• No results found

Deelname aan verenigingsleven onder Turkse achtergrond het laagst

Deelname aan verenigingsleven is ook een indicator voor betrokkenheid bij de samenleving. Van de Nederlandse bevolking neemt 44 procent minstens een keer per maand deel aan activiteiten van verenigingen: 35 procent doet dit minstens een keer per week, 10 procent maandelijks en 13 procent minder dan een keer per maand. Personen met een Nederlandse achtergrond zijn hierin het actiefst. Dat beeld verandert nauwelijks wanneer de drie herkomstgroepen niet zouden verschillen in man/vrouw–verdeling, leeftijdsopbouw en opleidingsniveau. Van personen met een niet-westerse achtergrond zijn Turken het minst actief. De westerse tweede generatie, met 45 procent deelnemers, lijkt in deelnemen aan verenigingsleven het meest op personen met een Nederlandse achtergrond. Deze groep onderscheidt zich duidelijk van de in Nederland geboren personen met een niet-westerse achtergrond en personen van de eerste generatie.

% personen van 15 jaar of ouder

6.6 Verenigingsactiviteiten naar achtergrond,

2012/2017

Totaal Nederlands Westers Niet-westers Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Overig niet-westers Westers, eerste generatie Niet-westers, eerste generatie Westers, tweede generatie Niet-westers, tweede generatie

7.

Veranderingen in

relatie- en

gezinsvorming

binnen de

tweede generatie

Auteurs Gusta Wachter (NIDI/KNAW/RuG) Helga de Valk (NIDI/KNAW/RuG)

In dit hoofdstuk staan veranderingen in de relatie- en gezinsvorming van de tweede generatie centraal. Hoe verschillen patronen van samenwonen, trouwen en kinderen krijgen tussen de tweede generatie en leeftijdsgenoten met een Nederlandse achtergrond? En zijn deze patronen anders voor personen geboren in 1980 dan voor degenen die later zijn geboren? Ook het aangaan van gemengde relaties onder de verschillende tweede generatie groepen wordt beschreven.

7.1

Inleiding

Het aangaan van een relatie en het krijgen van kinderen zijn belangrijke gebeurtenissen in de individuele levensloop. Keuzes rondom relatie- en gezinsvorming hebben niet alleen invloed op het privéleven, maar hangen ook samen met gebeurtenissen in het publieke levensdomein. Zo beïnvloeden ze onder andere opleidings- en carrièremogelijkheden (Koelet, de Valk, Glorieux, Laurijssen & Willaert, 2014). Relatie– en gezinsvorming zijn echter onderhevig aan verandering. Om deze veranderingen in kaart te brengen worden vaak verschillende

geboortecohorten met elkaar vergeleken. Een geboortecohort bestaat uit mensen die in een bepaalde periode geboren zijn. Zo’n periode kan uit één of meerdere kalenderjaren bestaan (Bronsema, 1990). Uit eerdere cohortvergelijkingen blijkt dat in Nederland grote verschuivingen hebben plaatsgevonden in de relatie- en

gezinsvorming. Tot de jaren zestig was het gebruikelijk om het ouderlijk huis te verlaten, te trouwen en relatief jong kinderen te krijgen (Liefbroer & Dykstra, 2000). Tegenwoordig worden relatie- en gezinsvorming steeds vaker uitgesteld en vinden sommige transities zoals trouwen en kinderen krijgen helemaal niet meer plaats. Direct trouwen is niet langer de norm. Een groot deel van de stellen woont eerst samen of trouwt helemaal niet (Latten, 2004; Van Gaalen, De Vries, Arts &

Harmsen, 2013). Daarnaast krijgen vrouwen in Nederland later kinderen en zijn ze inmiddels gemiddeld dertig jaar oud bij de geboorte van hun eerste kind (Te Riele & Loozen, 2017).

Eerder cohortonderzoek naar veranderingen in relatie- en gezinsvorming richtte zich met name op personen met een Nederlandse achtergrond. Hierdoor is tot nu toe nauwelijks iets bekend over veranderingen in relatie- en gezinsvorming onder verschillende geboortecohorten van tweede generatie migrantengroepen. Om veranderingen in relatie- en gezinsvorming in beeld te krijgen is het van belang om ook voor de tweede generatie verschillende geboortecohorten met elkaar te vergelijken. Dit is pas recent mogelijk; tot voor kort was een te klein deel van de tweede generatie volwassen om verschillende cohorten te kunnen vergelijken.

Wat al wel bekend is, is dat er verschillen zijn in de algehele patronen van relatie- en gezinsvorming tussen de tweede generatie en personen met een Nederlandse achtergrond (Hamel et al. 2012; Kleinepier & De Valk 2014; Van Landschoot et al. 2017). Zo is het onder de Turkse en Marokkaanse tweede generatie nog relatief ongebruikelijk om ongehuwd samen te wonen, terwijl dit onder personen met een Nederlandse achtergrond de nieuwe norm lijkt te zijn. Alleenstaand moederschap komt daarentegen vaker voor onder de Surinaamse en Antilliaanse tweede generatie (Kleinepier & De Valk, 2014). Daarnaast krijgen tweede generatie vrouwen uit de vier grootste niet-westerse herkomstgroepen, met uitzondering van Antilliaanse vrouwen, gemiddeld op jongere leeftijd kinderen dan personen met een Nederlandse achtergrond (Van Huis, 2013). Tot nu toe is nauwelijks onderscheid gemaakt tussen geboortecohorten in onderzoek naar verschillen tussen de relatie- en gezinsvorming van de tweede generatie en personen met een Nederlandse achtergrond. Daardoor is niet bekend of de ontwikkeling in gedrag van de tweede generatie steeds meer lijkt op dat van personen met een Nederlandse achtergrond die geboren zijn in hetzelfde cohort. Als dit laatste het geval is dan kan dat een indicatie zijn van toenemende integratie. De vragen die we in dit hoofdstuk willen beantwoorden zijn dan ook: ‘Hoe en op welke punten verschilt de relatie- en gezinsvorming tussen geboortecohorten tweede generatie migranten?’ en ‘In welke mate lijkt de relatie- en gezinsvorming van jongere geboortecohorten tweede generatie migranten meer op die van personen met een Nederlandse achtergrond dan oudere geboortecohorten?’. Tot slot proberen we de verschillen tussen cohorten te verklaren. We kijken in dit hoofdstuk naar patronen van samenwonen, trouwen en kinderen krijgen. In het laatste deel van het hoofdstuk gaan we ook in op het aangaan van gemengde relaties onder de verschillende tweede generatie groepen en over de cohorten.

7.2

Onderzoeksopzet

Onze onderzoekspopulatie bestaat uit personen die geboren zijn tussen 1980 en 1995 en die op 31 december 2016 in Nederland ingeschreven stonden. Dat betekent dat we personen kunnen volgen vanaf hun geboorte tot eind 2016 en dat iedereen binnen de onderzoekspopulatie tussen de 21 en 36 jaar oud is. Aangezien we naar relatie- en gezinsvorming kijken, is het niet zinvol om onze observatie uit te breiden naar een jongere leeftijd omdat voor die leeftijd weinig

gezinsvormingstransities plaatsvinden. We maken onderscheid tussen tweede generatie jongvolwassenen uit de vier grootste niet-westerse herkomstgroepen (Turks, Marokkaans, Surinaams en Antilliaans) en de Nederlandse vergelijkingsgroep. Andere tweede generatie herkomstgroepen omvatten nog niet voldoende aantallen

personen om geboortecohorten te onderscheiden in onze analyses. We refereren naar personen met een Nederlandse achtergrond als beide ouders in Nederland zijn geboren. We maken verder onderscheid naar personen met een of twee in het buitenland geboren ouders. Eerder onderzoek suggereert dat relatie- en

gezinsvorming van tweede generatie migranten met een buitenlandse ouder over het algemeen meer lijkt op dat van personen met een Nederlandse achtergrond dan wanneer beide ouders uit het buitenland komen (Kleinepier & De Valk 2014). Dit hoofdstuk richt zich op veranderingen in de timing van relatie- en gezinsvorming. Daarbij beperken we ons tot het aangaan van heteroseksuele relaties. We

onderzoeken op welke leeftijd mensen voor het eerst een huwelijk of samenwoonrelatie aangaan en hun eerste kind krijgen. Wanneer we hiervoor gebruik zouden maken van de gemiddelde leeftijd zouden we een vertekend beeld krijgen; de gemiddelde leeftijd zou door de relatief jonge leeftijd van de

onderzoekspopulatie namelijk lager zijn dan werkelijk het geval is, omdat een deel van de populatie simpelweg nog niet ouder is en mogelijk later in hun levensloop een relatie aangaat of kinderen krijgt. Pas als iedereen een leeftijd heeft bereikt waarop redelijkerwijs verwacht kan worden dat men deze transities niet meer gaat doormaken, is de gemiddelde leeftijd een zinvolle indicatie. In plaats van de gemiddelde leeftijd onderzoeken we in dit hoofdstuk welk deel van de onderzoekspopulatie op een bepaalde leeftijd voor het eerst een relatie is

aangegaan en een eerste kind heeft gekregen. Afhankelijk van het geboortecohort kunnen we personen tot een bepaalde leeftijd volgen: voor degenen geboren in 1980 is dit tot en met hun 36e levensjaar. Personen uit 1995 kunnen we

daarentegen maar tot hun 21e volgen. Een deel van de personen uit geboortecohort

1980 maakt in het jaar 2017 op 36-jarige leeftijd een transitie door. Aangezien onze data maar tot eind 2016 loopt en we deze transities dus niet mee kunnen nemen, is het percentage op 36-jarige leeftijd een kleine onderschatting. Ditzelfde geldt voor het percentage op 31-jarige leeftijd voor cohort 1985 en op 26-jarige leeftijd voor cohort 1990.