• No results found

- DEEL 2 KWANTITATIEVE STUDIE OVER HET PERSPECTIEF VAN ONDERNEMINGEN -

HOOFDSTUK 4 | MEETINSTRUMENTEN 55

4 | Meetinstrumenten

We maken in dit rapport gebruik van verschillende soorten meetinstrumenten, m.n. administratieve dataverzameling, vragenlijsten, en interviews. Voor wat betreft het kwantitatieve onderdeel van het onderzoek, kiezen we ervoor om administratieve data te combineren met enquêtes die werden uitgezet onder werkgevers binnen alternerend leren. In wat volgt beschrijven we deze meetinstru-menten in detail.

4.1 Data van SYNTRA Vlaanderen

SYNTRA Vlaanderen verzamelt heel wat informatie over de overeenkomsten in alternerende oplei-dingen. Gedurende het gehele traject van de leerling dienen de opleidingsverstrekkers en de onder-nemingen immers documenten en informatie door te geven aan SYNTRA Vlaanderen. Dit gebeurt via de digitale tool werkplekduaal.be. Zowel de erkenningsaanvraag als het registeren van de (beëin-diging van de) overeenkomsten verloopt via deze tool. In totaal werden 34 701 erkenningsaanvragen geregistreerd in de tool en 17 674 overeenkomsten. Op die manier heeft SYNTRA Vlaanderen een databestand over, bijvoorbeeld, de erkenningsaanvragen, het bericht van goedkeuring van deze erkenningsaanvragen, het type overeenkomst in alternerende opleiding, de studierichting waarin de opleiding door de jongere wordt gevolgd, en of de overeenkomst (vroegtijdig) werd stopgezet. Ook bevat het databestand informatie over de grootte, de locatie en de sector van activiteit van de onder-neming. Dit maakt het mogelijk om bepaalde onderzoeksvragen te beantwoorden zonder dat we bijkomende informatie dienen te verzamelen (o.m. in de enquêtes, Sectie 4.2).

4.2 Enquêtes gericht aan ondernemingen

4.2.1 Achtergrond

Om de ervaringen van ondernemingen met het aanbieden van leerwerkplekken te verzamelen, werd er gekozen voor een online enquête. Via SYNTRA Vlaanderen ontvingen we de contactgegevens van alle vestigingen8 die ooit een erkenningsaanvraag indienden. Dit betrof meer dan 1 000 mailadressen.

De vestigingen werden onderverdeeld in drie grote groepen van respondenten, met name (Figuur 4.1): (1) de erkende leerwerkplekken, of vestigingen die ervaring hebben met goedgekeurde erkenningsaanvragen (2) de niet-erkende leerwerkplekken, of vestigingen die ervaring hebben met niet-goedgekeurde erkenningsaanvragen; en (3) de vestigingen die ervaringen hebben met erkende en niet-erkende aanvragen voor alternerende opleidingen. Aangezien leerwerkplekken voor iedere nieuwe opleiding of studierichting een aparte erkenningsaanvraag moeten doen, kan het zijn dat een-zelfde vestiging voor de ene opleiding geschikt wordt geacht, maar voor de andere niet. De derde groep van respondenten heeft zo ervaring met zowel het begeleiden van leerlingen op de werkvloer, als met de afkeuring van een erkenningsaanvraag. Bij de verwerking van de enquêtes tot resultaten worden de ervaringen van de gecombineerde leerwerkplekken onderverdeeld naargelang de status

8 Ondernemingen moeten voor iedere locatie waar ze een opleiding willen aanbieden een aparte erkenning aanvragen.

Ondernemingen die op locatie X erkend zijn voor opleiding Y zijn niet automatisch erkend voor opleiding Y op locatie Z. We spreken dan ook steeds van “erkende vestigingen” in plaats van erkende ondernemingen.

56 HOOFDSTUK 4 | MEETINSTRUMENTEN

van de opleiding (erkend of niet-erkend). In wat volgt noemen we deze derde groep van respondenten de ‘gecombineerde leerwerkplekken’.

Onder de erkende leerwerkplekken (groep 1), en de gecombineerde leerwerkplekken (groep 3), werd er bijkomend een enquête uitgestuurd naar de mentoren.

Figuur 4.1 Beslissingsboom voor het uitsturen van enquêtes onder erkende, niet-erkende en gecombineerde leerwerkplekken

Bron Van de auteurs

De vier enquêtes kan men vinden in aparte bijlagen bij het rapport. In eerste instantie werden de enquêtes geïnspireerd door de resultaten van deel 1 ‘Situering’ in dit rapport. Een ontwerp van de vragenlijsten werd vervolgens afgetoetst en besproken met enkele geïnteresseerde sectorvertegen-woordigers, een werkgroep van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV), sociale part-ners en de stuurgroep die werd samengesteld in het kader van dit onderzoek. Op basis van de gesprekken kwamen de definitieve enquêtes tot stand. De enquête voor erkende leerwerkplekken vraagt de respondenten (veelal een verantwoordelijke voor de administratie binnen de vestiging) naar de redenen om in het systeem van alternerend leren in te stappen en naar de ervaringen met de erkenningsaanvraag. We vragen ook naar ervaringen met: (a) de overeenkomsten, (b) de vergoeding, (c) de financiering en (d) de beëindiging van de overeenkomst. De enquête voor niet-erkende leer-werkplekken bevat vragen over de redenen om in te stappen in het systeem van alternerend leren; de ervaringen met (het indienen van) de erkenningsaanvraag; en de gepercipieerde redenen voor afkeu-ring. Voor wat betreft de enquête voor gecombineerde leerwerkplekken, werden vragen voor erkende en niet-erkende leerwerkplekken samengevoegd, waarbij duidelijk vermeld werd over welke alterne-rende opleiding de respondenten bevraagd werden. Tot slot werd er een enquête uitgestuurd naar de mentoren, of zij die binnen de vestiging verantwoordelijk zijn om de leerling te begeleiden in zijn/haar taken. In deze enquête wordt vooral ingegaan op ervaringen met het begeleiden van jonge-ren.

HOOFDSTUK 4 | MEETINSTRUMENTEN 57

4.2.2 Responsgraad

Met behulp van Survey Monkey werden de enquêtes verstuurd naar de mailadressen waarover we beschikten in het databestand van SYNTRA Vlaanderen. Niet alle contactpersonen uit de data van SYNTRA Vlaanderen komen echter in het mailingbestand van Survey Monkey terecht. Onvolledige gegevens, foutieve emailadressen, en terugkerende contactpersonen, worden door Survey Monkey zelf uit het systeem gefilterd om bijvoorbeeld dubbele mailing te voorkomen. Respondenten kunnen echter ook zelf aangeven om niet langer enquêtes via Survey Monkey te willen ontvangen (“Uitge-schreven”). Bovendien houden sommige computers via firewalls een selectie van mails tegen (“Teruggestuurd”), waardoor niet alle personen uit het mailingbestand ook effectief van ons een bericht ontvingen (“Aangeschreven”). Bijgevolg is er een verschil tussen enerzijds het aantal leer-werkplekken in het bestand van SYNTRA Vlaanderen en anderzijds het aantal vestigingen dat we daadwerkelijk hebben kunnen aanschrijven (Tabel 4.1).

De responsgraad wordt apart gepresenteerd voor de erkende en niet-erkende leerwerkplekken in Tabel 4.1. De gecombineerde leerwerkplekken werden voor de desbetreffende alternerende oplei-dingen ondergebracht onder erkend of niet-erkend, en komen daarom niet apart in de tabel voor.

Ook voorzien we een aparte responsgraad voor de enquête gericht aan de mentoren in de erkende leerwerkplekken. In de tabel tonen we bovendien aan wat de vooropgestelde target is om represen-tatief te zijn. Bij de berekening van de target gaan we uit van aannames over het betrouwbaarheids-niveau en een foutenmarge van 5%.9 We besluiten dat de responsgraad onder erkende leerwerk-plekken met 8,80% voldoende hoog is om betrouwbare en valide uitspraken te maken. Het betrouw-baarheids-niveau voor deze steekproef is gelijk aan 95%. Voor wat betreft de niet-erkende leerwerk-plekken ligt met 7,85% responsgraad het betrouwbaarheidsniveau rond 90%; wat nog steeds hoger is dan de conventie van 80% (Cohen, 1977).

9 We houden rekening met een foutenmarge van 5% dat we onterecht aannemen dat het geschatte steekproefgemiddelde statistisch significant afwijkt van het populatiegemiddelde. Het betrouwbaarheidsniveau geeft bovendien de kans aan dat we onterecht aannemen dat het geschatte steekproefgemiddelde gelijk is aan het populatiegemiddelde. De conventie is een betrouwbaarheidsniveau van 80% (Cohen, 1977) om valide en betrouwbare uitspraken te doen.

58 HOOFDSTUK 4 | MEETINSTRUMENTEN Tabel 4.1 Responsgraad

Enquête voor erkende

vestigingen Enquête voor

niet-erkende vestigingen Enquête voor mentoren2 Aantal contactpersonen in

Aantal ingevulde enquêtes 1 031 (8,80%)

* Noot 1: De targets worden berekend op basis van aannames over het betrouwbaarheidsniveau en een fouten-marge van 5%. Meer informatie: https://www.qualtrics.com/blog/calculating-sample-size/. N.b. Volgens Cohen (1977) is er vanaf 80% voldoende betrouwbaarheid om (valide) uitspraken te generaliseren naar een volledige populatie. Noot 2: Bij het berekenen van de responsgraad voor de enquête gericht aan de mentoren, gaan we opnieuw uit van de contactpersonen in het databestand van SYNTRA Vlaanderen. Per vestiging kunnen er echter meerdere mentoren actief zijn. Voor de berekening van de representativiteit gaan we uit van minimaal 1 mentor per erkende vestiging waardoor de aantallen overeenstemmen met de enquête voor erkende leerwerkplekken. In realiteit zijn er gemiddeld 1,15 mentoren per vestiging actief.10 Er namen gemiddeld 1,18 mentoren per vestiging deel aan de vragenlijst.

Bron Eigen verwerking van de enquêtes

In wat volgt wordt er in principe antwoord gegeven op de eerste onderzoeksvraag (Tabel 2.2), met name: Welke karakteristieken hebben de erkende en niet-erkende vestigingen? We formuleren een antwoord op deze onderzoeksvraag door onder andere de resultaten van de enquêtes te spiegelen aan het databestand van SYNTRA Vlaanderen. Hiermee komt scherp in beeld welke type vestigingen (naar sector, grootte en locatie) leerwerkplekken aanbieden (erkende werkplekken) of wensen aan te bieden (niet-erkende werkplekken) in het systeem van alternerend leren.

4.2.2.1 Sectoren

Bijlage 1 bevat informatie over het aantal respondenten naar sector en Bijlage 2 vat de belangrijkste resultaten naar sectoren samen met behulp van fiches. De drie sectoren met de meeste respondenten voor de enquête onder erkende leerwerkplekken zijn: social profit, bouw en verkoop en marketing.

Bij de enquête voor niet-erkende werkplekken bestaat de top 3 uit: bouw, horeca en groene sectoren.

Om de kwaliteit van de respons naar sectoren beter te kunnen inschatten, hebben we Figuur 4.2 en Figuur 4.3 gemaakt. Beide figuren spiegelen de responsgraad van de enquête aan het aandeel van de sectoren in het aanbieden van erkende leerwerkplekken (Figuur 4.2) respectievelijk niet-erkende leer-werkplekken (Figuur 4.3).

We gaven al eerder aan dat bouw en verkoop en marketing goed vertegenwoordigd worden in de enquête voor erkende leerwerkplekken. Deze twee sectoren blijken ook de meeste erkende leerwerk-plekken aan te bieden. Social profit blijkt wat lager in de rankschikking te staan, op plaats 5, na haar-tooi, fitness en schoonheidszorgen en horeca (Figuur 4.2; rechter panel). Dezelfde conclusies kunnen we trekken uit Figuur 4.3 voor de niet-erkende leerwerkplekken. Bouw en horeca worden goed ver-tegenwoordigd in de enquête en hebben ook het meest te kampen met afgekeurde (niet-erkende)

10 Bij ongeveer 1 derde van de geregistreerde overeenkomsten werd in de tool geen mentor vermeld. Hierdoor is het niet uit te maken of het betrekking heeft op een reeds getelde mentor of iemand anders. Het gemiddelde van 1,15 is dan ook gebaseerd op de 13 048 overeenkomsten waarbij wel aangegeven werd wie de mentor was.

HOOFDSTUK 4 | MEETINSTRUMENTEN 59

leerwerkplekken. De figuren tonen aan dat de enquête in staat is om het algemene beeld van het aandeel van de sectoren in het aanbieden van leerwerkplekken te benaderen.

Figuur 4.2 Responsgraad naar sector afgetoetst aan het aandeel van de sector in het aanbieden van erkende leerwerkplekken

Bron Eigen verwerking van de enquêtes

Figuur 4.3 Responsgraad naar sector afgetoetst aan het aandeel van de sector in niet-erkende leerwerk-plekken

Bron Eigen verwerking van de enquêtes

4.2.2.2 Geografische locatie

Hetzelfde zien we voor de geografische locatie. Ook hier vertoont de verdeling van de respondenten naar provincie veel gelijkenissen met de verdeling van respectievelijk het aantal erkende en niet erkende werkplekken naar provincie (zie Figuur 4.4 en Figuur 4.5). De provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen tellen de meeste (erkende) leerwerkplekken. Zij zijn tevens het meest vertegen-woordigd in de respons. Aangezien het gaat over vestigingen die instaan voor de opleiding van jon-geren uit het Vlaamse onderwijssysteem, zien we een lager percentage in Brussel. In enkele uitzon-derlijke gevallen worden Vlaamse jongeren opgeleid in een vestiging in Wallonië.

60 HOOFDSTUK 4 | MEETINSTRUMENTEN

Figuur 4.4 Responsgraad naar provincie afgetoetst aan het aandeel van de provincie in het aanbieden van erkende leerwerkplekken

Bron Eigen verwerking van de enquêtes

Figuur 4.5 Responsgraad naar provincie afgetoetst aan het aandeel van de sector in niet-erkende leer-werkplekken

Bron Eigen verwerking van de enquêtes

4.2.2.3 Grootte van de vestiging

Tabel 4.2 presenteert de verdeling van de respondenten naar type enquête en naar grootte van de vestiging. Uit deze gegevens besluiten we dat de helft van onze respondenten tewerkgesteld is micro-ondernemingen van minder dan 10 werknemers en 23% in een kleine onderneming (van 10 tot 25 werknemers). Dit stemt overeen met het KMO-landschap in Vlaanderen. Voor wat betreft de niet-erkende vestigingen, deelden 249 respondenten hun ervaringen rond de afkeuring van hun erkenningsaanvraag. Hiervan werkt 91,16% in een kleine of micro-vestiging, waarvan 75 responden-ten in de bouw; 45 in de horeca, en 25 in de groene sectoren.

HOOFDSTUK 4 | MEETINSTRUMENTEN 61 Tabel 4.2 Responsgraad naar grootte van de vestiging

Grootte vestiging Grootte vestiging

* Definitie grootte van de vestiging: https://www.vlaanderen.be/economie-en-ondernemen/financiering/een-kmo-volgens-de-europese-kmo-definitie-kleine-of-middelgrote-onderneming.

Bron Eigen verwerking van de enquêtes en data van SYNTRA Vlaanderen

4.2.2.4 Type opleiding

Vestigingen kunnen voor meerdere opleidingen een erkenning aanvragen. Een kwart van de erkende vestigingen biedt zowel duale opleidingen als niet-duale opleidingen (DBSO of leertijd) aan. Het zwaartepunt ligt echter bij de niet-duale opleidingen (58,67% enkel niet-duaal). Deze variatie in aan-geboden types opleidingen kan van invloed zijn op de ervaringen van de bedrijven. In wat volgt zal echter blijken dat er geen grote verschillen zijn tussen deze groepen. Enkel bij het aantal stopzettingen zien we een significant verschil.

Tabel 4.3 Erkende vestigingen naar aangeboden type opleiding

Type opleidingen Percentage van erkende vestigingen

Enkel niet-duale (DBSO of leertijd) opleidingen 58,67%

Enkel duale opleidingen 16,28%

Combinatie duale en niet-duale opleidingen 25,05%

Bron Eigen verwerking van de enquêtes

4.2.2.5 Kanttekening

Ten slotte geven we nog wat meer informatie over de enquête gericht aan de mentoren in erkende leerwerkplekken. Opnieuw stellen we vast aan de hand van Bijlage 1 dat de meeste mentoren tewerk-gesteld zijn in de bouw, de social profit of verkoop en marketing. Uit analyse van de enquête blijkt echter dat niet alle respondenten begeleider zijn van de jongere op de werkplek. Bij ongeveer één vierde van deze respondenten wordt aangegeven dat het een collega is die deze rol op zich neemt, en bij nog eens 13,93% van de respondenten de leidinggevende van het bedrijf. Deze respondenten blijken echter verantwoordelijken te zijn in de vestiging die vanuit hun regie- of overkoepelende func-tie een goed zicht hebben op de begeleiding van de jongere. Daarom blijven ze in staat om de enquête op een correcte (of betrouwbare) manier in te vullen.

HOOFDSTUK 5 | DE ERKENNINGSAANVRAGEN IN CIJFERS 63