• No results found

3.5 De pilot(scholing)

3.5.5 De onderzoeksafdelingen: uitgangssituatie en keuzeoverwegingen

In de volgende paragraaf worden de uitgangsituaties van de onderzoeksafdelingen en de overwegingen van de respondenten om voor deze afdelingen te kiezen beschreven. Deze beschrijvingen kunnen gezien worden als een afspiegeling van de huidige palliatieve zorgpraktijk van de ziekenhuizen. Een aantal antwoorden geven praktische ideeën over het verder ontwikkelen van palliatieve zorg.

3.5.5 De onderzoeksafdelingen: uitgangssituatie en keuzeoverwegingen

De pilotafdeling

In de negen betrokken ziekenhuizen wordt de scholing gegeven aan drie longafdelingen, vier oncologieafdelingen, een dialyseafdeling en twee afdelingen die door de respondenten omschreven worden als ‘interne, met veel oncologie’.

De algemene ervaring is dat de verpleegkundigen op de pilotafdelingen openstaan voor palliatieve zorg. Ondanks een eerste bewustwording bij artsen dat curatieve zorg niet altijd gewenst is, is het bij hen lastiger om ingang te vinden voor de

care-insteek. Opvallend in dit verband is de discrepantie die één respondent noemt

tussen hoe artsen over hun werkwijze denken en hoe zij die beleeft. Terwijl de artsen van mening zijn dat ze geïntegreerd werken, observeert de geestelijk verzorger dat specialisten heel lang vasthouden aan cure. Palliatieve zorg, aldus deze respondent, wordt door specialisten opgevat als iets dat bij ‘de softe sector’ hoort.

Een aantal respondenten is als geestelijk verzorger aan de pilotafdeling verbonden. Op zes afdelingen vindt een MDO plaats, op één afdeling loopt het MDO via de oncologie, van twee afdelingen wordt niet helder of er sprake is van een MDO.

Als controleafdelingen zijn drie oncologieafdelingen gekozen, vijf longafdelingen en een dialyseafdeling. Eén controleafdeling is nog niet bekend. De respondenten geven vooral informatie over de houding van de primaire zorgverleners ten aanzien van palliatieve/spirituele zorg. Op een continuüm aangegeven blijkt die houding uiteen te lopen van heel enthousiast, bereid om naar spirituele zorg te kijken tot weinig aandacht voor de spiritualiteit van de patiënten. Dat er ondanks deze bereidwilligheid bij zorgverleners nog sprake is van geringe aandacht voor palliatieve/spirituele zorg wordt door respondent 4 verbonden met angst:

‘Op oncologie is de uitgangssituatie dat er best wel bereidheid is om naar dit type zorg en vragen te kijken. Maar dat het van angst nog niet zo in de genen zit, om het zo maar te zeggen. Dus daar kun je de meeste winst ook behalen denk ik.’

Uit drie interviews komt geen informatie naar voren over de attitude van zorgverleners.

Keuzeoverwegingen voor de pilot/controleafdeling

Bereidwilligheid, openheid van zorgverleners en/of managers van de afdelingen voor palliatieve zorg en de ingang die ze hebben op de afdeling wordt door het merendeel van de respondenten als beweegreden genoemd om voor de afdeling te kiezen. Twee respondenten verwoorden hoe ze bewust voor een controle en pilotafdeling hebben gekozen. Respondent 8 koos voor de dialyseafdeling als controleafdeling met de intentie om op deze niet-oncologische afdeling aandacht te vragen voor de palliatieve en spirituele zorg:

‘Ik heb bewust gekozen voor de dialyseafdeling. Dat geeft me dadelijk de kans om daar voet aan de grond te krijgen. … Dat ze dan wat eerder om ons denken, niet om ons, om het behoud van onze baan, zo plat moet het niet worden. Maar wel met het oog op het belang van de patiënt.’

En respondent 7 verwoordt dat ze er voor gekozen heeft om de longafdeling te scholen omdat ze merkt hoeveel moeite het zorgverleners kost om de eindigheid van het leven te erkennen en van daaruit zorg te verlenen:

‘… en dat geeft dus ook aan waarom ik het zo graag op de longafdeling wil, omdat ik daar merk dat dit heel moeizaam bespreekbaar is en dat het dus echt is: opnemen, opnemen, opnemen, tot “Oh, nou is hij overleden'.'

Samenvatting uitgangssituatie pilot

Bepalend in de keuze voor een afdeling als pilot of controleafdeling is vooral de openheid van zorgverleners en managers van de afdelingen ten aanzien van palliatieve zorg en/of de mate waarin ze ingang hebben op de afdeling, zo geven de respondenten aan. De bewuste keuze van één van de respondenten voor de dialyseafdeling om zich hier als geestelijk verzorger te profileren en aandacht voor spiritualiteit ook buiten de gangbare oncologische kaders uit te zetten en de keuze van een respondent voor het scholen van een afdeling met zorgverleners voor wie het moeilijk lijkt om de eindigheid van het leven onder ogen te zien en daar naar te handelen, vormen hier een uitzondering op.

Wat de pilotafdelingen betreft geven de respondenten aan dat de verpleegkundigen op de meeste afdelingen openstaan voor spirituele zorg. Bij artsen blijkt het lastiger om ingang te vinden voor spirituele zorg. Hoewel een aantal respondenten rapporteren dat er bij artsen sprake is van een voorzichtige bewustwording dat behandeling niet de enige optie is, blijken artsen (nog) sterk geneigd om in te steken op behandeling. Opvallend in dit verband is de discrepantie die één respondent communiceert tussen hoe artsen over hun werkwijze denken en hoe zij die beleeft. Terwijl de artsen van mening zijn dat ze geïntegreerd werken, observeert de geestelijk verzorger dat specialisten heel lang vasthouden aan cure.

De meeste respondenten zijn als geestelijk verzorger aan de pilotafdeling verbonden (wat overigens niet betekent dat zij vanzelfsprekend regelmatig contact met de afdeling hebben ).

De informatie die de respondenten verstrekken over de controleafdelingen gaat voornamelijk over de houding van primaire zorgverleners ten aanzien van palliatieve/ spirituele zorg. Op een continuüm uiteengezet blijkt deze houding uiteen te lopen van heel enthousiast, bereid om naar spirituele zorg te kijken tot weinig aandacht voor de spiritualiteit van de patiënten. Daarbij dient wel opgemerkt worden dat de

respondenten zich in hun afdelingskeuze voornamelijk hebben laten leiden door openheid van zorgverleners c.q. managers voor spirituele/palliatieve zorg.

De volgende paragrafen geven zicht op hoe geestelijke verzorging meer geïntegreerd kan raken in de medische wereld van het ziekenhuis en zo bij kan dragen aan het verbeteren van palliatieve zorg en spirituele zorg als onderdeel daarvan. Daarnaast worden een aantal concrete ideeën aangereikt voor meer geïntegreerde spirituele zorg.

3.5.6 Kennis/ervaring op basis van participatie aan de pilot: buiten het eigen vakgebied