• No results found

135De transitie: stappen op de route |

stappen op de route

135De transitie: stappen op de route |

ZES ZES

Daartegenover staat het voordeel dat de energiedichtheid van waterstof in een tank groter is dan van een accu, en dat waterstof bovendien onderweg kan worden getankt. Dat maakt een brandstofcelauto op waterstof beter geschikt voor lange afstanden dan een elektrische auto, al is het rijden op benzine of diesel op dat punt nog superieur. Gezien de beperkte mogelijkheden om de broeikasgasemissies van vrachtverkeer terug te dringen, zou een verkenning van de mogelijkheden van vrachtauto’s op waterstof zinvol zijn. De infrastructuur voor de distributie van waterstof kan daarbij betrekkelijk eenvoudig zijn, door deze onder te brengen bij tankstations langs snelwegen en transportbedrijven. Lokale productie met elektrolyse is daarbij een optie.

Verder onderzoek naar de verbetering van de brandstofcel, de opslag van waterstof en de productie van waterstof moeten het kostenniveau verder omlaag brengen. De stap naar de productie van grotere series lijkt nog enige jaren weg. Uit het perspectief van de overheid lijkt het echter verstandig de impulsen voor uitbreiding van het rijden in emissievrije auto’s zodanig in te richten dat marktpartijen zelf de keuze voor een technologie kunnen maken. Er moet echter voor worden gewaakt dat de beschikbaarheid van meer opties tot een te afwachtende houding leidt.

6.8.6 Warmtenetten

Momenteel zijn er in Nederland dertien grootschalige warmtenetten, met in totaal 227.000 aangesloten verbruikers. Een groot deel is in de jaren tachtig van de vorige eeuw met steun van de overheid aangelegd. De warmte is voor het overgrote deel afkomstig van elektriciteitscentrales; een klein deel wordt geleverd door een

afvalverbrandingsinstallatie. Bedacht moet worden dat het restwarmteaanbod bij een groot aandeel wind en zon in de elektriciteitsopwekking in de toekomst wellicht lager is dan nu. Alternatieve warmtebronnen zijn industriële restwarmte, en in gebieden waar de ondergrond geschikt is, kan ook aardwarmte worden gebruikt.

In beginsel lijkt de aanleg van nieuwe warmtenetten het meest kansrijk in nieuwe wijken, omdat dit minder ingrijpend en kostbaar is dan in bestaande wijken. Nieuwbouw kan echter ook zeer energiezuinig worden ingericht, en daarmee kan de warmtevraag zo laag worden dat een andere vorm van warmtevoorziening goedkoper is. In bestaande wijken is verregaande energiebesparing niet altijd gemakkelijk realiseerbaar en kan warmtevoorziening via een warmtenet toch de meest rendabele oplossing zijn. Uitbreiding van bestaande warmtenetten zal daarbij goedkoper zijn dan de aanleg van een volledig nieuw warmtenet.

De prikkel om te investeren in nieuwe warmtenetten is momenteel echter niet erg groot. Omdat de benodigde investeringen hoog zijn in verhouding tot de jaarlijkse opbrengsten, zijn de terugverdientijden in het gunstigste geval slechts iets korter dan de technische levensduur. Bovendien bestaat er bij potentiële investeerders onzekerheid of de investeringen hoe dan ook worden terugverdiend: binnen de looptijd van projecten (ongeveer 30 jaar) kunnen de kosten van warmteproductie variëren, terwijl de

136| Naar een schone economie in 2050: routes verkend

ZES

andere vorm van opbrengstgarantie kan hier een oplossing zijn, maar deze kan alleen worden geboden door de overheid. Voor projectontwikkelaars en ondernemers in de glastuinbouw vormen de lange vergunningtrajecten een risico voor het kritische tijdpad van een nieuwbouw- of renovatieproject (LEI 2008). Om deze risico’s te vermijden, zal een projectontwikkelaar geneigd zijn om te kiezen voor verwarming met gas. Hier is verkorten van de vergunningprocedures het devies.

Gezien het grote aantal partijen dat bij een warmteproject betrokken is, lijkt de aanwezigheid van een of meerdere regisseurs, die zich gecommitteerd voelen om het project tot stand te brengen, een belangrijke succesfactor. Deze regisseurs zouden kansen en partijen bij elkaar moeten brengen, en zorgen voor contractvorming en realisatie. Hier lijkt een belangrijke rol weggelegd voor lokale overheden: voor de eerste stappen zijn provincies de voor de hand liggende partij, en voor de laatste stappen de gemeenten (CE 2009).

6.8.7 IJzer- en staalproductie

Hoewel er veel aandacht is voor alternatieve schone processen, zijn er op de korte termijn ook maatregelen mogelijk die tot efficiencyverbetering en energiebesparing leiden. De bedrijfstak zelf verwacht dat hiermee in totaal zo’n 14 procent winst kan worden geboekt (VNMI/AVNEG 2011). Daarnaast is afvang en opslag van CO2 een belangrijke technologie voor emissiereductie bij de ijzer- en staalproductie, ook al vanwege de ligging vlak bij de Noordzee. Toepassing bij het huidige proces is relatief duur en kan maar een beperkt deel (circa 40 procent) van de bij diverse processtappen vrijkomende CO2 elimineren. De termijn voor realisatie hangt mede af van de snelheid waarmee de infrastructuur voor transport en opslag wordt ingericht.

Er zijn alternatieve processen mogelijk, die in combinatie met CO2-afvang een veel lagere emissie opleveren. Voor de meest veelbelovende processen is echter nog een ontwikkelingstraject te gaan. Dat zou betekenen dat emissiereducties pas na 2030 worden gerealiseerd. Het is bij een ingrijpende procesvernieuwing trouwens de vraag of de investering in Nederland zal worden gedaan.

Binnen de staalsector loopt een internationaal samenwerkingsproject voor de ontwikkeling van een nieuw proces, HIsarna, waarvoor momenteel in Velsen een proefinstallatie wordt gebouwd. Dit proces combineert de belangrijke processtappen in één reactor. Door die combinatie en door de hoge concentratie CO2 in het vrijkomende gas, is het proces uitermate geschikt voor combinatie met CO2-afvang. Het proces zal rond 2030 beschikbaar zijn voor grootschalige toepassing.

Daarnaast komen na 2025-2030 naar verwachting diverse procesvarianten beschikbaar voor het produceren van Direct Reduction Iron met gebruik van gas. Deze leveren bij combinatie met CO2-afvang ook zeer lage emissies. Er lopen proeven in Europa naar Top

137