• No results found

De prevalentie van recidive

In document 227 Onderzoek en beleid (pagina 35-40)

Sancties voor volwassenen4

4.1 De prevalentie van recidive

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de uitstroomresultaten van de sancties voor volwassenen. We gaan eerst in op de prevalentie van reci-dive (4.1) en behandelen vervolgens de overige facetten van het begrip (4.2). In 4.3 wordt de recidive in de diverse sanctiegroepen afgezet tegen de recidive die van de betreffende daders mocht worden verwacht. Langs deze weg komen we de mogelijke effecten van de sancties op het spoor.

4.1 De prevalentie van recidive

In deze paragraaf wordt per afdoening nagegaan welk percentage van de volwassen daders in de periode na de uitgangszaak in 1997 opnieuw met Justitie in aanraking is gekomen. We beginnen met een overzicht van de belangrijkste hoofdcategorieën (4.1.1). Daarna splitsen we de sancties verder uit naar hoogte, duur en modaliteit van de straf (4.1.2).

4.1.1 Uitstroomresultaten van de belangrijkste sancties

Figuur 8 geeft de recidivepercentages weer behorend bij zeven hoofdcate-gorieën van sancties: de korte gevangenisstraf, de lange gevangenisstraf, de taakstraf, de voorwaardelijke vrijheidsstraf, de geldstraf, de overige transacties en de beleidssepots (zie 2.1). De recidive die volgt op de korte gevangenisstraf is verreweg het grootst. Driekwart van de daders die werden veroordeeld tot een gevangenisstraf korter of gelijk aan zes maanden, heeft binnen zeven jaar een nieuw justitiecontact. De meeste van hen wachten niet lang met het voortzetten van hun strafrechtelijke carrière. De helft van de groep is al na één jaar opnieuw vervolgd. Na het eerste jaar neemt de aanwas van nieuwe recidivisten geleidelijk af. Maar aan het eind van de observatieperiode is het eind van de groei nog niet bereikt. Voor alle sancties geldt dat de curven niet volledig zijn afgevlakt. Na het zevende jaar mogen we mogen dus nog meer recidive verwachten. De recidivepercentages van de overige afdoeningen liggen aanmerkelijk lager dan die van de korte gevangenisstraf.15 Het laagst is de recidive na een ‘overige transactie’; na zeven jaar is 9% opnieuw vervolgd. De reci-dive na een taakstraf is een fractie lager dan de recireci-dive volgend op een voorwaardelijke vrijheidsstraf. De recidive na een geldstraf is vrij laag. Dit houdt verband met het feit dat in deze sanctiegroep ook veel transacties in de vorm van het betalen van een geldsom zijn opgenomen. De beleids-sepots geven een betrekkelijk hoog recidiveniveau te zien. Een deel van deze afdoening (13%) wordt opgelegd vanwege een ‘recente bestraffing’.

15 Wat betreft de onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen komen de resultaten redelijk overeen met wat Van der Werff 20 jaar geleden vond. Bij Van der Werff bedroeg het percentage algemene recidive in deze groep na zes jaar 71%, in ons onderzoek is dit 68%. De vergelijking gaat echter niet helemaal op, want Van der Werff telde de recidivezaken die eindigden in een beleidssepot of een transactie niet mee.

WODC_227_Boek.indb 1

Deze sepotgrond komt alleen voor bij daders die eerder al actief waren. Vandaar wellicht de relatief hoge recidivepercentages bij de beleidssepots.

4.1.2 De hoogte, duur en modaliteit van de straf

De afdoeningen uit de vorige paragraaf kunnen verder worden opgesplitst naar hoogte, duur en modaliteit van de straf. Figuur 9 geeft de resultaten te zien voor vier duurcategorieën van de onvoorwaardelijke

gevange-nisstraf. We zien dat de recidivepercentages lager zijn naarmate de straf

langer duurt. Aan het begin van de observatieperiode zijn de verschillen groter dan aan het eind. Omdat de recidive is gemeten vanaf de oplegging van de gevangenisstraffen en de periode van detentie dus is inbegrepen, zou dit het effect kunnen zijn van ‘incapacitatie’. Zolang men vastzit, is er geen gelegenheid om nieuwe delicten te plegen en is de kans op nieuwe justitiecontacten dus nihil. Bij lange detenties is dit effect uiteraard groter dan bij kortere. Vandaar dat de recidivepercentages behorend bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan één jaar in het begin van de observatieperiode meer achterblijven op het niveau van de korte

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 observatieperiode in jaren percentage recidivisten onvw. vrij ≤ 6 mnd (n=10.767) onvw. vrij > 6 mnd (n=4.283) taakstraf (n=13.262) vw. vrij (n=11.083) 0 1 2 3 4 5 6 7 beleidssepot (n=11.545) geldstraf (n=76.463) transactie overig (n=1.789) totaal

Figuur 8 Prevalentie van algemene recidive onder volwassen daders met een strafzaak afgedaan in 1997; uitgesplitst naar type sanctie

WODC_227_Boek.indb 2

39

Sancties voor volwassenen

vrijheidsstraf dan aan het eind. In het rapport Door na de gevangenis wordt uitvoeriger stilgestaan bij het incapacitatie-effect van onvoor-waardelijke vrijheidsstraffen, de reductie van de criminaliteit als gevolg van het insluiten van mogelijke daders (Wartna, Tollenaar en Essers, 2005).

De taakstraf voor volwassenen komt tegenwoordig in verschillende varianten voor. Er zijn werk- en leerstraffen, de straf kan worden opgelegd door de rechter of door het OM en sinds 2000 kan de duur van de straf oplopen tot maximaal 480 uur (Ministerie van Justitie, 2000). Figuur 10 geeft een beeld van de recidive die volgt op de oplegging van de varianten van de taakstraf die in 1997 bestonden. Er wordt alleen onderscheid gemaakt naar duur en instantie. Van leerstraffen voor volwassenen was in dat jaar nog nauwelijks sprake, de OBJD meldt in 1997 slechts enkele tientallen gevallen.

Figuur 9 Prevalentie van algemene recidive onder volwassen daders met een strafzaak afgedaan in 1997 met een gevangenisstraf; uitgesplitst naar duur van het onvoorwaardelijke deel

0 10 20 30 40 50 60 70 80 observatieperiode in jaren percentage recidivisten 0 1 2 3 4 5 6 7 ≤ 3 mnd (n=8.803) > 3 en ≤ 6 mnd (n=1.964) > 6 en ≤ 12 mnd (n=1.639) > 12 mnd (n=2.644) totaal ov. vrijh. straf

WODC_227_Boek.indb 3

Uit de figuur blijkt dat de taakstraffen die door de rechter worden opgelegd (ZM), de hoogste recidive te zien geven. Na zeven jaar is meer dan de helft van deze daders gerecidiveerd. Bij de OM-taakstraffen liggen de percentages beduidend lager. Opmerkelijk is dat zowel bij de OM- als bij de rechtbankvarianten de korte taakstraf de hoogste recidive tot gevolg heeft.16

Een voorwaardelijke vrijheidsstraf mag maximaal 1 jaar duren. Deze straf kan worden opgelegd in combinatie met het stellen van bijzondere voorwaarden, zoals het betalen van een schadevergoeding, een opname in een inrichting of het verplicht ondergaan van reclasseringstoezicht (Ten Berge, 2002). De kans op recidive na een voorwaardelijke vrijheidsstraf met bijzondere voorwaarden is over het algemeen groter dan na een voorwaardelijke vrijheidsstraf zonder bijzondere voorwaarden. Dat blijkt uit figuur 11. We zien ook dat bij de voorwaardelijke vrijheidsstraffen zonder bijzondere voorwaarden de recidive lager is als de straf langer dan

0 10 20 30 40 50 60 70 observatieperiode in jaren percentage recidivisten ZM ≤ 40 uur (n=2.556) ZM 41 ≤ 140 uur (n=7.632) ZM 141 ≤ 280 uur (n=2.960) OM ≤ 40 uur (n=41) OM 41 ≤ 140 uur (n=49) totaal taakstraf 0 1 2 3 4 5 6 7

Figuur 10 Prevalentie van algemene recidive onder volwassen daders met een strafzaak afgedaan in 1997 met een taakstraf; uitgesplitst naar modaliteit en duur

16 In verband met het geringe aantal zijn werkstraffen in het kader van een beleidssepot buiten beschouwing gelaten.

WODC_227_Boek.indb 4

41

Sancties voor volwassenen

zes maanden duurt. Bij de voorwaardelijke vrijheidsstraffen met bijzondere voorwaarden bestaat dit verschil niet.17

Een geldstraf kan worden opgelegd door de rechter (in de vorm van een boete) of door het OM. In het laatste geval is er sprake van het betalen van een geldsom in het kader van een transactie. De hoogte van de geldstraf varieert. Het minimum bedraagt € 2, het maximum € 450.000 (Ten Berge, 2002). Figuur 12 geeft voor een aantal categorieën de uitkomsten te zien van de OM- en de ZM-variant van de geldstraf.

Op geldsomtransacties volgt minder recidive dan op de boete opgelegd door de rechter, maar dat komt omdat de rechter over het algemeen de meer ernstige zaken onder ogen krijgt. Binnen de OM-variant van de geldstraf zijn de verschillen vrij groot. De laagste categorie laat de minste recidive zien. Bij de boetes zijn de verschillen tussen de diverse categorieën minder duidelijk. De hoogste en laagste categorie leveren op termijn ongeveer evenveel recidive op. Figuur 11 Prevalentie van algemene recidive onder volwassen daders met

een strafzaak afgedaan in 1997 met een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf; uitgesplitst naar modaliteit en duur

0 10 20 30 40 50 60 70 80 observatieperiode in jaren percentage recidivisten 0 1 2 3 4 5 6 7 ≤ 6 mnd met bijz. vw (n=764) > 6 mnd met bijz. vw (n=42) ≤ 6 mnd zonder bijz. vw (n=10.049) > 6 mnd zonder bijz. vw (n=32) totaal vw. vrijh. straf

17 We moeten hier voorzichtig zijn, want het aantal voorwaardelijke vrijheidsstraffen langer dan zes maanden is gering. Dit maakt het beeld van de resultaten mogelijk instabiel.

WODC_227_Boek.indb 5

Figuur 13 ten slotte laat zien welke recidive volgt op een aantal van de meest voorkomende vormen van een beleidssepot. In paragraaf 4.1.1 bleek dat na zeven jaar 38% van de personen uit deze sanctiegroep een of meer keren opnieuw was vervolgd. Nu blijkt dat binnen deze groep de recidive na een beleidssepot wegens een recente bestraffing uitzonderlijk hoog is (na één jaar 65% en na zeven jaar 86). Bij de overige sepotgronden is de recidive veel lager. Het sepot ‘recente bestraffing’ wordt vaak gebruikt bij ‘veelplegers’, daders met een zeer hoog recidiverisco.

In document 227 Onderzoek en beleid (pagina 35-40)