• No results found

Hoofdstuk 1 Algemene inleiding

1.6 Definities en begrippen

Actieve relapsing remitting MS Actieve relapsing remitting MS wordt gedefinieerd als:

1. het klinisch hebben doorgemaakt van (een) relapse(s) met hierop volgend volledig of partieel herstel, en/of

2. radiologisch 1 of meer gadolinium aankleurende laesies en/of nieuwe T2-laesies en/of significant groter wordende T2 laesies (≥ 50 procent toename maximale diameter)

Klinisch relevante actieve relapsing remitting MS wordt gedefinieerd als klinisch en/of radiologisch actieve ziekte in het afgelopen jaar.

Biosimilar Biosimilar geneesmiddelen zijn niet identiek aan het innovator product. De werkzame stof van een biosimilar en die van het referentiegeneesmiddel zijn in beginsel dezelfde biologische stof. Toch kan er sprake kan zijn van kleine ver-schillen als gevolg van de complexe aard ervan en de gehanteerde productiemethoden. Van biosimilars moet zijn aangetoond dat er geen relevante verschillen zijn ten opzichte van een innovator biologisch geneesmiddel wat be-treft kwaliteit, veiligheid en effectiviteit.

Categorieen van ziektepro-gressie bij secundair progres-sieve MS

Vastgelegde ziekteprogressie vaak uitgedrukt in de EDSS (Expanded Disability Status Scale) over de tijd met een ge-definieerd tijdsinterval (bijv. 3, 6 of 12 maanden) (Lublin et al., 2014).

Lublin et al. (2014) onderscheiden ten aanzien van secundair progressieve MS de volgende categorieën:

 Actieve secundair progressieve MS zonder progressie: relapses en/of bewijs van nieuwe ziekteactiviteit op MRI scan (zie definitie radiologische ziekteactiviteit) en zonder bewijs van progressieve verslechtering door objectief vastgelegde neurologische verschijnselen

 Niet-actieve secundair progressieve MS met progressie: geen relapses, geen bewijs van nieuwe ziekteactivi-teit op MRI scan, wel bewijs van progressieve verslechtering door objectief vastgelegde neurologische ver-schijnselen

 Actieve secundair progressieve MS met progressie: relapses en/of bewijs van nieuwe ziekteactiviteit op MRI en bewijs van progressieve verslechtering door objectief vastgelegde neurologische verschijnselen

 Niet-actieve secundair progressieve MS zonder progressie: geen relapses, geen bewijs van nieuwe ziekteac-tiviteit op MRI, geen bewijs van progressieve verslechtering door objectief vastgelegde neurologische ver-schijnselen ofwel, stabiele MS.

Definitieve MS bij mensen met relapse-onset ziektebe-loop –

≥ 2 relapses:

- objectief klinisch bewijs voor ≥ 2 laesies of

volgens de 2017 McDonald criteria

objectief klinisch bewijs voor 1 laesie én redelijk aannemelijk anamnestisch bewijs voor een eerdere relapse met een andere lokalisatie

OF:

- objectief klinisch bewijs voor 1 laesie, met - disseminatie in plaats aangetoond met

- MRI hersenen en/of myelum of

tweede relapse afwachten met andere lokalisatie OF:

1 relapse:

- objectief klinisch bewijs voor ≥2 laesies, met - disseminatie in tijd aangetoond met

- MRI hersenen en/of myelum, of

- aantonen van unieke oligoclonale banden in liquor, of - tweede relapse afwachten met andere lokalisatie

OF:

- objectief klinisch bewijs voor 1 laesie met - disseminatie in plaats aangetoond met

- MRI hersenen en/of myelum, of

- tweede relapse afwachten met andere lokalisatie - en disseminatie in tijd, aangetoond met

- MRI hersenen en/of myelum of

- aantonen van unieke oligoclonale banden in liquor of - tweede relapse afwachten.

Eerste-, tweede en derde-lijnsmiddelen voor MS

De beschikbare geneesmiddelen tegen MS worden ingedeeld in zogenaamde eerste- , tweede- en derdelijnsmidde-len zoals geformuleerd door het Zorginstituut Nederland en Zorgverzekeraars Nederland. Internationaal verschilderdelijnsmidde-len deze indelingen tussen eerste-, tweede- en derdelijnsmiddelen enigszins. De basis voor deze indeling is gebaseerd op effectiviteit en veiligheid van de middelen. Daarnaast spelen vergoedingsvoorwaarden een rol in de indeling van eerste-, tweede- of derdelijnslijnsmedicatie. (Peg)interferon-, glatirameeracetaat, teriflunomide en dimethylfuma-raat worden onder eerstelijnsmiddelen geschaard. Natalizumab, fingolimod, ocrelizumab en cladribine worden

on-der tweedelijnsmiddelen geschaard, en alemtuzumab heeft de status van on-derdelijnsmiddel. Het is van belang te realiseren dat gerandomiseerde, prospectieve head-to-head trials beperkt beschikbaar zijn waardoor een uitspraak over onderling verschil in effectiviteit tussen bijvoorbeeld teriflunomide, dimethylfumaraat, fingolimod, cladribine en infuustherapie op basis van beschikbare data beperkt te onderbouwen valt.

Expanded Disabilitity Status Scale (EDSS)

Is een schaal van één tot tien die, gebaseerd op neurologisch onderzoek, de mate van invaliditeit bij een persoon met MS aangeeft. Een score van nul geeft aan dat er geen beperkingen door MS zijn en geen afwijkingen bij neuro-logisch onderzoek, een score van tien geeft aan de persoon is overleden door MS.

Follow-on non-biological complex drugs (NBCD’s)

Non-biological complex drugs (NBCD’s) zoals glatirameeracetaat zijn, evenals biologicals, een complexe, heterogene mix van polypeptiden waarbij het productieproces een bepalende factor is voor de exacte samenstelling en kwaliteit van een NBCD. Vanwege de complexiteit van NBCD’s kan niet met volledige zekerheid gezegd worden dat de follow-on NBCD 100% identiek is aan het innovator geneesmiddel. Op basis van wetenschappelijke studies is wel aange-toond dat de kwaliteit, effectiviteit en veiligheid kunnen vergelijkbaar zijn.

Generiek middel Een generiek geneesmiddel is gebaseerd op een al eerder goedgekeurd medicijn (het referentiegeneesmiddel) waarvan de beschermperiode (het patent) is verstreken. Het generiek middel is volledig gelijkwaardig, maar niet altijd helemaal gelijk aan het referentiegeneesmiddel:

▪ Het bevat dezelfde hoeveelheid werkzame stof als het origineel.

▪ Het wordt in dezelfde doseringen gebruikt als het origineel.

▪ Het wordt doorgaans op dezelfde manier toegediend als het origineel, bijvoorbeeld als tablet, capsule of injectievloeistof.

▪ Er kunnen andere hulpstoffen zijn gebruikt.

▪ De zoutvorm van de werkzame stof kan anders zijn.

▪ De kleur/vorm kan verschillen.

Innovator geneesmiddel Het referentiegeneesmiddel

Klinisch definitieve MS Een tweede episode van neurologische uitvalsverschijnselen die minimaal 30 dagen na het optreden van een eerde-re klinische episode plaatsvindt, minimaal 24 uur duurt, opteerde-reedt in afwezigheid van koorts of bekende infectie en waarbij geen andere verklaring is gevonden voor de klachten (Miller et al., 2014).

Klinisch geïsoleerd syndroom (Clinically Isolated Syndrome, CIS)

Een eerste klinische manifestatie van uitvalsverschijnselen veroorzaakt door een inflammatoire, demyeliniserende aandoening van het centrale zenuwstelsel (Miller et al., 2012).

MS-neuroloog De criteria voor een MS neuroloog zijn (volgens MS werkgroep van de NVN):

1. Lid van MS werkgroep: verplichting tot het bijwonen van de algemene leden vergadering (ALV) met een

fre-quentie van 1x/2 jaar.

2. 40 MS nascholingspunten over 5 jaar. Algemene nascholingen (Biemond, EAN, AAN, etc.) tellen niet mee, wel MS nascholingen (zoals ECTRIMS, MSMS, jaarlijks MS symposium, Charcot). Punten kunnen uit GAIA gehaald wor-den.

NEDA-3 No Evidence of Disease Activity op drie domeinen ofwel NEDA-3: 1. Geen relapses, 2. geen EDSS progressie en 3.

geen nieuwe of actieve afwijkingen op MRI-hersenen.

Progressieve MS Onder progressieve ziekte wordt gestage en geobjectiveerde toename van neurologische invaliditeit verstaan, zon-der herstel over de tijd. Enige fluctuatie en periodes zonzon-der ziekteprogressie kunnen hierbij voorkomen.

Primair progressieve MS wordt gekenmerkt door optreden van geleidelijke progressie van ziekte vanaf eerste mani-festatie.

Secundair progressieve MS wordt gekenmerkt door optreden van geleidelijke progressie van ziekte na aanvankelijk een relasping remitting beloop.

Radiologically Isolated Syn-drome (RIS)

Bij een RIS worden op de MRI hersenen en/of ruggenmerg laesies gevonden die suggestief zijn voor een demyelini-serende aandoening zoals MS echter zonder klinische manifestaties die suggestief zijn voor een demyelinidemyelini-serende aandoening.

Radiologisch actieve ziekt Gadolinium aankleurende laesies en/of nieuwe T2-laesies en/of groter wordende T2 laesies (≥ 50 procent toename maximale diameter)

Relapse Een klinische episode van karakteristieke voor MS neurologische uitvalsverschijnselen met een duur van minimaal 24 uur, in afwezigheid van koorts of infectie, die volledig of gedeeltelijk herstellen en waarbij geen andere verklaring is gevonden voor de klachten. De termen relapse, exacerbatie en Schub zijn synoniemen van elkaar

Spreiding in tijd en plaats - McDonald 2017 criteria om disseminatie in tijd en/of plaats aan te tonen op basis van bevindingen op MRI scan bij patiënten met een eerste relapse verdacht voor MS

Spreiding in plaats: ≥1 T2 laesie(s) in ≥2 van de 4 typische locaties: infratentorieel, (juxta)corticaal, periventricu-lair, myelum

Spreiding in tijd: ≥1 nieuwe T2 laesie(s) op een follow-up MRI en/ of combinatie van aankleurende en niet-aankleurende laesie(s) op de baseline MRI.

Zeer actieve relapsing remit-ting MS

Zeer actieve relapsing remitting MS wordt gedefinieerd als:

1. de aanwezigheid van twee of meer invaliderende relapses* in één jaar

en

2. 1 of meer gadolinium aankleurende laesies en/of nieuwe T2-laesies en/of significant groter wordende T2 laesies (≥ 50 procent toename maximale diameter)

*ook bij beperkte klinische ziekteactiviteit maar zeer uitgebreide radiologische activiteit kan gesproken worden van zeer actieve relapsing remitting MS

Literatuur

Guyatt GH, Oxman AD, Kunz R, Brozek J, Alonso-Coello P, Rind D, Devereaux PJ, Montori VM, Freyschuss B, Vist G, Jaeschke R, Williams JW Jr, Murad MH, Sinclair D, Falck-Ytter Y, Meerpohl J, Whittington C, Thorlund K, Andrews J, Schünemann HJ. GRADE guidelines 6. Rating the quality of evidence--imprecision. J Clin Epidemiol. 2011 Dec;64(12):1283-93.

Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008).

GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 2008; 336: 924-6.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul; 87:4-13.

Lublin FD, Reingold SC, Cohen JA, Cutter GR, Sørensen PS, Thompson AJ, Wolinsky JS, Balcer LJ, Banwell B, Barkhof F, Bebo B, Calabresi PA, Clanet M, Comi G, Fox RJ, Freedman MS, Goodman AD, Inglese M, Kappos L, Kieseier BC, Lincoln JA, Lubetzki C, Miller AE, Montalban X, O'Connor PW, Petkau J, Pozzilli C, Rudick RA, Sormani MP, Stüve O, Waubant E, Polman CH. Defining the clinical course of multiple sclerosis. Neurology. 2014 Jul 15;83(3):278-86.

Montalban X, Gold R, Thompson AJ, Otero-Romero S, Amato MP, Chandraratna D, Clanet M, Comi G, Derfuss T, Fazekas F, Hartung HP, Havrdova E, Hemmer B, Kappos L, Liblau R, Lubetzki C, Marcus E, Miller DH, Olsson T, Pilling S, Selmaj K, Si-va A, Sorensen PS, Sormani MP, Thalheim C, Wiendl H, Zipp F. ECTRIMS/EAN guideline on the pharmacological treat-ment of people with multiple sclerosis. Eur J Neurol. 2018 Feb;25(2):215-237.

Thompson AJ, Banwell BL, Barkhof F, Carroll WM, Coetzee T, Comi G, Correale J, Fazekas F, Filippi M, Freedman MS, Fujihara K, Galetta SL, Hartung HP, Kappos L, Lublin FD, Marrie RA, Miller AE, Miller DH, Montalban X, Mowry EM, Sorensen PS, Tintoré M, Traboulsee AL, Trojano M, Uitdehaag BMJ, Vukusic S, Waubant E, Weinshenker BG, Reingold SC, Cohen JA.

Diagnosis of multiple sclerosis: 2017 revisions of the McDonald criteria. Lancet Neurol. 2018 Feb;17(2):162-173.