• No results found

4 Vandalisme en gebouwde omgeving

4.4 De analyse van lokaties

Zoals we in paragraaf 4. 1 zagen hebben met name Jacobs en Newman een aantal ideeën ontwikkeld over de relatie tussen eigenschappen van de (woon)omgeving en de mate van criminaliteit.

Basisbegrippen daarbij waren zichtbaarheid en betrokkenheid (territoriali­

teit).

Zichtbaarheid hangt samen met de mogelijkheden dat mensen zien wat er in een bepaald gebied gebeurt.

Onder betrokkenheid verstaan we de mate waarin mensen voelen dat een be­

paalde omgeving hen toebehoort.

Wanneer een (woon)omgeving zo is gebouwd dat de zichtbaarheid en betrok­

kenheid groot (kunnen) zijn, is de verwachting dat mensen veel controle uit­

oefenen op hetgeen er zich afspeelt en komt er weinig criminaliteit voor. In dit deel van ons onderzoek hebben we ons beperkt tot het bestuderen van de relatie tussen de factor zichtbaarheid (we spreken van controlemogelijkheden) en de mate van vandalisme.

Concreet en (te) simpel gesteld komen de ideeën van mensen als Jacobs en Newman er op neer dat in gezellige buurten met een druk straatleven weinig criminaliteit plaatsvindt en in anonieme, ongezellige buurten met hoge flats veel criminaliteit voorkomt. Aan de hand van kaart 5 kunnen we constateren dat het gevonden spreidingspatroon op een aantal punten afwijkt van een pa­

troon dat op basis van bovenstaande ideeën verwacht mocht worden.

- In het centrum (het drukste deel) van Amsterdam (stadsdeel 0) constateren we in vergelijking met andere stadsdelen veel vernielingen. In het westelijk

deel van het centrum liggen de buurten die qua rijkheid van het straatleven een wereldfaam genieten: de Wallen en de Jordaan.

Juist in deze twee buurten, waar volgens de ideeën van Jacobs en Newman weinig vandalisme zou moeten voorkomen, vindt meer dan de helft van het totaal aantal vernielingen in het centrum plaats (490 van de 862).

- In de tweede plaats zien we relatief weinig vernielingen in stadsdeel 9 (het landelijk gebied rond de stad met veel groene weiden en verspreide bebou­

wing). Ook in stadsdeel 1 0, de Bijlmerrneer, komen weinig vernielingen voor. Het betreft hier een nieuw stadsdeel met veel hoge flats en overvloe­

dig groen langs wandel- en fietspaden.

Zowel in het landelijk gebied als in de Bijlmerrneer zijn de controlemoge­

lijkheden dus gering en zou er veel vandalisme moeten plaatsvinden.

De simpele redenering dat: 'waar mensen veel controle kunnen uitoefenen weinig wordt vernield en waar weinig controle kan worden uitgeoefend veel wordt vernield', gaat in ieder geval niet op. Het heeft er veel van weg dat dit verband teniet wordt gedaan door iets dat Mawby ('77) in een analyse van ver­

nielingen aan telefooncellen ook al eens naar voren bracht: als er veel mensen op straat zijn is er wellicht meer controle, maar er zijn dan tegelijkertijd ook meer (potentiële) vernielers op straat. Dat geldt dan met name voor het cen­

trum. Hier gaan vele (jonge) mensen heen om een avondje te stappen en juist tijdens het uitgaan (waarbij alcoholgebruik en het tonen van bravoure belang­

rijke ingrediënten zijn), blijkt veel vandalisme plaats te vinden (zie ook: van Dijk en Steinmetz '82). Op basis van kaart 5 zou dus geconcludeerd kunnen worden dat de ideeën van Jacobs en Newman niet wordt bevestigd.

Met de gedetailleerde kaart 4 zijn we evenwel in staat die ideeën op een tweede manier te toetsen. Aan de hand van deze kaart kunnen we immers precies zien op welke plekken vernielingen plaats vinden en kunnen we taxeren, op welke van die plekken veel en op welke van die plekken weinig controle mogelijk is (8).

Bij deze taxatie zijn we er vanuit gegaan dat in het centrum alle vernielingen plaatsvinden op 'goed' controleerbare plekken en dat in het landelijk gebied en in de Bijlmerrneer alle vernielingen op 'slecht' controleerbare plekken plaatsvinden.

Als we de 2 1 58 vernielingen in de overige acht stadsdelen beschouwen, blijkt dat 1 2 1 9 vernielingen (56070) op slecht controleerbare plekken plaatsvinden.

Aangezien de lantaarnpalen en de halteborden in deze acht stadsdelen lang niet voor 56% op slecht controleerbare plekken staan, wijst deze uitkomst er­

op dat er wel een verband bestaat tussen aantal vernielingen en controlemoge­

lijkheden. Een dergelijk verband is langs andere weg ook door Webb ('82) ge­

vonden. Uit onderzoek onder jongeren kwam naar voren dat zijzelf de kans op vandalisme het meest waarschijnlijk achten op plekken waar (onder meer) de controlemogelijkheden vanuit huizen en vanaf de openbare weg gering zijn.

Wij kunnen onze analyse verder doorvoeren door gebruik te maken van het onderscheid tussen kleine en grote vernielingen aan halteborden en lantaarn­

palen (9).

Tabel 9: Grote en kleine vernielingen in de stadsdelen 1 tlm 8 en mate van controle

Aard van vernieling

kleine vernieling aan grote vernieling aan lantaarnpalen en lantaarnpalen en halte borden halte borden

Plaats van vernieling aantal 1170 aantal %

op slecht controleerbare 947 57 1 68 62

plekken

op goed controleerbare 741 43 1 03 38

plekken

We zien dat grote vernielingen in iets sterkere mate op slecht controleerbare plekken plaatsvinden.

Een vergelijkbaar resultaat komt naar voren als we de drie overige stadsdelen 0, 9 en 1 0 ook in de beschouwing betrekken.

Tabel 1 0: Grote vernielingen in relatie tot totaal aantal vernielingen voor de verschillende stadsdelen

Totaal aantal Aantal grote Grote vernielingen vernielingen aan vernielingen aan als percentage van halteborden en halteborden en totaal aantal lantaarnpalen lantaarnpalen vernielingen Landelijk gebied (9)

en Bijlmer ( 1 0) : 1 97 30 1 8%

weinig controle-mogelijkheden Stadsdeel I tlm 8:

'normale' 1 969 273 14%

controlemogelijk-heden

Centrum (0):

veel

controle-mogelijkheden 860 52 6%

Totale stad --301 8 -355 --1 2%

Uit tabel 1 0 blijkt dat in het centrum - waar de controlemogelijkheden het grootst zijn - het percentage grote vernielingen het kleinst is. In het Landelijk gebied en in de Bijlmer, waar weinig controlemogelijkheden zijn, komt het hoogste percentage grote vernielingen voor.

Op grond van de tabellen 9 en 1 0 kan dus worden geconcludeerd dat el een verband bestaat tussen de grootte van vernielingen en de controlemogelijkhe­

den op de plekken waar vernield wordt. De verklaring ligt voor de hand: op een slecht controleerbare plek loopt de dader minder kans om gestoord te wor­

den, zodat hij de tijd heeft voor een grotere vernieling (die over het algemeen wat langer duurt dan een kleine vernieling).

Conclusie

Op grond van het grote aantal vernielingen in het centrum van Amsterdam kan worden geconcludeerd dat veel controlemogelijkheden niet altijd hoeft te betekenen dat er weinig vernielingen plaatsvinden. Andere factoren (die bij­

voorbeeld verbonden zijn met het uitgaan) werken in de hand dat er in het cen­

trum juist veel wordt vernield. Dat zijn dan vooral kleine vernielingen die in een oogwenk tot stand komen en waarbij de dader zich niet laat afschrikken door de relatief grote controlemogelijkheden.

Tevens blijkt dat in gebieden met weinig controlemogelijkheden niet altijd veel wordt vernield. In het Landelijk gebied en de Bijlmer wordt er ondanks de geringe controlemogelijkheden weinig vernield en dat kan tendele het ge­

volg zijn van het geringe aantal jongeren dat hier woont. In deze gebieden ko­

men echter wel procentueel meer grote vernielingen voor, waarschijnlijk om­

dat de daders vanwege de geringe controlemogelijkheden rustig hun gang kun­

nen gaan.

Tenslotte is gebleken dat in de stadsdelen 1 tlm 8 (de 'normale woonstad') vernielingen - en grote vernielingen in iets sterkere mate dan kleine - zich con­

centreren op slecht controleerbare plekken. Deze bevindingen duiden erop dat geringe controlemogelijkheden slechts een beperkte verklaring voor vanda­

lisme bieden. Er kan worden gesteld dat geringe controlemogelijkheden welis­

waar uitnodigend of drempelverlagend werken, maar dat daarmee niet wordt aangegeven wat een jongere er toe brengt om van die uitnodigende situatie ge­

bruik te maken. Met andere woorden geringe controlemogelijkheden vormen geen motief voor een vernieling. De ideeën van Jacobs en Newman kunnen echter wel worden gebruikt om aan te geven op welke plekken binnen bepaal­

de buurten vandalisme zich concentreert: vooral op slecht controleerbare plekken en dit geldt het sterkst voor grote vernielingen.