7 Financiële berekeningen
7.3 De berekeningen
In deze paragraaf wordt allereerst weergegeven hoe de berekening is opgesteld en welke aannames
en uitgangspunten zijn gebruikt. Vervolgens worden de resultaten van de berekeningen gegeven.
7.3.1 Opbouw berekening
Door middel van de Netto Contante Waarde- methode (NCW), een rekenmethode waarmee
‘cashflows’ in de toekomst kunnen worden teruggerekend naar waarden op één moment, worden de
terugverdientijden voor de energieconcepten berekend. De NCW is een betrekkelijk eenvoudige
manier om bepaalde systemen op financieel gebied met elkaar te kunnen vergelijken. De formule
voor de NCW is als volgt:
1
tF V
N C W P V
i
Vergelijking 1: Formule voor de Netto Contante Waarde methode
Hierbij is FV (Future Value) een waarde van een cashflow in het jaar t. Middels de disconteringsvoet
(i) kan deze toekomstige waarde van de cashflow worden teruggerekend naar een waarde in het
heden (PV). Door dit voor elk jaar te doen, worden alle toekomstige cashflows teruggerekend naar
een waarde in het jaar nul, vervolgens kunnen deze waarden gesommeerd worden. Deze sommatie
van de huidige waarden wordt de Netto Contante Waarde genoemd.
Voor elk energieconcept worden de jaarlijkse uitgaven en inkomsten bepaald, waardoor een FV
wordt verkregen. Vervolgens worden deze FV’s omgerekend naar PV’s, waarna ze worden
gesommeerd. Op moment dat bij een bepaald aantal jaren (t) deze sommatie gelijk is aan nul, is de
terugverdientijd van dat betreffende systeem verkregen. Om een dergelijk berekening uit te kunnen
voeren, moeten eerst een aantal aannames en uitgangspunten worden vastgesteld.
7.3.2 Aannames en uitgangspunten
De uitgangspunten voor de berekeningen zijn:
- In hoofdstuk 5 is bepaald welke combinaties van systemen aan de gestelde EPC-eis van 0,5
voldoend. Enkel deze worden meegenomen in deze berekening. Er is gebleken dat individuele
systemen de EPC-eis van 0,5 niet kunnen halen. Daarom worden enkel de terugverdientijden
voor de energieconcepten berekend;
- De financiële en energetische gegevens van deze systemen zijn opgenomen in de Bijlagen 3 en
4. Deze gegevens worden gebruikt voor het bepalen van de jaarlijkse inkomsten en uitgaven;
51
- Technische vooruitgang van de energetische systemen wordt niet meegenomen in de
berekeningen van de NCW en de terugverdientijden;
- Er wordt in de berekeningen van de NCW en de teruverdientijden enkel gerekend met
gebouwgebonden energie. Energieverbruik van het wonen in de woning wordt buiten
beschouwing gelaten;
- De gasprijs is vastgesteld op € 0,79492 per m
3(prijspeil, juni 2009);
- De elektriciteitsprijs is vastgesteld op € 0,31535 per kWh (prijspeil, juni 2009);
- De inflatie is vastgesteld op 2,4% en is bepaald door het gemiddelde te nemen van de inflatie
over de laatste 10 jaar (bron: CBS.nl);
- Exploitatiesubsidie op zonnecellen is vastgesteld op een basisbedrag van € 0,526 per kWh
geproduceerde elektriciteit. Geldig voor installaties met een capaciteit van 0,6 kWp – ≤15 kWp.
Gebaseerd op Subsidie Duurzame Energieproductie (SenterNovem, 2009).
Aannames voor de berekeningen zijn:
- De levensduur van de systemen en energieconcepten zijn gesteld op 15 jaar (Noordman, 2009);
- Jaarlijkse onderhoudskosten zijn vastgesteld op 1,5% van de investering;
- Groot onderhoud gebeurt na een levensduur van 10 jaar voor 1/4 van de initiële investering;
- Vervanging gebeurt na een levensduur van 15 jaar voor 6/10 van de investering. Hierin wordt
tevens de afschrijving van het systeem opgevangen;
- De disconteringsvoet wordt gesteld op 5% (Schuurmans, 2009);
- Energieprijsstijging van gas is gesteld op 16,67% per jaar en is bepaald door een trendlijn te
trekken door een projectie van de cijfers van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009);
- Energieprijsstijging van gas is gesteld op 12,5% per jaar en is bepaald door een trendlijn te
trekken door een projectie van de cijfers van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009);
- Bij het produceren van elektriciteit gaat veel energie verloren in de vorm van warmte. Tevens is
er sprake van behoorlijke transportverliezen van de centrale naar de woning. Zodoende komt
gemiddeld 40% van de energie die in de centrale wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken,
als werkelijke elektriciteit uit het stopcontact in de woning. Wanneer wordt gekeken naar de
grootste verbruiker bij het gebouwgebonden energieverbruik, dan is dit de warmtepomp. Om
dezelfde rendementen te kunnen draaien als een HR-ketel (100%) moet een warmtepomp dus
2,5 keer zoveel rendement draaien, wil het de verliezen van elektriciteit op kunnen vangen. Dit
komt neer op een rendement van 250%, oftewel een Coëfficiënt Of Performance (COP) van 2,5.
Voor de berekening wordt aangenomen dat er een warmtepomp wordt toegepast met een
minimale COP van 2,5. Hierdoor hoeft er in de meeste gevallen geen sociale correctiefactor voor
het energieverbruik te worden toegepast.
Op basis van deze uitgangspunten en aannames zijn de berekeningen uitgevoerd met behulp van het
softwareprogramma Microsoft Excel.
52
7.3.3 Resultaten berekeningen
Voor het bepalen van de inkomsten en de uitgaven per jaar zijn de volgende aspecten meegenomen:
- Investeringskosten;
- Eventuele jaarlijkse besparingen in gasverbruik;
- Eventuele jaarlijkse vermindering in elektriciteitsverbruik;
- Eventuele meerkosten bij toename in elektriciteitsverbruik;
- Jaarlijkse onderhoudskosten;
- Eventuele kosten groot onderhoud;
- Eventuele vervangingskosten;
- Eventuele subsidies.
Het bestand van de berekeningen is zo groot, dat deze op A0 formaat nog nauwelijks is af te drukken.
Om die reden is dit bestand in digitale vorm bij dit rapport gevoegd, in de vorm van een cd-rom. In
Bijlage 10 zijn de resultaten, de berekende terugverdientijden voor de energieconcepten met een
EPC ≤0,5, weergegeven. Wanneer de gestelde criteria worden losgelaten op deze resultaten, dan kan
worden achterhaald welke energieconcepten voldoen aan de gestelde terugverdientermijnen en de
gestelde investeringsmarges.
7.4 Conclusies
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op deelvraag 4. Binnen de gestelde terugverdientermijnen,
investeringsmarges en EPC-eis ≤0,5 zijn er per type woning lang niet altijd concepten die aan deze
criteria voldoen, zo blijkt uit de resultaten in Bijlage 10. Per type woning, terugverdientermijn en
investeringsmarge zijn in onderstaande tabellen de nummers gegeven van de energieconcepten uit
Bijlage 10 die aan de gestelde criteria voldoen:
Rijtjeswoning 3-5 jaar 5-8 jaar 8-15 jaar
€5.000 - €10.000 Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden
€10.000 - €20.000 Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden
€20.000 - €30.000 Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden 11, 12, 13, 18, 20, 25, 26, 27
Tabel 21: Energieconcepten die aan de gestelde terugverdientermijnen en investeringsmarges voldoen
Twee-onder-één-kap
woning
3-5 jaar 5-8 jaar 8-15 jaar
€5.000 - €10.000 Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden
€10.000 - €20.000 Geen mogelijkheden 47, 49, 52, 54 Geen mogelijkheden
€20.000 - €30.000 Geen mogelijkheden 9, 21, 47, 48, 49, 50,
52, 53, 54, 55
4, 6, 10, 11, 12, 22, 23, 24,
40, 41, 42, 44
Tabel 22: Energieconcepten die aan de gestelde terugverdientermijnen en investeringsmarges voldoen
Vrijstaande woning 3-5 jaar 5-8 jaar 8-15 jaar
€5.000 - €10.000 Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden
€10.000 - €20.000 Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden Geen mogelijkheden
€20.000 - €30.000 24 4, 6, 9, 11, 16, 18, 23, 47, 54 Geen mogelijkheden
Tabel 23: Energieconcepten die aan de gestelde terugverdientermijnen en investeringsmarges voldoen