• No results found

De Monitoring van de natuurcompensatie Voordelta (Hoofdstuk 3)

C Commentaar Auditcommissie en reactie

hoofdstukken 4 – 6 komen de evaluatievragen (MEP-vragen) aan de orde Afgesloten wordt met een slotbeschouwing en aanbevelingen Deel B bevat de gedetailleerde rapportages betreffende

C.5 De Monitoring van de natuurcompensatie Voordelta (Hoofdstuk 3)

In dit hoofdstuk wordt samengevat wat de uitgangspunten waren bij het vaststellen van de maatregelen voor natuurcompensatie, te weten het instellen van een

bodembeschermingsgebied en van rustgebieden. Kernidee hierbij was dat het verlies van 2.455 ha zandbanken en ondiepe zee (habitattype H1110) gecompenseerd zou kunnen worden door in het resterende deel van de Voordelta de productiviteit van de bodemdierengemeenschap

(voedsel voor o.a. de zwarte zee-eend en nabij de bodem levende vissoorten) en het voedselaanbod voor visetende vogels te verhogen en gunstiger omstandigheden (minder verstoring) te creëren voor een aantal belangrijke vogelsoorten. Hierbij werd o.a. verwacht dat de bodemdierenbiomassa in het bodembeschermingsgebied met 10 tot 21% zou gaan

toenemen. Het voedselaanbod voor vogels en vissen zou ook gaan toenemen, maar hiervoor werd geen percentage genoemd. De Auditcommissie is van mening dat het goed zou zijn geweest om in dit Eindrapport 2009-2013 de essentie van de uit 2008 daterende onderbouwing te herhalen, en hier later in het rapport in evaluerende zin op terug te komen. Het voor de onderbouwing verwijzen naar het rapport door Rijnsdorp e.a. (2006) roept op zijn minst vragen op omdat dit rapport getuige de titel handelt over de inpassing van visserij in het

natuurcompensatiegebied en niet over de ecologische winst als gevolg van sluiting van het bodembeschermingsgebied voor de boomkorvisserij >260 pk.

Het rapport van Rijnsdorp et al. gaat wel degelijk over het effect van het sluiten van een gebied voor boomkorvisserij. De resultaten van de studie worden gedetailleerd

besproken in §3.1.1. In de discussie in §4.4.1 wordt hier op terug gekomen, in §4.4.4 worden de huidige inzichten over de effecten van visserij besproken.

De verwachting was dat door de aanleg van de Tweede Maasvlakte bijna 2% van het

foerageergebied van de grote stern en 5,9% van het foerageergebied van de visdief zou gaan verdwijnen. Omdat de kwaliteit van het foerageergebied dicht bij de broedgebieden niet verbeterd kan worden, richtte de compensatieopgave zich, zo staat in § 3.1.3, op “het dichterbij brengen van de broedgebiedfunctie bij het foerageergebied”. Dit is een geheel andere

benadering als hiervoor werd gepresenteerd, waar het ging om vergroting van het aanbod van voor deze vogels en hun jongen geschikte voedsel in de vorm van vissen. Bij het dichterbij brengen van de broedgebiedfunctie bij het foerageergebied werd een gedachtegang gevolgd, die discutabel is. Gesteld wordt dat de volwassen sterns en hun jongen de drooggevallen platen in de rustgebieden Hinderplaat en Bollen van de Ooster gebruiken om te foerageren (sic) en rusten. Het moet een ‘slip of the pen’ zijn geweest te beweren dat sterns op drooggevallen platen kunnen foerageren. Het in VenW (2008) voorgestelde scenario waarbij de volwassen sterns hun jongen na het uitvliegen naar deze platen kunnen brengen, die dichter bij het voedselgebied liggen, is in theorie mogelijk. De Auditcommissie hecht er echter aan duidelijk te stellen dat dat toch iets wezenlijk anders is dan de broedgebiedfunctie (lees: broedkolonie) dichter bij het foerageergebied brengen.

Formuleringen zijn verbeterd waar nodig.

Evaluatie van de uitgangspunten voor de natuurcompensatie en de daarbij behorende maatregelen zijn geen onderwerp van dit rapport.

In § 3.2 wordt uitgebreid ingegaan op de hoofdvragen van het MEP Natuurcompensatie

Voordelta en op de uitwerking van deze hoofdvragen in onderscheiden onderzoeksvragen. In de figuren 3.1 – 3.4 worden de bij elk van de vier hoofdvragen behorende effectketens

processen en diverse vormen van menselijke beïnvloeding zich afspelen. Op de vraag in hoeverre de als uitgangspunt gehanteerde effectketens thans nog valide zijn wordt in het afsluitende hoofdstuk 7 niet teruggekomen.

In Hoofdstuk 7worden de effectketens in evaluerende zin besproken.

In geen van de uitgewerkte onderzoeksvragen komt de aalscholver naar voren. Dit is een soort waarvoor, zo staat op pag. 62, ook geen compensatieopgave geldt. Toch is bij de aalscholver onderzoek verricht, o.a. aan de samenstelling van braakballen (hoofdstuk 4) en tellingen in de rustgebieden (hoofdstuk 6). De Auditcommissie is van mening dat de aanvullende informatie over de rol van de aalscholver, waarvoor overigens geen compensatieopgave van toepassing is, maar erg beperkt is.

In Tabel 3.1 in § 3.3 valt op dat gegevens over bodemdieren, verzameld in 2012 en 2013 nog niet volledig zijn uitgewerkt; deze gegevens zijn dus ook niet meegenomen in de analyses van de bodemdiergegevens. Dit betekent een betreurenswaardige vermindering van de zeggingskracht van de Eindrapportage 2009-2013 waar het gaat om het onderzoek naar de ontwikkeling van de bodemdierengemeenschap en de betekenis hiervan als voedsel voor vissen en zwarte zee- eenden.

Het onderzoek binnen PMR-NCV heeft zich niet alleen beperkt tot de soorten/habitats waar een compensatie-opgave voor geldt. Het onderzoek was breder opgezet om op die manier een beter begrip van het functioneren van de Voordelta te krijgen. De reden voor het aanvullend onderzoek aan de aalscholver is hierboven al toegelicht.

Zoals eerder opgemerkt, worden de benthosgegevens in 2014 uitgewerkt (§3.3).

In § 3.4 worden ten behoeve van het kunnen vaststellen van de eventuele effecten van de compensatiemaatregelen een achttal criteria genoemd. Deze criteria zijn inderdaad relevant als hulpmiddel bij de beantwoording van de MEP-hoofdvragen. Maar, zo vraagt de Auditcommisie zich af, wordt er wel volgens deze criteria gewerkt? Dit wordt niet expliciet aangegeven.

Deze criteria zijn gebruikt bij de interpretatie van de resultaten gebruikt is, maar niet in een expliciete checklist.