• No results found

In de voorgaande hoofdstukken is verklaard hoe de Estse natie en diens culturele elite vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw een nationaal bewustzijn ontwikkelden. Dit gevoel van nationale eigenheid resulteerde tijdens de naweeën van de Eerste Wereldoorlog in de stichting van een zelfstandig Estland. Aan de vooravond van die andere wereldoorlog zorgde het Molotov-Ribbentroppact er echter voor dat de Esten na pas twee decennia van soevereiniteit hun onafhankelijke natiestaat alweer moesten opgeven voor gedwongen deelname aan de Sovjet-Unie. Daarnaast verklaarde het vorige hoofdstuk de opkomst van een hernieuwd Ests onafhankelijkheidsverlangen sindsdien en hoe dit vanaf 1979 uitmondde in de oprichting van massalere publiekelijker opererende volksbeweging ter volbrenging van deze zelfbeschikkingswens. Vervolgens zijn voor het uiteindelijke succes van deze beweging – het uitroepen van de onafhankelijkheid en de mondiale erkenning van de opnieuw zelfstandige Republiek Estland, beide in 1991 – een aantal oorzaken onderscheiden.

Zou deze scriptie hier eindigen, dan zou zij in ieder geval thematisch naadloos in de bestaande geschiedschrijving over Estland hebben gepast. De weg naar hernieuwde onafhankelijkheid is in deze studie vooralsnog immers bijna uitsluitend vanuit het interne Estse perspectief belicht. En zoals het vorige hoofdstuk poogde te duiden is dat kenmerkend voor de huidige historiografie. Daarin wordt namelijk de totstandkoming van het Estland van nu, niet langer toebehorend aan een buitenlandse overheerser maar zelfstandig en vrij, vrijwel volledig verklaard vanuit de Estse natie zelf en haar onafhankelijkheidsbeweging. Welke externe factoren van belang waren, blijft derhalve vaak een raadsel.

Natuurlijk is het belangrijk om een goed begrip te hebben van het aandeel dat de Estse activisten zelf hebben gehad in het bereiken van onafhankelijkheid. Zonder zou elk onderzoek naar de verwezenlijking van Estse zelfstandigheid zinloos zijn en de resultaten ervan waardeloos. Daarom hebben de voorbije hoofdstukken dan ook uitgebreid aandacht besteedt aan de opkomst van een onafhankelijkheidsgezinde mentaliteit en de ideologie en strategie van de onafhankelijkheidsbeweging die hieruit voortsprong. Echter, juist om geen karikatuur te maken van de bijdrage die de Esten zelf hebben geleverd aan het verkrijgen van onafhankelijkheid, is het noodzakelijk om het Estse aandeel af te zetten tegen de impact die buitenlandse invloeden hebben gehad. Op die manier komt een evenwichtiger beeld tot stand van de oorzaken van de herwonnen onafhankelijkheid en kunnen zowel de Estse als de buitenlandse bijdragen hieraan beter op waarde worden geschat.

waarin de focus ligt op het aandeel van buitenlandse invloeden op de Estse beweging en haar succes. Met in het huidige hoofdstuk de vraag centraal: stond de beweging zelf wel open voor buitenlandse invloeden en wanneer het antwoord positief luidt, (hoe) zocht ze deze dan ook zelf op? Zo niet, dan is het beter begrijpelijk, hoewel nog altijd niet volledig terecht, dat de huidige historiografie weinig woorden aan buitenlandse beïnvloeding wijdt. Maar zeker in het geval dat de Estse activisten externe invloeden wél accepteerden en zelf opzochten, is het merkenswaardig dat de geschiedschrijving hier maar geringe aandacht aan schenkt. Niet alleen laat het dan de kans na om het cultureel nationalisme van de Estse beweging beter te duiden en in een breder perspectief te plaatsen, maar bovendien weert het dan nuancerende elementen uit de vaderlandse geschiedschrijving, elementen die erop duiden dat de activisten destijds, in tegenstelling tot het beeld in de historische literatuur, níet dachten de onafhankelijkheid volledig zelfstandig te kunnen bemachtigen maar hierbij hulp behoefden vanuit het buitenland.

Terug bij Europa, deel I: Estse ontvankelijkheid voor deelname aan een 'nieuw Europa'

Als het aan de onafhankelijkheidsbeweging lag, zou Estland zodra het zijn zelfstandigheid had herwonnen opnieuw deel uitmaken van de veronderstelde Europese familie van vrije natiestaten. In Hoofdstuk 1 is al uiteengezet dat deze 'terug bij Europa'-wens een prominente plek innam in het gedachtegoed van de Estse activisten. Omdat het huidige hoofdstuk de vraag centraal stelt voor welke externe invloeden de Estse onafhankelijkheidsbeweging ontvankelijk was, is haar ideaal om terug bij Europa te keren opnieuw relevant. Immers, op het moment dat je binnen een bepaalde gemeenschap terug wil keren, is het dan niet waarschijnlijk, misschien zelfs logisch dat je ook openstaat voor invloeden vanuit deze kringen of wellicht zelfs deze wel zelf opzoekt? Om deze vooronderstelling toe te lichten, een voorbeeld.

Parijs, november 1990. De Franse hoofdstad vormt het decor van een vergadering van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE).158 Bovenaan de agenda

staat de bekrachtiging van het Handvest van Parijs voor een nieuw Europa. Nadat de val van de Berlijnse Muur het startsein heeft gegeven voor Duitse hereniging, in Oost-Europa landen één na één het communisme verruilen voor democratische markteconomieën en perestrojka zelfs de Sovjet-Unie op het pad van politieke hervormingen heeft gebracht, achten de CVSE- lidstaten de tijd rijp voor nieuwe onderlinge verhoudingen in Europa. '[We] zijn in Parijs

158In 1995 werd de CVSE hernoemd tot de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), onder welke naam zij nog steeds bekend is.

bijeengekomen ten tijde van diepgaande veranderingen en historische verwachtingen. Het tijdperk van confrontatie en verdeeldheid is voorbij […] Betrekkingen zullen [vanaf nu] gebaseerd zijn op respect en samenwerking', zo stellen de staatshoofden in de openingsverklaring van het handvest. Volgens hen dient het 'nieuwe Europa' de grootse verwachtingen van de (Oost-)Europese volkeren in te willigen: 'vastberaden gebondenheid aan democratie gebaseerd op mensenrechten en fundamentele vrijheden; welvaart door economische vrijheid en sociale rechtvaardigheid; en gelijke veiligheid voor al onze landen'.159

Om het Handvest van Parijs officieel te ratificeren zijn de regeringsleiders van Europa, de VS, Canada en de Sovjet-Unie naar Frankrijk afgereisd. Van Mitterand tot Kohl, van Thatcher tot Gorbatsjov; allen zijn bijeen om hun handtekening onder het verdrag te zetten. Op 21 november 1990 is het zover: een 'nieuw Europa' kan naar mening van de aanwezige hoogwaardigheidsbekleders dan definitief aanvangen.

Te midden van al deze wereldleiders is Lennart Meri eveneens present in Parijs. 'Een nieuw Europa', het zal ook de minister van Buitenlandse Zaken van de Estse deelrepubliek hebben aangesproken. Temeer omdat het handvest expliciet de culturele en democratische rechten van nationale minderheden benadrukte en verdedigde.160 Zou er in het nieuwe Europa

dan toch ook weer plek zijn voor een onafhankelijke Estse natiestaat? Om juist dát te bepleiten had Meri de invitatie van onder meer de Fransen aangenomen om de vergadering van de CVSE bij te wonen.161

Alhoewel hij beseft zal moeten hebben dat op de top de hoofdrollen weggelegd zouden zijn voor de regeringsleiders van de verschillende CVSE-lidstaten, zal Lennart Meri allicht de hoop gekoesterd hebben om samen met zijn Letse en Litouwse ambtsgenoten een glansrijke gastrol te mogen vertolken. Gedrieën leefden zij immers in de veronderstelling als 'speciale gasten van de Franse regering' deel te nemen aan de conferentie, een ogenschijnlijk uitgelezen kans om menig regeringsleider ervan te overtuigen dat de drie Baltische staten zo snel mogelijk onafhankelijk moesten worden. Ter plekke bleek deze bijzondere status echter weinig waard. De reglementen van de CVSE bepaalden namelijk dat alle besluiten in unanimiteit dienden te worden genomen, ook als het ging over welke gasten er wel of niet toegang tot de vergadering kregen. Eén der lidstaten had van deze clausule gebruik gemaakt

159OVSE, Charter of Paris for a new Europe, 3, <http://www.osce.org/mc/39516> 27-12-2015. 160OVSE, Charter of Paris, 4.

161Meri was dan wel Estlands minister van BuZa, de republiek die zijn regering vertegenwoordigde had zich ten tijde van de CVSE-top in november 1990 slechts soeverein verklaard binnen de Sovjet-Unie. Estland was dus nog geen volwaardig onafhankelijk land en evenmin lid van de CVSE. Zodoende had de Est een uitnodiging van ten minste één lidstaat nodig om toegelaten te worden tot de vergadering van de CVSE.

door bezwaar aan te tekenen tegen de aanwezigheid van Meri en zijn Letse en Litouwse collega's. In ieder geval voor de officiële onderdelen was de trip naar Parijs dus voor niets goed geweest. Als veroorzaker van dit debacle wezen de Balten in de New York Times al snel een schuldige aan: de Sovjet-Unie. Dat land was immers het enige dat direct te lijden zou kunnen hebben onder officiële airtime voor pleidooien over Baltische zelfstandigheid; een aanname die enkele politici enige tijd later tijdens een debat van het Europees Parlement (EP) bevestigden.162 Tegenover diezelfde New York Times probeerde Meri desalniettemin zijn

ontgoocheling over het fiasco te verbergen: 'We didn't have any illusions. We knew that the way back to Europe would be the long way'. Vastberaden zou zijn regering een onafhankelijk Estland blijven nastreven dat weer volledig deel uitmaakte van Europa; als het niet al in 1990 was, dan toch zeker in de jaren daarna.163

Bovenstaand fragment maakt een aantal zaken helder over de verhouding van de Estse onafhankelijkheidsbeweging tot buitenlandse invloeden. Meri's uitspraken aan de New York Times onderstrepen allereerst eens te meer de grote waarde die de activisten hechtten aan het ideaal om als zelfstandige natie terug bij Europa te keren. Zelfs ondanks dat hem op de CVSE-top de deur werd gewezen en hem opnieuw bleek dat de weg 'terug naar Europa' lang zou zijn, bleef Meri vierkant achter deze wens staan. Belangrijker nog zijn echter de consequenties die de minister bereid was te verbinden aan het verwezenlijken van dit 'terug bij Europa'-droombeeld. Zijn aanvaarding van de uitnodiging om bij een grote internationale conferentie over de toekomst van Europa aanwezig te zijn en zijn gewilligheid om, wanneer de mogelijkheid zich zou aandienen, de samengekomen staatshoofden toe te spreken over Estlands onafhankelijkheidswens tonen aan dat zowel een belangrijke voorman van de Estse onafhankelijkheidsbeweging ontvankelijk was voor buitenlandse invloeden als dat hij tevens bereid was deze zelf actief te benaderen.

Meri's ervaring op de CVSE-top van november 1990 is slechts één aanwijzing voor de gedachte dat Estse activisten openstonden voor buitenlandse invloeden en bereid waren deze ook zelf op te zoeken. Daarmee is nog niet bewezen dat deze ontvankelijkheid over de hele breedte exemplarisch was voor de onafhankelijkheidsbeweging of al van meet af aan aanwezig. Wel is het aannemelijk dat Meri's open houding richting externe invloeden niet uit het niets kwam, maar juist te verklaren is vanuit eerdere ervaringen die Estse activisten hadden met het buitenland. Dit hoofdstuk brengt daarom in kaart welke pogingen de Estse beweging tussen 1979 en 1991 nog meer ondernam om buitenlandse bijdragen aan het herstel

162EP, 'Situation in the Baltic States', Debates of the European Parliament No 3-399 (1991) 14-23. 163S. Schmemann, 'At the summit, a glance homeward', New York Times (20-11-1990) 15.

van onafhankelijkheid af te dwingen. Daarbij is er eerst ruimte voor oproepen die aan de gehele wereldgemeenschap gericht waren. Vervolgens ligt de Estse vraag naar invloeden uit twee specifieke regio's onder de loep: West-Europa en de VS.

Oproepen aan de wereldgemeenschap

De Estse onafhankelijkheidsbeweging streefde op velerlei vlakken naar Estlands zogenaamde terugkeer bij Europa, bijvoorbeeld in cultureel, economisch en politiek opzicht. Maar door een onafhankelijke natiestaat te ambiëren, joeg ze in algemene zin ook een zelfstandige wederkeer in de wereldgemeenschap na. Dat maakt de vraag relevant: welke inspanningen verrichtten de onafhankelijkheidsactivisten om bij de wereldgemeenschap als geheel positieve beïnvloeding van hun zelfstandigheidswens af te dwingen?

Nog voordat er van een heuse onafhankelijkheidsbeweging goed en wel sprake was, betraden al diverse Estse activisten internationale platforms van waaraf ze hun boodschap voor zelfbeschikking verkondigden. Met het Baltisch Appèl van 1979 boekten zij hun eerste grote succes.164 Vier Estse dissidenten – Mart Niklus, Endel Ratas, Enn Tarto en Erik Udam –

stelden samen met ruim veertig Letse en Litouwse gelijkgestemden dit betoog op met als doel de wereldgemeenschap ervan te overtuigen dat de Sovjet-dominantie in het Balticum illegitiem tot stand gekomen was en nog altijd als zodanig beleefd werd. Ter onderbouwing van dit standpunt droegen de Esten en hun zuiderburen de verborgen clausules van het Molotov-Ribbentroppact aan; de geheime afspraken die de Nazi's en de Sovjets in 1939 hadden gemaakt om onderling Oost-Europa te verdelen, waren volgens de penvoerders de oorzaak van de onrechtmatige en onvrijwillige onderwerping van het Balticum aan het Kremlin. Toepasselijk was de brief dan ook gedateerd op 23 augustus 1979, het veertigste jubileum van het Molotov-Ribbentroppact.

Met het Baltisch Appèl probeerden de activisten buitenlandse steun en invloeden te verwerven ten gunste van het onafhankelijkheidsideaal. Bijvoorbeeld door de geschreven oproep aan meerdere geadresseerden te richten. Niet alleen werden in de aanhef specifiek de erfgenamen van het Molotov-Ribbentroppact benoemd, de regeringen van de Sovjet-Unie en de twee Duitslanden, de ondertekenaars schreven bovendien de gehele wereldgemeenschap aan door het appèl tevens te richten aan Kurt Waldheim, de toenmalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN). In feite sprak het betoog der Balten de mondiale organisatie zelfs

164Een complete, Engelstalige kopie van het Baltisch Appèl, alhier geraadpleegd, is te vinden in: T. Remeikis ed., 'The Nazi-Soviet Pact of 1939 and the Baltic states: reactions forty years later', Lituanus 26:1 (1980) <http://www.lituanus.org/1980_1/80_1_01.htm> 27-03-2015. Hierna is deze bron afgekort tot: Baltisch Appèl, Lituanus (1980).

tweemaal aan. De brief was immers eveneens bestemd voor alle landen die het Atlantisch Handvest hadden ondertekend, de door de geallieerden in 1941 geformuleerde uitgangspunten voor internationaal recht die de grondbeginselen van de VN zouden worden.

Het was geen toeval dat de Estse activisten en hun Lets-Litouwse bondgenoten al in de aanhef van hun appèl zoveel nadruk legden op de VN. Daarmee richtten ze zich direct op het grootst mogelijke internationale podium. Maar belangrijker nog: van de Volkerenbond, de voorganger van de VN, waren Estland en de twee andere Baltische republieken als zelfstandige natiestaten tijdens het interbellum nog volwaardig lid geweest. Met het begin van de Tweede Wereldoorlog kwam daar, net als aan de onafhankelijkheid, een einde aan. Derhalve waren de Baltische staten de enige voormalige Volkerenbond-lidstaten die na de oorlog geen eigen afvaardiging hadden aan de VN. Niet omdat het hen ontbrak aan de wil daartoe, maar eenvoudigweg omdat zij eveneens de enige ex-leden waren die niet na 1945 hun soevereiniteit hersteld zagen.165

Deze korte uitweiding over de Estse relatie met de VN en zijn voorganger is van belang bij het duiden van het Baltisch Appèl. Bovenal omdat in dit betoog richting de wereldgemeenschap de teloorgang van de historische positie van Estland, Letland en Litouwen een sleutelthema was. Niet alleen was het appèl immers opgebouwd rondom het standpunt dat de aanwezigheid van de Sovjets in het Balticum onrechtmatig was, het beargumenteerde bovendien dat er voor naties wereldwijd een belangrijke rol was weggelegd bij het rechtzetten van deze status quo, om zodoende de verloren gewaande plek van de Baltische staten in de internationale samenleving te restaureren. Onderstaand citaat is een voorbeeld van deze redenering:

We remind the Secretary-General of the United Nations that this international organization is the successor of the League of Nations, of which Latvia, Estonia, and Lithuania were full and active members until the Molotov-Ribbentrop pact went into effect. Consequently, upon you rests the juridical responsibility for the fate of the Baltic States.166

In dit fragment koppelden de activisten expliciet het lidmaatschap van de voormalige Volkerenbond, en dus tevens de vrije status die de Baltische staten in het verleden hadden, aan de toekomst van hun naties en de rol die de internationale samenleving daarin kon vertolken. Letterlijk stelden zij immers dat de verantwoordelijkheid voor het lot van de drie landen in

165Taagepera, Estonia, 206. 166Baltisch Appèl, Lituanus (1980).

handen lag van de secretaris-generaal van de VN. Door een beroep te doen op dit boegbeeld deden ze in overdrachtelijke zin een beroep op de gehele wereldgemeenschap.

De voorgaande passage uit het Baltisch Appèl lijkt vooral het historisch en moreel plichtsbesef van de mondiale samenleving te hebben willen doen prikkelen. Tussen de regels door ademt de tekst namelijk de opvatting dat, juist vanwege het gezamenlijke verleden in vrijheid, de wereldgemeenschap het aan haar stand verplicht was op te komen voor hernieuwde onafhankelijkheid van Estland, Letland en Litouwen.

Naast deze historische en morele invalshoeken, was er echter nog een derde perspectief waarmee de activisten de buitenwereld wilden overtuigen tot het verlenen van steun: juridische argumenten. Uitgebreid namen zij in het Baltisch Appèl bijvoorbeeld de ruimte om de ondergeschiktheid van hun naties aan de Sovjet-Unie af te zetten tegenover de eigen wetgeving en jurisprudentie van het Kremlin. Niet geheel verrassend lieten de Balten uit deze exercitie een beeld naar voren komen dat diende aan te tonen dat, zelfs vanuit de beginselen en het juridisch raamwerk van de Sovjet-Unie bezien, de Estse, Letse en Litouwse opname in het communistische rijk onrechtmatig was. Zo schreven ze:

In Soviet jurisprudence the term National Sovereignty refers to a nation with all its rights, with political freedom, with a real possibility to determine fully its own destiny, and primarily the potential for self-determination, including the ability to form its own independent state […] Lenin acknowledged the de facto existence of Estonia, Latvia, and Lithuania […] In the name of the Soviet government, Lenin renounced in perpetuity all sovereign rights to Estonia, Latvia, and Lithuania, but nineteen years later Stalin and Hitler infringed on the sovereignty of these nations.167

Om verderop te vervolgen met:

In the declaration by the U.S.S.R., it was stated that in foreign affairs “ […] the Soviet Union will follow the principle of national self-determination […] the U.S.S.R. favors the right of each nation to national independence, territorial integrity, and the right to decide its own social system and that form of government which the people would judge to be necessary for their country's economic and cultural development.

It would be well to recall that according to international law, it is impossible for a nation to practice self-determination if its land is occupied by a foreign army. This is also emphasized by Lenin's Declaration on Peace, which states that if a 167Ibidem. Vetgedrukte letters zelf ingevoegd t.b.v. de nadruk op de verschillende typen argumenten.

nation “has not had the opportunity for free elections, without the presence of foreign forces or the influence of an occupying power, the joining of their territory to another country is annexation; namely, it has been taken over by force”.168

Met bovenstaande citaten poogden de activisten evident de juridische hypocrisie van het Kremlin bloot te leggen als het ging om de status van de Baltische staten. De afhankelijke situatie waarin Estland, Letland en Litouwen verkeerden stond immers haaks op de vrij ruime opvattingen over zelfbeschikkingsrecht zoals deze volgens de Balten waren vastgelegd in bijvoorbeeld de jurisprudentie en constitutie van de Sovjet-Unie.

Bovendien komen in de twee vorige fragmenten de juridische redeneringen samen met