, een breuk tussen beide bewoningsfases. De nieuwe bewoningsfase start in de late 9de eeuw en loopt door tot in de 12de eeuw.

Als de jaarringpatronen van de vroegmiddeleeuwse zone beschouwd worden, dan valt op dat er tot het midden van de 8ste eeuw vrij lange curves voorkomen. Tijdens de eerste helft van

Vroegmiddeleeuws Maalte onder The Loop 151

Figuur 134: Volledige synthesecurve met alle dendrochronologische dateringen van The Loop. In essentie gaat het om een groep Romeinse waterputten, een grote groep vroegmiddeleeuwse exemplaren en een groep volmiddeleeuwse bekistingen (© Kristof Haneca) Figuur 135: Overzicht

van de veldata van de vroegmiddeleeuwse zone (© Kristof Haneca)

de occupatie komen nog frequent bomen voor die minstens 300 jaar oud zijn. Deze bomen zijn minstens beginnen groeien in de loop van de 4de eeuw, na de Romeinse occupatie, en nog aanwezig als de vroegmiddeleeuwse nederzetting begint. Na het midden van de 8ste eeuw is er een duidelijk waarneembare terugval in deze lange jaarringsequenties en worden voor de aanleg van de waterputten niet langer eeuwenoude eiken gekapt. Mogelijk kan dit wijzen op het verdwijnen van deze imposante bomen, die beginnen groeien zijn na de Romeinse bewoning, mogelijk onder druk van een vroegmiddeleeuwse ontginning of bevolkingstoename (bv. Verhulst 1995). Tijdens de volle middeleeuwen zet deze trend met korte jaarringreeksen zich voort. Tijdens de Romeinse periode lijken de reeksen iets langer, maar ze bereiken nooit de langere reeksen van daarna. Dit levert onrechtstreeks bijzonder interessante informatie op over de omgeving voor en tijdens de vroegmiddeleeuwse periode op, naast de erg nuttige en betrouwbare chronologische informatie.

Vroegmiddeleeuws Maalte onder The Loop 153