• No results found

in December te Munster door Rothmann geschreven, de lieden opwekkend te gelooven, nu de tijd van genade nog daar was, want als de bazuin zou weerklinken,

zou het te laat zijn. Dan zou ook de dag der wrake des Heeren gekomen zijn en wie

bereid was, zou onder de banier Gods oprukken ter wrake over de Babylonische

tirannie. Men heeft hier blijkbaar te doen met een wijdvertakte organisatie. De banier

Gods zou op verschillende plaatsen tegelijk worden ontplooid; in Deventer in

letterlijken zin, nl. een wit vaandel op het Brinkplein, waaronder de schare zich zou

vereenigen. Heinrich Graiss, een man van de 28 Apostelen, door Jan van Leiden

uitgezonden, om de komst van den koning van Sion te verkondigen, maar die daarna

verraad had gepleegd en het plan medegedeeld had aan den bisschop van Munster,

had gezegd, dat de Wederdoopers vier banieren zouden laten waaien, één in Gulik,

één in Holland en Waterland, één tusschen Maastricht en Aken in het land van

Limburg en één in Friesland bij Groningen. Misschien was deze beweging een

werking van het geschrift van Rothmann. Propagandisten in Groningen waren Jacob

Kremer en Anthonie Kistenmaker. De laatste werkte vooral in 't Zandt

1)

. Daar kwam

het tot groote excessen onder Harmen Schoenmaker, die eerst opgetreden was als

gewoon leeraar, maar zich later uitgaf voor den Messias, ja zelfs voor God den Vader.

Weldra schijnt hij evenwel zijn invloed op het volk verloren te hebben. De Herdoopers

hechtten veel waarde aan het Oude Testament, waarvan een groot deel reeds vervuld

was door Christus, maar andere dingen nog niet. Een duizendjarig rijk der Herdoopers

zou de aanstaande komst van den Zoon Gods voorafgaan. De beweging in Groningen

liep op niets

1) Zie over deze beweging Mr. P.G. Bos, Groningsche Wederdooperswoelingen in 1534 en

1535. Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis, Nieuwe Serie, Dl. VI, blz. 1-47.

uit, maar men had toch een oogenblik gevreesd, dat de groote menigte, die daar bijeen

was, oprukken zou tot ontzet van Munster. Tijdens de troebelen hooren wij van één

executie, nl. van Jacob Kremer uit Winsum. Van verdere terechtstellingen is niets

bekend. Men zeide, dat Karel van Gelder de Hervorming niet ongezind was. Misschien

trad hij ook niet met kracht op wegens zijn strijd met Karel V.

Jan van Geel was naar Wesel gestuurd, maar hij kwam spoedig te Amsterdam,

want van deze stad zou, meende hij, de banier Gods waaien. Hij was wel geheel

Holland doorgetrokken, in 't zwart gekleed en overal het bericht van de wraak

verspreidend en troepen wervend, maar zijn wachten was op Amsterdam, dat het

sein moest geven. Met Hendrik Goedbeleed

1)

heeft hij blijkbaar in deze stad gewerkt.

Uit het verhoor van Jannetgen Thijsd. (LXXV) blijkt, dat de broeders wisten, dat

deze personen, die nog al elegant waren gekleed, uit Munster kwamen. Hun verblijf

had evenwel niet de aandacht der regeering getrokken, trouwens dit was ook niets

vreemds in een koopstad als Amsterdam met haar talrijke vreemdelingen.

Jan van Geel heeft getracht, zich in verbinding te stellen met Jacob van Campen,

den bisschop van Amsterdam. Deze was omstreeks Mei 1534 in de stad gekomen,

maar had een afkeer van revolutionnaire bewegingen. Hij bepaalde zich zuiver tot

religieuze handelingen, zooals doopen en prediken. Tot Mei 1535 heeft hij zich weten

schuil te houden voor het waakzame oog der regeering, die 2 Maart 1535 een prijs

op zijn hoofd stelde. Maar zijn vrienden wilden het Judasloon niet ontvangen en

verrieden hun bisschop niet, totdat deze eindelijk ontdekt werd door een jongen, die

zijn verblijfplaats aan het gerecht mededeelde.

1) Dapper, blz. 148, geeft de volgende beschrijving: ‘Hendrik Goetbeleit was een middelmatighe

lengte, grof van leden, stark van lichaem en die lange jaeren den oorlogh gevolght had. Deez

was bij de zijnen door zijn vroomheit in groote eer en aanzien en nu mede de secte der

wederdooperen ingelijft’.

Jan van Geel had geen succes bij Jacob van Campen. Deze had hem in het huis van

Jan Paeuw geantwoord, dat hij dan alleen zou toestemmen in een gewapenden aanslag,

wanneer God ‘met merckelicke teyckenen voorghinge’, zooals in Munster, waar een

der burgemeesters zonder wapenen te midden van zijn vijanden was geloopen, zonder

verwond te worden en waar een man was gezien, hangende in de lucht, met handenvol

bloeds en nog dergelijke teekenen. Een ooggetuige, Gherijt van Campen, had het

aan Jacob verteld. Een uitnoodiging tot bijwoning van een vergadering te Sparendam,

waar 32 leeraars uit Monnikendam, Kampen en Deventer bijeen waren, werd ook

afgeslagen. Daardoor werd misschien de aanslag verijdeld, dien men omstreeks

Kerstmis had beraamd. De regeering werd tot meerder waakzaamheid aangespoord.

Uit het verhoor van Jannetgen Thysd. (LXXV), afgenomen op 23 Januari 1534, stilo

curiae, voor het Hof van Holland, bleek, dat de stad niet veilig was voor de

Anabaptisten. Daarom werd bij keur van 29 Januari 1535 verboden, iemand te

herbergen, die niet tevoren was ingeschreven. Ondanks deze bepaling kon men het

binnenkomen van ongewenschte gasten niet verhinderen. Het was dan ook niet te

verwonderen, dat het getal Anabaptisten toenam. Men bleef van meening, dat de tijd

eens zou komen, dat de stad aan de broeders zou behooren. Het wachten was slechts

op een uit den hemel gegeven teeken. Terwijl de voorgangers evenwel aarzelden,

kwam het volk onder invloed van dweepzieke personen. Tot welke excessen dit kon

leiden, was gebleken uit de woelingen in Groningerland, en ook in Amsterdam treft

men iets dergelijks aan in de geschiedenis der Naaktloopers. Zeven mannen en vijf

vrouwen hadden zich op bevel van één hunner van al hun kleederen ontdaan en liepen

in een kouden Februarinacht de straten in, het wee roepend over de stad. Een

uitvoerige beschrijving van deze gebeurtenis is te vinden bij Wagenaar

1)

en Cornelius

1)

en behoeft dus hier niet te volgen. De deelnemers aan den tocht werden