• No results found

4. Conclusie en discussie

4.1. De invloed van betrokkenheid op narratieve overtuiging

Uit eerder onderzoek bleek dat betrokkenheid bij verhalen positief samenhangt met het ontstaan van verhaalgerelateerde attitudes bij de lezers (Buselle & Bilandzic, 2009; Green & Brock, 2000; Murphy, Frank, Chatterjee, & Baezconde-Garbanati, 2013; Hamby, Daniloski & Brinberg, 2015; Cohen, Tal-Or, & Mazor-Tregerman, 2015). Het was de vraag of betrokkenheid ook positief samenhing met het vormen van verhaalgerelateerde attitudes die passen bij de leerdoelen van het historisch literatuuronderwijs (Culturele vorming, Literair-esthetische

vorming, Maatschappelijke vorming en Persoonlijke vorming) wanneer bovenbouwleerlingen

havo en vwo middeleeuwse verhalen lazen (Janssen, 2002). Bij de helft van de gemeten verhaalgerelateerde attitudes bleek er geen verband te zijn tussen de betrokkenheid bij het verhaal en de instemming van de proefpersonen met de verhaalgerelateerde attitudes. Als er wel een verband was, was dit in vier gevallen negatief en in twaalf gevallen positief.

Het positieve verband tussen betrokkenheid en verhaalgerelateerde attitudes was te zien bij één attitude die betrekking had op Persoonlijke vorming, bij vier attitudes die betrekking hadden op Culturele vorming, bij drie attitudes die betrekking hadden op Maatschappelijke

vorming en bij vier attitudes die betrekking hadden op Literair-esthetische vorming.

Hoewel volgens de literatuur betrokkenheid positief samenhangt met het ontstaan van verhaalgerelateerde attitudes, bleken meer betrokken proefpersonen in het huidige onderzoek in vier gevallen minder met de verhaalgerelateerde attitudes in te stemmen. Hieruit lijkt een negatief verband tussen betrokkenheid en het ontstaan van verhaalgerelateerde attitudes te blijken. Een voorbeeld van een attitude waarbij meer betrokken proefpersonen minder in lijn met het verhaal reageerden, was “Gevaar kun je beter uit de weg gaan”. Deze attitude was niet in lijn met het verhaal, omdat het verhaal het positief waardeert dat Ferguut zich in gevaar begeeft. Hij

71

kan door zich in gevaar te begeven immers het witte schild veroveren. Toch vonden de meer betrokken proefpersonen het belangrijker om gevaar uit de weg te gaan dan de minder betrokken proefpersonen.

Dit is te verklaren, doordat de meer betrokken proefpersonen het gevaar in het verhaal intensiever beleefd hebben. Het verhaal was blijkbaar niet in staat om deze lezers te overtuigen van het nut van het gevaar, maar wel van de nadelen van het gevaar. Ook bij de andere attitudes, waarbij er een negatief verband was tussen de betrokkenheid van de proefpersonen en hun instemming met de verhaalgerelateerde attitudes (“Middeleeuwers gebruikten vaak een zeis als wapen”; “Ferguut gedraagt zich zoals het hoort”; “De schrijver heeft bedoeld een humoristisch verhaal te schrijven”, eerste fragment) is te verklaren waarom de meer betrokken proefpersonen hier juist minder mee instemden. Hierdoor vormen ook deze resultaten toch in zekere zin een argument voor de samenhang tussen betrokkenheid en de vorming van verhaalgerelateerde attitudes. Het blijkt ook hoe moeilijk te bepalen is wat een verhaalgerelateerde attitude is. Als men narratieve overtuiging wil gebruiken in de praktijk is het van belang dat men goed nadenkt over de boodschap die men over wil brengen op het publiek. Die boodschap moet heel duidelijk blijken uit het verhaal en men moet ervoor oppassen dat het verhaal geen tegengestelde attitudes oproept.

Bij de helft van de attitudes werd er geen verband gevonden tussen betrokkenheid met het verhaal en een reactie in lijn met het verhaal. Dit betrof onder andere attitudes die gebaseerd waren op kleine details in het verhaal (“Jonkvrouwen droegen in de middeleeuwen vaak kleding van zijde en hermelijn”). In eerder onderzoek (Buselle & Bilandzic, 2009; Green & Brock, 2000) gingen de verhaalgerelateerde attitudes over de hoofdboodschap van het verhaal niet over kleine details, maar over de grote lijn van het verhaal. Verhaalgerelateerde attitudes bij een verhaal

72

waarin een onschuldig meisje vermoord werd, gingen bijvoorbeeld over rechtvaardigheid in deze wereld (Green & Brock, 2000). Blijkbaar zijn kleine details in een verhaal niet overtuigend, maar moet de hele strekking van een verhaal een bepaalde kant op wijzen om het publiek te

overtuigen. Dit is een belangrijke les voor de toepassing van narratieve overtuiging. Verder onderzoek naar het verschil tussen de overtuigingskracht van details en grote lijnen in verhalen is nodig om deze conclusie met meer zekerheid te kunnen trekken.

Op het gebied van Persoonlijke vorming hadden de meer betrokken proefpersonen meestal geen overtuigingen die sterker samenhingen met het verhaal dan de minder betrokken proefpersonen (“Vrouwen zijn romantisch en mannen zijn zakelijk”; “Dapperheid is een van de mooiste karaktereigenschappen”). Reacties op verhaalgerelateerde attitudes die gaan over hoe men in de middeleeuwen dacht over sociale kwesties (Culturele vorming) hingen wel vaak samen met betrokkenheid (“In de middeleeuwen was het gepast voor een vrouw om aan een man haar liefde te verklaren”; In de middeleeuwen vond men voorzichtigheid voor mannen een belangrijke karaktereigenschap”). Blijkbaar helpt betrokkenheid bij een verhaal wel om een mening te vormen over de wereld waarop het verhaal betrekking heeft, maar wordt dit niet zomaar overgenomen als geldend in de eigen leefwereld.

In eerder onderzoek hadden de gevormde verhaalgerelateerde attitudes, die samenhingen met de betrokkenheid van de proefpersonen, vaak wel betrekking op de eigen leefwereld van de proefpersonen (Buselle & Bilandzic, 2009; Green & Brock, 2000; Murphy, Frank, Chatterjee, & Baezconde-Garbanati, 2013; Hamby, Daniloski & Brinberg, 2015; Cohen, Tal-Or, & Mazor- Tregerman, 2015). Voorbeelden hiervan zijn attitudes over abortus en de Palestijnse kwestie (Cohen, Tal-Or, & Mazor-Tregerman, 2015). Het verschil tussen de resultaten van deze studies en van de huidige studie kan verklaard worden door de soort verhalen die gebruikt worden. In

73

deze eerdere studies werd gebruik gemaakt van realistische verhalen die zich in het heden afspelen. In de huidige studie werd gebruik gemaakt van een niet-realistisch verhaal dat zich afspeelde in de middeleeuwen. Een belangrijke consequentie hiervan voor de praktijk van narratieve overtuiging is dat de wereld waarin het verhaal zich afspeelt, zoveel mogelijk moet lijken op de wereld waarin de lezer leeft, om de lezer te kunnen overtuigen.

De samenhang tussen betrokkenheid en de vorming van verhaalgerelateerde attitudes was vaak niet te zien bij attitudes waarover meer verschil van mening kan zijn (“Je kunt pas echt verliefd op iemand zijn als je diegene al een tijdje kent”; “Dapperheid is een van de mooiste karaktereigenschappen”). Bij een attitude die meer algemeen aanvaard is, was er wel een

verband te zien tussen betrokkenheid en de vorming van verhaalgerelateerde attitudes (“Verliefd zijn is erg verwarrend”). In de eerdere onderzoeken naar betrokkenheid en narratieve overtuiging waren de verhaalgerelateerde attitudes vaak algemeen aanvaarde standpunten, zoals “Hulp aan verslaafden en mensen die stressvolle situaties meemaken, is noodzakelijk” en “Vriendschap is belangrijk” (Buselle & Bilandzic, 2009).