• No results found

De maakbaarheid van clusters en campussen

3.4 DE KOPIEERBAARHEID VAN CLUSTERS EN CAMPUSSEN

Nu de mechanismen achter de maakbaarheidsgedachte en de ogenschijnlijke rol van de overheid zijn beschreven rest de vraag in hoeverre clusters en campussen te creëren en te stimuleren zijn. Met andere woorden: zijn kopieerbare aspecten aan te wijzen die essentieel lijken voor het succes van een cluster of campus. Er bestaat een groot aantal voorbeelden van succesvolle clusters en, bijgevolg, wordt veel van het bewijs voor de ondersteuning van clusters gebaseerd op deze succesverhalen.

In de paragraaf over Silicon Valley bleek al dat (succesvolle) clusters bestaan uit een uniek ecosysteem, zowel in het ontstaan als in de uitwerking, wat lastig lijkt te kopiëren. Eigenlijk bestaat bij velen consensus over de kopieerbaarheid: het is noch mogelijk clusters te kopiëren noch ze uit het niets te ontwikkelen. Het is wellicht theoretisch onjuist het succes van geografische concentraties te associëren met economische groei. Er zijn immers weinig empirische studies omtrent clusters die dat systematische succes onderschrijven (Martin & Sunley, 2003). Zelfs onder voorstanders van clusterbeleid lijkt een soort acceptatie te bestaan dat veel clusterinitiatieven onwaarschijnlijk tot succes zullen leiden. Burfitt en Macneill (2008) vinden dat verontrustend. Er bestaat dus een zekere mate van onzekerheid omtrent welke interventies het meest effectief zullen zijn (Feser, 2008), waardoor twijfels over de vraag of de juiste beleidsmaatregelen en strategische acties worden genomen, blijven bestaan.

Veel van de succesverhalen lijken echter niet op zichzelf te staan, wat eveneens al in de voorgaande paragraaf tot uiting kwam, en lijken samen te hangen met zeer specifieke historische, sociale,

27

economische en culturele omstandigheden (Markusen, 1996; Palazuelos, 2005; Hospers, Desrochers, & Sautet, 2009):

The succes of clusters depends heavily on unique mixtures of the business, economic, geographic, political, cultural and even sociological peculiarities of an area, which are difficult to replicate successfully in other locations. (Palazuelos, 2005, p. 131)

Palazuelos stelt verder dat de voorwaarden die bijdragen aan het succes van een cluster moeizaam uit het niets te creëren zijn. Bovendien bezitten niet veel regio’s of lokale economieën de geschikte eigenschappen voor de creatie van succesvolle clusters. Daarom kunnen volgens hem maar zeer weinig plaatsen realistisch streven de nieuwe Silicon Valley van de toekomst te worden en is het zodoende geen realistische of gepaste ambitie van bestuurders en beleidsmakers. Toch is daar, gezien alleen al het aantal clusters en campussen in Nederland, weinig van te merken. Hospers et al. beamen het voorgaande, maar voegen daaraan toe dat bestuurders en beleidsmakers bij de ondersteuning van clusters de vraag negeren welke randvoorwaarden aanwezig zijn in een gebied.

Dé succesfactoren zijn dus moeilijk aan te wijzen, maar er zijn wel degelijk aspecten te herkennen die bij meerdere succesverhalen van invloed lijken te zijn geweest. Of ze direct bijgedragen hebben aan het succes is vanzelfsprekend moeilijk te zeggen. Onder andere Isaak (2009) en Dearlove (2001) hebben gepoogd deze factoren in kaart te brengen. Hoe meer karakteristieken bestaan in een bepaalde geografische entiteit, hoe groter volgens hen de kans dat een cluster succesvol wordt.

Dearlove heeft acht sleutelelementen geïdentificeerd voor de creatie van high-tech clusters. De eerste, en meest belangrijke, is de aanwezigheid van ‘cutting-edge’ onderzoeksfaciliteiten en top onderwijsinstellingen. Een gesloten netwerk van onderzoeksinstellingen, ondernemers en durfkapitalisten is het tweede belangrijkste element. De overgebleven zes ingrediënten zijn: een getrainde en geschoolde beroepsbevolking; technologie-spillovers van nabij gelegen high-tech industrieën; de beschikbaarheid van risicokapitaal; hoge kwaliteit van de locatie; een redelijke prijs van levensonderhoud; en factoren die een gunstig effect hebben op de kosten van het zakendoen. Verder wordt de aanwezigheid van een aantal ‘grote spelers’ van belang geacht (Dearlove, 2001).

Overeenkomend met de voorgaande ingrediënten, de belangrijkste elementen volgens Isaak voor het ‘kopiëren’ van het succes van Silicon Valley:

I. A Silicon Valley (SV) demands above all an ecosystem of synergistic high-tech learning and innovation that attracts and keeps the best minds in the country: it becomes a magnet of “soft power”

II. A SV requires an intellectual center with a nearby rival drawing the smartest students who strive for competitiveness on the highest level in innovative, applied fields as well as in basic scientific fields.

III. A SV arises from an entrepreneurial culture that inspires people to bypass obstacles and traditional ways of doing things through radical innovation, which absorbs new talent without discrimination as to ethnic or educational background, and which tolerates failure as a necessary badge of experience while giving extraordinary material awards for extraordinary achievement.

IV. There must be targeted government support with flexible boundaries for defense or high- tech development in cutting edge research and development with the constant expectation of continuity of capital flows in the form of grants and venture capital.

V. There must be an industrial park within close proximity of the main intellectual center with a continuous interchange of personnel and a dynamic atmosphere that permanently attracts private venture capital.

VI. There must be administrative role models at the university in the region who serve as national and international talent scouts for the core applied disciplines of the SV who are willing to fund selective student start-ups.

28

VII. The potential SV must position itself to catch critical new waves of technological development early as a “first mover” before the practical applications have become so clear that the price has been bid up by other competitors in the market.

VIII. A stable political economic system must be complemented by a tradition of hobby tinkering and a “gaming” mentality with a technology that can later lead to new discoveries and innovations. These innovations must be oriented towards key paradigm-breaking discoveries as opposed to successful fields of the past.

IX. The mainstream culture must have been modified by a socially diffused “counter-culture” of experimentation, creating an atmosphere of tolerance and an incentive to act out one’s dreams.

X. A hard-working, “hungry”, non-hierarchical, open society based on trust, networking and commitment to people as well as to excellence and cutting edge innovation where “No, can’t do it” is taken as a challenge to be overcome. This society is in part based upon an egalitarian youth culture.

(Isaak, 2009, p. 138)

Echter, men moet volgens Nooteboom (2006) en Palazuelos (2005) oppassen met de ambitie een generieke blauwdruk voor clustervorming te willen ontwikkelen die overal toepasbaar is. Hospers et al. (2009) beamen dat door te stellen dat elk initiatief dat clustering promoot een generieke strategie dient te vermijden en eerder dient te focussen op de specifieke kwaliteiten van de plaats. Het overnemen van de bovenstaande factoren levert dus niet per definitie een succesvol cluster of campus op, waar innovatie als vanzelfsprekend tot stand komt en economische groei automatisch bewerkstelligd wordt. Boschma en Lambooy (1999) stellen dan ook dat beleidsmakers alleen de kans op clustervorming positief kunnen beïnvloeden. Slechts weinig nationale, regionale of lokale overheden kunnen die kans daadwerkelijk verzilveren. Hoe gepoogd wordt aan de hand van bovengenoemde factoren die kans in de praktijk te verzilveren komt aan bod in hoofdstuk 5. De mechanismen die bepalen waarom beleid op deze manier wordt ingestoken zal worden verklaard in het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 4.