• No results found

Dankzegging aan den Weledelen Heer Rolin-Jaequemyns, Minister van Binnenlandsche Zaken,

ter gelegenheidmijner Benoeming als Ridder der Leopolds-Orde.

Het recht der vrouw begreept gij grootsch. Gij spraakt: ‘voorHAARgeen onrecht meer!’ De aloude wet, die 't schiep, viel neêr. En zie: wij leven niet meer doodsch.

Dank! Heer Minister, voor eene eer, Die vijftig jaren kunstvlijt loont, En mij zoo glansrijk 't hoofd bekroont In hooge vorstelijke sfeer.

Dàt moedigt aan; dàt, ja, verblijdt Mij, vaderlandsche burgervrouw: 't Doet mij een poos vergeten rouw En 's levens hoogen wintertijd.

Mijn voet, die doorn noch braam ontziet, Noch kronkelpad, noch zwoegenslast, Voelt nieuwe kracht, om kloek en vast Te stappen op het kunstgebied.

Doch, vruchtloos schijnt die vrome moed Om hooger toonklank aan te slaan, Die zuivre galmen op doet gaan, Of fijner greep bewondren doet.

Maar, siert het Ridderkruis mijn borst, Als hulde aan de eedle Taal van 't Land: Die gunst sluit thans een nieuwen band Van liefde tusschen Volk en Vorst.

Hoor! 't Land vervangt mijn zwakke stem: Alom weêrklinkt een luide kreet

Van danking, die verrukking heet,

Die troonwaarts stijgt met kracht en klem.

Aanhoor die Vlaamsche borsten dan, Minister! 't Is het vrije bloed

Van MAERLANT, dat dáár kookt: Behoed Hun Taal voor vuigen smaad en ban.

Die Taal herschiep eens 't Volk tot held, Toen ARTEVELDEop 't marktplein sprak; Toen BREYDELslaafsche ketens brak En knakte FRANKRIJKSdriest geweld. Zij ook heeft hier haar PARTHENON, Waar wij heur zonen hulde doen Met wierook, bloemen en festoen, Omblakerd door geleerdheidszon.

Wat rijken oogst toont ze in 't verschiet! Muziekgenie en Dichtgeest staan Vereend, om stout vooruit te gaan, Waarheen BENOITden tocht gebiedt. Pronk, schoone taal, in 't gloriekleed, Op rechtsgebied, in schouwburgzaal, Voltrekkend roem en zegepraal, Verbrijzlend boeien u gesmeed.

Doe beven wie uw donders hoort. De zielen weenen waar gij schreit, Versmelten 't hart door zaligheid Wien uwe lieflijkheid bekoort.

Uw Vlaandren moet zich-zelve zijn, o Rijksvoogd: de eerekroon op 't hoofd, Door 's vijands trots nooit afgeroofd, Rein als der lente morgenschijn.

Dàt is de toekomst die het wacht, Waarvoor wij zwoegen onverpoosd. Rijs eenmaal, rijke dag van troost, Uit Vlaandrens donkren letternacht!

En, gloort eens zulk een dageraad, o, Letterbroedren! hulden wij ROLIN, den Staatsman vrank en vrij, In wien 't Vlaamsch hart manhaftig slaat

De muziekdrukkers Phalesius.

III.

Het is hier de plaats te spreken over Jan Beelaert of Bellerus en Bellère, den deelgenoot gedurende omstreeks veertig jaren van de beide Pieter Phalesius, vader en zoon.

Jan Bellerus was omstreeks 1526 te Luik geboren en had op 20 October 1553 te

Antwerpen het burgerrecht verkregen.(1)Hij begon in 1555 te drukken(2)en liet zich

in 1559 als vrijmeester in de Sint-Lucasgilde ontvangen(3). Zijn uithangbord was

eerstin den valk; later bewoonde hij het huis genaamd den gouden arend.

Bellerus hielp Plantijn het eerste gekende werk van dien beroemden drukker

uitgeven. Dit boek getiteld:La institutione di una fanciulla nata nobilmente. L'institution

d'une fille de noble maison; traduite de langue Tuscane en François, verscheen in

1555; onder den titel leest men:En Anvers, chez Jean Bellère, a l'enseigne du

Faucon. Avec privilege 1555; en op het einde van het deel: de l'imprimerie de Chr.

Plantain 1555.(4)

De spreuk van Bellerus was:Indies arte ac fortuna; zijn drukkersmerk verbeelde

een schip in zee, de Fortuin en Mercuur voor reizigers of loodsen hebbende. Bellerus was op dit tijdstip, na Plantijn, de bijzonderste drukker van Antwerpen;

Baillet noemt hem zelf geleerder als die laatste(5)Hij is de opsteller van een

Latijnsch-Spaansch woordenboek.

(1) Jan Beelaerts Lucassone van Luyck geboren boeckverkooper. (Poortersboecken der stad Antwerpen).

(2) In 1543 drukte er reeds een PieterBeelaert te Antwerpen; misschien was het een broeder van Jan.

(3) Rombouts en van Lerius,Liggeren der Sint-Lucas Gilde, d. I, bl. 214. (4) Ruelens et De Backer,Annales Plantiniennes, bl. 8.

(5) Baillet,Jugement des Savants. Nouvelle édition, d. 1, bl. 217.

Als Bellerus in 1564 het huisden valk verliet, werd hij er door Plantijn vervangen. Beide drukkers bleven altijd in de beste verstandhouding. De drukwerken van Bellerus konden wedijveren, voor wat de schoonheid der letters betreft, met die van den Koninklijken Aartsdrukker.

Bellerus huwde Elisabeth Commers, die omstreeks 1530 geboren was. Zij schonk hem verscheidene kinderen, waaronder drie der zonen ook zeer

aanbevelingswaardige drukkers werden. Pieter Bellerus, de oudste ongetwijfeld,

begon te Antwerpen te drukken in 1596 na de dood zijns vaders(1); Gaspar Bellerus

schijnt in 1613 in dezelfde stad begonnen te zijn; Balthazar Bellerus, gedoopt op 12 September 1564, in Onze Lieve Vrouwe Kerk, vestigde zich als drukker te Douai en gaf er, naast eene menigte andere werken, een zeker getal muziekwerken uit.

Eenige schrijvers meenen dat BalthasarBellerus te Antwerpen zou gedrukt hebben

alvorens zich te Douai te vestigen, en geven het jaar 1602 op als hebbende toen hij zijne kunst in zijne geboortestad uitgeoefend. Dat kan niet juist zijn, want reeds in 1590, op den ouderdom van 26 jaar, gaf onze drukker te Douai het werk uit van

Valerius Andreas, getiteld:Ratio orthographiae ab Aldo P.F. Manutio olímcollecta.

Van 1590 tot zeer ver in de XVIIeeeuw, hield hij niet op bewijzen van zijne

werkzaamheid en kunde te geven.

Balthazar bewoonde te Douai, in de Schoolstraat, het huis genaamd ‘le Compas d'Or’; zijne spreuk was: Labore et perseverantia, nagenoeg die van Plantijn.

Balthazar Bellerus, zegt Duthilloeul,(2)was een zeer geleerd man en we gelooven

dat hij zelven de volgende verzen geschreven heeft, die hij aan het hoofd van zijnen

Typographus et Bibliopola, Bibliotheces et curjusvis disciplinae