zou het te laat zijn. Dan zou ook de dag der wrake des Heeren gekomen zijn en wie
bereid was, zou onder de banier Gods oprukken ter wrake over de Babylonische
tirannie. Men heeft hier blijkbaar te doen met een wijdvertakte organisatie. De banier
Gods zou op verschillende plaatsen tegelijk worden ontplooid; in Deventer in
letterlijken zin, nl. een wit vaandel op het Brinkplein, waaronder de schare zich zou
vereenigen. Heinrich Graiss, een man van de 28 Apostelen, door Jan van Leiden
uitgezonden, om de komst van den koning van Sion te verkondigen, maar die daarna
verraad had gepleegd en het plan medegedeeld had aan den bisschop van Munster,
had gezegd, dat de Wederdoopers vier banieren zouden laten waaien, één in Gulik,
één in Holland en Waterland, één tusschen Maastricht en Aken in het land van
Limburg en één in Friesland bij Groningen. Misschien was deze beweging een
werking van het geschrift van Rothmann. Propagandisten in Groningen waren Jacob
Kremer en Anthonie Kistenmaker. De laatste werkte vooral in 't Zandt
1). Daar kwam
het tot groote excessen onder Harmen Schoenmaker, die eerst opgetreden was als
gewoon leeraar, maar zich later uitgaf voor den Messias, ja zelfs voor God den Vader.
Weldra schijnt hij evenwel zijn invloed op het volk verloren te hebben. De Herdoopers
hechtten veel waarde aan het Oude Testament, waarvan een groot deel reeds vervuld
was door Christus, maar andere dingen nog niet. Een duizendjarig rijk der Herdoopers
zou de aanstaande komst van den Zoon Gods voorafgaan. De beweging in Groningen
liep op niets
1) Zie over deze beweging Mr. P.G. Bos, Groningsche Wederdooperswoelingen in 1534 en
1535. Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis, Nieuwe Serie, Dl. VI, blz. 1-47.
uit, maar men had toch een oogenblik gevreesd, dat de groote menigte, die daar bijeen
was, oprukken zou tot ontzet van Munster. Tijdens de troebelen hooren wij van één
executie, nl. van Jacob Kremer uit Winsum. Van verdere terechtstellingen is niets
bekend. Men zeide, dat Karel van Gelder de Hervorming niet ongezind was. Misschien
trad hij ook niet met kracht op wegens zijn strijd met Karel V.
Jan van Geel was naar Wesel gestuurd, maar hij kwam spoedig te Amsterdam,
want van deze stad zou, meende hij, de banier Gods waaien. Hij was wel geheel
Holland doorgetrokken, in 't zwart gekleed en overal het bericht van de wraak
verspreidend en troepen wervend, maar zijn wachten was op Amsterdam, dat het
sein moest geven. Met Hendrik Goedbeleed
1)heeft hij blijkbaar in deze stad gewerkt.
Uit het verhoor van Jannetgen Thijsd. (LXXV) blijkt, dat de broeders wisten, dat
deze personen, die nog al elegant waren gekleed, uit Munster kwamen. Hun verblijf
had evenwel niet de aandacht der regeering getrokken, trouwens dit was ook niets
vreemds in een koopstad als Amsterdam met haar talrijke vreemdelingen.
Jan van Geel heeft getracht, zich in verbinding te stellen met Jacob van Campen,
den bisschop van Amsterdam. Deze was omstreeks Mei 1534 in de stad gekomen,
maar had een afkeer van revolutionnaire bewegingen. Hij bepaalde zich zuiver tot
religieuze handelingen, zooals doopen en prediken. Tot Mei 1535 heeft hij zich weten
schuil te houden voor het waakzame oog der regeering, die 2 Maart 1535 een prijs
op zijn hoofd stelde. Maar zijn vrienden wilden het Judasloon niet ontvangen en
verrieden hun bisschop niet, totdat deze eindelijk ontdekt werd door een jongen, die
zijn verblijfplaats aan het gerecht mededeelde.
1) Dapper, blz. 148, geeft de volgende beschrijving: ‘Hendrik Goetbeleit was een middelmatighe
lengte, grof van leden, stark van lichaem en die lange jaeren den oorlogh gevolght had. Deez
was bij de zijnen door zijn vroomheit in groote eer en aanzien en nu mede de secte der
wederdooperen ingelijft’.
Jan van Geel had geen succes bij Jacob van Campen. Deze had hem in het huis van
Jan Paeuw geantwoord, dat hij dan alleen zou toestemmen in een gewapenden aanslag,
wanneer God ‘met merckelicke teyckenen voorghinge’, zooals in Munster, waar een
der burgemeesters zonder wapenen te midden van zijn vijanden was geloopen, zonder
verwond te worden en waar een man was gezien, hangende in de lucht, met handenvol
bloeds en nog dergelijke teekenen. Een ooggetuige, Gherijt van Campen, had het
aan Jacob verteld. Een uitnoodiging tot bijwoning van een vergadering te Sparendam,
waar 32 leeraars uit Monnikendam, Kampen en Deventer bijeen waren, werd ook
afgeslagen. Daardoor werd misschien de aanslag verijdeld, dien men omstreeks
Kerstmis had beraamd. De regeering werd tot meerder waakzaamheid aangespoord.
Uit het verhoor van Jannetgen Thysd. (LXXV), afgenomen op 23 Januari 1534, stilo
curiae, voor het Hof van Holland, bleek, dat de stad niet veilig was voor de
Anabaptisten. Daarom werd bij keur van 29 Januari 1535 verboden, iemand te
herbergen, die niet tevoren was ingeschreven. Ondanks deze bepaling kon men het
binnenkomen van ongewenschte gasten niet verhinderen. Het was dan ook niet te
verwonderen, dat het getal Anabaptisten toenam. Men bleef van meening, dat de tijd
eens zou komen, dat de stad aan de broeders zou behooren. Het wachten was slechts
op een uit den hemel gegeven teeken. Terwijl de voorgangers evenwel aarzelden,
kwam het volk onder invloed van dweepzieke personen. Tot welke excessen dit kon
leiden, was gebleken uit de woelingen in Groningerland, en ook in Amsterdam treft
men iets dergelijks aan in de geschiedenis der Naaktloopers. Zeven mannen en vijf
vrouwen hadden zich op bevel van één hunner van al hun kleederen ontdaan en liepen
in een kouden Februarinacht de straten in, het wee roepend over de stad. Een
uitvoerige beschrijving van deze gebeurtenis is te vinden bij Wagenaar
1)en Cornelius
1)en behoeft dus hier niet te volgen. De deelnemers aan den tocht werden
In document
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 41 · dbnl
(pagina 62-65)