• No results found

Door het ‘uitsnijden’ van de fragmenten uit de Armeense vertaling van Eusebius’

Kroniek halen we die excerpten uit hun context. Hieronder willen we de context van de excerpten toelichten. Op die manier krijgen we een beter inzicht in de werkwijze en bedoelingen van de Kerkvader. Dit kan bijdragen tot een beter begrip van de in deze vertaling ingebedde Berossos-fragmenten.

Onder de titel De chronografie die door de Chaldeeën betreffende hun voorouders verteld wordt, met als ondertitel Zoals de Chaldeeën de kronik schrijven worden de excerpten van Alexander Polyhistor, Abydenus en Flavius Josephus opgevoerd en becommentarieerd.

Uit Polyhistor Alexandros: over de geschriften van de Chaldeeën en over het eerste koninkrijk van dezelfden.

p. 4, 11–17: “Dit heeft Berossos in het eerste boek geschreven. In het tweede heeft hij de koningen … beschreven”. Daarna volgt GDB F 7a [alleen koningsnamen en jaren, weinig aandacht voor daden].

p. 4, 18 – 6, 4: GDB F 3b [10 koningen vóór de Vloed]

p. 6, 4 – 6, 13: kritiek van Eusebius op de exorbitant hoge regeringsjaren van deze vorsten Wie deze getallen aanvaardt, moet ook de rest van wat in het boek staat en duidelijk ongeloofwaardig is, geloven.

Over de Chaldeeuwse onbevestigde geschiedenis uit het boek van Alexandros Polyhistor over dezelfde Chaldeeën.

p. 6, 16 – 9, 4: GDB F 1b [proloog, de Mesopotamische oergeschiedenis]

p. 9, 5 – 10, 16: commentaar van Eusebius

Wie gelooft in de myriadenlange regeringsjaren van de antediluviaanse koningen, moet ook de andere, bedrieglijke verhalen geloven. Als de Chaldeeën voor die lange regeringen ook vele daden zouden hebben gegeven, zou het misschien nog geloofwaardig zijn, maar dat doen ze niet. Mogelijk duidde de šar geen jaren aan, maar een veel kortere tijdseenheid. Dit was ook bij de Egyptenaren het geval.

Daarna wijst Eusebius op de parallel met het Oude Testament: 10 antediluviaanse koningen // 10 Bijbelse generaties vóór de Vloed.

De tiende koning, Xisuthros, is dezelfde als de persoon die door de Hebreeuwen Noë wordt geheten en in wiens tijd de Vloed plaatsvond, waarover ook Polyhistor schrijft.

Van Alexandros Polyhistor over de zondvloed uit hetzelfde werk, waarover gesproken is.

p. 10, 19 – 12, 8: GDB F 4b [Xisuthros, de 10de koning vóór de Zondvloed en het verhaal over de Vloed]

Van Alexandros Polyhistor over de Torenbouw.

p. 12, 10 – 12, 16: Sibylle vertelt over de bouw van de Toren van Babel en de strijd der Titanen [in FGrH 680 F 4b]

p. 12, 17 – 13, 21: GDB F 5a [koningslijsten van na de Zondvloed tot Sanherib en Nebukadnezar II]

Van Alexandros Polyhistor over de zondvloed uit hetzelfde werk, waarover gesproken is.

p. 13, 24 – 15, 4: GDB F 8c [van Sanherib tot Nebukadnezar II]

p. 15, 5 - 15, 10: GDB F 9b [van Nebukadnezar II tot Nabonidus]

p. 15, 11 – 15, 15: GDB F 11 [Cyrus en zijn opvolgers]

p. 15, 16 – 15, 26: commentaar van Eusebius

Polyhistor bewijst dat, zoals in het Oude Testament, de periode van Nebukadnezar II tot Cyrus 70 jaar duurde. Abydenus bevestigt Polyhistor. [Overgang naar de excerpten uit Abydenus]

Van Abydenus over het eerste koninkrijk der Chaldeeën.

p. 15, 28 – 16, 8: GDB F 3d [10 koningen vóór de Vloed]

p. 6, 8-10: commentaar Eusebius

Zoals Abydenus qua koningen met Polyhistor overeenkomt, zo doet hij dat ook met de Vloed.

Van Abydenus over de zondvloed.

p. 16, 12 – 16, 29: GDB F 4e [zondvloed]

p. 16, 30 – 17, 10: commentaar van Eusebius

Ondanks kleine verschillen (een andere naam voor Noë, “goden” in plaats van

“God”, “vogels” in plaats van “duif”) komen de Chaldeeën en Griekse auteurs met de Hebreeuwse geschriften overeen. Dit geldt ook voor de bouw van de Toren van Babel.

Van Abydenus over de Torenbouw.

p. 17, 12 – 17, 23: bouw van de Toren van Babel en de strijd der Titanen [FGrH 685 F 4a]

Van Abydenus over Sinecherim.

p. 17, 26 – 18, 28: GDB F 8d [Sanherib, zijn opvolgers tot Nebukadnezar II]

Van Abydenus over Nabuchodonosoros.

p. 19, 2–17: GDB F 9c [Nebukadnezar II]

p. 19, 19-25: GDB F 1d + 9e [oertijd, Belos omwalde Babylon; Nebukadnezar II restaureerde die]

p. 19, 26–33: commentaar van Eusebius Hij wijst op gelijkenissen met de profeet Daniël.

p. 20, 1-7: Abydenus citeert Megasthenes, die Nebukadnezar met Heracles vergelijkt [in FGrH 685 F 6a]

p. 20, 8-16: de profetie van Nebukadnezar II [in FGrH 685 F 6a]

p. 20, 16-23: GDB F 10b [de opvolgers van Nebukadnezar II tot Cyrus]

p. 20, 24 – 20, 35: commentaar van Eusebius

Hij wijst op de overeenkomsten met het Oude Testament en met Daniël. Hij neemt een mogelijke kritiek weg: als Griekse en Chaldeeuwse auteurs schrijven dat Nebukadnezar door een god of demon werd gegrepen, is dat hun manier om te zeggen dat hij waanzinnig werd. Daarna stelt Eusebius vast dat Abydenus door Flavius Josephus wordt bevestigd.

Uit de “Eerste geschiedenis van de ouden”van Josephus over Nabuchodonosoros.

p. 21, 3 – 24, 28

Ondanks de titel komt dit lange uittreksel niet uit de Antiquitates van Josephus, maar uit zijn Contra Apionem (1, 128-160). De passage aldaar vertoont wel sterke parallellen met Ant.Jud., 10, 219-231. Josephus citeert zelf uit het werk van Berossos (cf. GDB F 9a.1 en F 10a) en andere, vooral Fenicische auteurs.

p. 24, 29 – 25, 29: commentaar van Eusebius

Hij merkt op dat Josephus met het Oudtestamentische relaas overeenstemt en voert ook Fenicische bronnen aan. Daarna keert Eusebius naar Abydenus terug om met een overzicht van Assyrische koningen voort te gaan.

Van Abydenus over het koninkrijk van de Assyriërs.

p. 25, 31 – p. 26, 1: GDB F 14 [van Aloros tot Alexander en Ninos en Semiramis]

Eusebius laat Abydenus Alexander Polyhistor bevestigen. Daarna citeert hij Josephus om Abydenus te bevestigen. Wat hij niet expliciet vermeldt – en in het geval van Abydenus misschien ook niet wist – is dat al deze auteurs op dezelfde bron teruggaan: Berossos’ Babyloniaca. Bij zijn excerpten wijst Eusebius voortdurend op parallellen met het Oude Testament. Dit toont duidelijk aan dat de kerkvader in het eerste deel van zijn Kroniek niet alleen in chronologie geïnteresseerd was, maar ook apologetische motieven had.

Bij de antediluviaanse koningen heeft Eusebius echter een probleem. Hoewel het getal van tien koningen met de Bijbel overeenkomt, staan de opgegeven regeringsjaren haaks op de Oudtestamentische chronologie. Eusebius probeert eerst die myriadenlange regeringsjaren als ongeloofwaardig voor te stellen. Eerst doet hij dat op retorische wijze: wie dit gelooft, moet ook het verhaal over de mythische oertijd geloven. Wellicht was dit de hoofdreden waarom Eusebius dit lange excerpt, dat geen band met de Bijbel heeft, geeft. Het verklaart ook waarom

na een uittreksel uit Berossos’ tweede boek is geplaatst.

Anderzijds weerlegt de kerkvader de Babylonische antediluviaanse chronologie op feitelijke gronden: er worden alleen jaren gegeven, geen daden. Wellicht hanteerden de Chaldeeën andere tijdseenheden. Op die manier kon hij toch de overeenkomst van 10 Chaldeeuwse koningen met 10 Bijbelse generaties handhaven.

In zijn commentaar spreekt Eusebius niet alleen over Chaldeeën, maar ook over Griekse auteurs. Het is correct dat Alexander Polyhistor en Abydenus tot deze laatste groep behoren. Door hen expliciet Griekse auteurs te noemen wilde de kerkvader waarschijnlijk bij zijn Griekssprekende lezers hun betrouwbaarheid benadrukken.