• No results found

Maestoso; Nietzsche en de ware wereld

3.5 Dansen met Swing

Het dansen is het omarmen van de weerbarstige veelheid van de werkelijkheid. Dit zit tussen de geest der zwaarte en het goddelijke van het overkomen en meemaken in toevalligheid in. “Inzicht verkrijgt men door harmonie tussen denken en leven te bewerkstelligen” (Kaulingfreks, 1999, p.99).

“Het moet mogelijk zijn ruimte te maken voor dit tussen, voor deze (poëtische) intensiteit die opgesloten ligt in iedere interactie” (Kaulingfrek, 1999, p. 162). Ruimte maken voor de weerbarstige veelheid en veelkantigheid is waar het om draait. Niet vastgrijpen in een dualisme, maar omarmen in een ‘tussen’. “Het is in dit tussen waar beweging huist, waar zin swingt.” (Kaulingfreks, 1999, p. 163) Swing is het vinden van de schoonheid in het dansen zonder dat je ernaar kan zoeken.

Swing is iets wat ons overkomt. Dit begrip komt uit de jazz en wordt in organisatorisch perspectief besproken door Ruud Kaulingfreks in zijn eerder aangehaalde boek ‘Gunstige vooruitzichten’ (1999) Kaulingfreks zegt dat je altijd oog moet hebben voor wat zich “tussen de regels” (Kaulingfreks, 1999, p. 162) afspeelt. Het gaat om veelzijdige intenties, en de intensiteiten daarvan.

De swing is niet te beheersen, niet te grijpen. De swing hangt niet af van de noten die gespeeld worden, maar wordt wel als essentiële component beschouwd in de jazzmuziek (Kaulingfreks, 1999). Door ons er voor open te stellen, door aandacht te hebben voor wat er tussen de regels geschiedt kunnen we swing laten ontstaan (Kaulingfreks, 1999); althans, we kunnen de mogelijkheidsvoorwaarde ervoor creëren. Dansend het leven aangaan is de mogelijkheidsvoorwaarde voor swing. Swing is datgene wat u kan overkomen als u op uw ‘juiste’ weg danst, en zodra u deze heerlijkheid dan probeert te grijpen of te vatten, is hij weer vervlogen. Er ruimte voor maken, en ons laten verrijken is al wat we kunnen doen. “Het doet je denken aan die improviserende meesters van de toonkunst aan wie de toehoorders ook een goddelijk onfeilbare hand zouden willen toeschrijven, ook al grijpen ze af en toe mis, zoals elke sterveling

79 misgrijpt (..) Maar ze zijn geoefend en vindingrijk, en op elk moment bereid ook de toevalligste toon, waarheen een worp van de vinger, een gril hen ook maar drijft, meteen in het thematische netwerk in te vlechten, en het toeval een zinvolle schoonheid en een ziel in te blazen” (Nietzsche, 2007,p. 179). Voor de organisatie huist dit vinden van de swing in “een besef van werkelijkheid dat niet in een voorstelling is verankerd. Wellicht dat hiermee een uitkomst gevonden is voor een niet-totaliserend denken, voor een bewustzijn dat bewust is van zijn tekort” (Kaulingfreks, 1999, p.163). Hier is ook voor organisaties ‘zin’ te halen; kijkt u maar naar de voorbeelden die Verhaeghe aanhaalde over alternatieve organisaties. In het tussen van goed doen voor medewerkers, en geld verdienen. Tussen zorgen dat werk gedaan wordt, en dingen geregeld worden, en medewerkers vrij laten en vertrouwen. Tussen dat soort dingen valt nog veel te vinden voor organisaties. Dansend, met swing als beloning.

Of zoals Kaulingfreks mooi concludeert: “Organisaties zouden veel meer ruimte kunnen maken voor dit denken van het tussen. Niet als een nieuwe reorganisatie maar als ruimte ervoor. Als een van de vele plekken waar mensen hun professionaliteit tot ontplooiing kunnen brengen. Het gaat tenslotte niet om nieuwe of andersoortige gedragsvormen, maar om de intensiteiten die altijd al tussen gedragingen door aanwezig zijn. Wanneer organisaties hier oog voor hebben, dan tekenen zich zeer gunstige perspectieven voor ons allen af” (kaulingfreks, 1999, p.168).

Conclusie

En hiermee beantwoorden we aan de vraag die ontstond uit de kritiek op het boek van Verhaeghe. Hij mist een wervelende conclusie, maar de systematische, politieke oplossing waar zo velen daarbij naar op zoek waren hebben we al ontmanteld. De andere oplossing die we daarbij achterhaalden was het vitaliseren van de mens. “Zo zou ik benieuwd zijn welke psychische uitrusting beter past bij de eisen van de tijd (..)” (Brinkgreve, 2012, p. 452). Ook hier gaf Verhaeghe niet afdoende antwoord op, en dat heb ik in dit hoofdstuk getracht verder uit te werken. Ik ging daarmee weg van Verhaeghe, maar keerde ook weer bij hem terug. Zijn vraag naar ‘affectief beladen waarden’ en idee dat vanuit een ‘buikgevoel verandering in een samenleving op komst is', stonden mijns inziens nog in de kinderschoenen. Uiteindelijk zijn ze weldegelijk passend gebleken.

Verhaeghe zegt dat de omgeving bepaalt welke van de twee kanten van de weegschaal de overhand krijgt. Onze identiteit wordt vormgegeven door de omgeving. Ik bepleit een wisselwerking, zoals

80 Verhaeghe ook een aanzet toe gaf. Niet het systeem veranderen om ons te veranderen, maar onszelf veranderen omdat wij het systeem zijn; wij zijn het rizoom. Van daaruit zullen wij het systeem ‘vanzelf’ veranderen. Want we zijn geen 'hordes blowende nietsnutten', onze kuddekant zal nooit sterven. Het systeem is altijd het achteraf beschouwen van een rizoom, en het is altijd beperkend want ook altijd ziekmakend. Door dit te omarmen, worden we geen speelbal meer van het systeem, maar betrokken burgers. Zullen we dansen, en zal ons misschien ooit de swing overkomen van het zijn aan de overkant van de kloof. Want de kloof naar het levend zijn is niet iets wat we alleen door hard werken, of een ander systeem kunnen bereiken. Het is iets wat ons overkomt, een swing die tot ons komt, in het dansen met en in het systeem. En als we ineens geschokt aan de kant van de levende staan en de diepte in kijken zullen wij aanschouwen dat er helemaal geen kloof is, slechts een rijk bezaaide vlakte, en terwijl de verschittering hiervan ons weer verlaat doordat we ons afvragen hoe dit toch komt en werkt, zijn we weer terug bij af. We hebben gevonden omdat we niet meer zoeken, omdat we ons niet meer laten tiranniseren door het dualisme. We hebben gevonden omdat we dansen waarbij vinden ‘nicht im Frage’ is.

81

Intermezzo III