houd; in de duisternis dwaalden velen van de hoofdmacht af en gingen verloren: er
was geen tijd voor wachten of zoeken. Eindelijk werden de bergen minder steil en
woest, een adem van mildheid streek over het landschap; uit de onherbergzame
Apennijnen kwamen zij in een vruchtbaar heuvelland, waar de olijf weer groeide en
de wijnstok. Bij een punt, waar zij ver weg, aan het einde van het dal, het blauwe
watervlak der Adriatische zee konden zien glinsteren, nam hun gids afscheid, door
Garibaldi voor zijn diensten beloond met een paar eenvoudige woorden van dank en
toekomstvertrouwen, gelijk hij ze placht te spreken tot allen, die hem en zijn mannen
hulp boden. ‘Binnen tien jaar zou Italië vrij zijn; het zou zichzelf bevrijd hebben uit
eigen kracht.’ Allen waren uitgeput door vermoeidheid en gebrek aan slaap; ook
Garibaldi had in geen drie nachten geslapen, zijn trekken waren grauw en ingevallen,
maar hij leefde op toen hij de zee zag: het was of dat gezicht nieuwe krachten in hem
wekte. Anita hield zich ternauwernood meer overeind, zij had koorts en leed hevige
pijnen, maar klaagde niet.
Dien 1sten Augustus, te tien uur in den avond, bereikte de kleine stoet de
havenplaats Cesenatico, aan het noordelijk uiteinde der Romagna. Garibaldi wist
hier booten te zullen vinden; over de lagune hoopte hij Venetië te bereiken. Het stadje
lag in rustigen slaap, toen het door het rumoer van allerlei ongewone geluiden werd
opgeschrikt: paardengetrappel, dreunende voetstappen, luid-bevelende stemmen en
het gebeuk van zware vuisten op deuren en blinden. De wacht werd zonder strijd
overrompeld; er waren er, die korte metten wilden maken met de gevangenen, maar
Bassi smeekte om hun leven en Garibaldi verbood zijn mannen de wreedheid der
Oostenrijkers na te volgen. Ten slotte werd besloten de gevangenen mee te voeren,
hoe bezwaarlijk dit ook was. Aan het havenkanaal bij de kade lagen de lichters
vastgemeerd; de bemanningen werden uit bed gehaald en met beloften en bedreigingen
geprest om de schepen vlot te maken; dit kostte echter veel meer tijd dan men
berekend had. Het was laag water en ruw weer met donkere lucht, den geheelen nacht
hadden zij noodig om de booten uit het kanaal te sleepen; eindelijk begaf Garibaldi
zelf zich te water om te helpen. Al dien tijd zat Anita op de kade, door kussens
gesteund;
zij beefde van koorts, angstig volgden haar brandende oogballen al zijn bewegingen:
zij scheen geen rust te hebben zoo zij hem niet voortdurend zag. Aarzelend teeder
had hij haar gevraagd, of zij niet beter zou doen in het plaatsje te blijven: zij zou er
goed verzorgd worden in het huis van een geestverwant. Maar haar verschrikte oogen
als van een gewonden vogel hadden hem doen zwijgen nog eer hij uitgesproken had.
Eindelijk, te zes uur in den morgen, waren zij klaar om te vertrekken: Garibaldi echter
moest daarvóór nog een laatste droevig afscheid nemen: het sterke paard, dat hem
al die weken gedragen had, moest hij hier achterlaten. Zacht streelde hij den stommen
trouwen makker over den glanzenden nek; kuste het dier op het voorhoofd tusschen
de oogen; toen schonk hij het een patriot van Cesenatico, dien bezwerend zorg te
dragen dat het nooit in handen van den vijand viel. Een uur nadat zij vertrokken
waren, kwamen de Oostenrijkers aan.
Dien heelen dag zeilden zij over de laguna, op tamelijken afstand van de kust; de
wind was gedraaid en zij kwamen goed vooruit. Allen leden honger, er was geen
proviand aan boord en geen frisch drinkwater voor Anita's brandenden dorst. Zij lag
met haar hoofd tegen Garibaldi's knie, af en toe zachtjes kreunend; zoo vaak hij naar
haar keek, kromp zijn wezen ineen van machtelooze ellende. Opziende zag hij naast
hem Bassi's edel, vergeestelijkt gelaat, daar tegenover Brunetti's open blik vol rustig
zelfvertrouwen en de zuivere gezichten der beide jongens. Telkens doorzochten zijn
vorschende oogen de zee, of de Oostenrijkers niet opdaagden. Zwaar als een steen
lag zijn hart in zijn borst.
De zon ging onder in glorie van vlammende pracht, de avond viel maar het werd
niet donker. Vol en groot steeg de manelamp aan den wolkenloozen hemel; haar
glanzend schijnsel spande over de grijze wateren een zilverblanke brug. Allen die
in de boot waren bewonderden haren luister; zij zeiden zich niet te herinneren dien
ooit zoo heerlijk te hebben gezien. Maar Garibaldi's gemoed snoerde doodelijke
onrust; hij voelde dat het glanzende maanlicht hun noodlottig zou zijn. En inderdaad,
van hun observatie-posten aan de kust ontdekten de Oostenrijkers de donkere
vaartuigen die zich naar het noorden spoedden over de zilveren zee. Onmiddellijk
werden een paar
booten den vluchtelingen nagezonden. Had de bemanning der lichters Garibaldi's
In document
Henriette Roland Holst-van der Schalk, De held en de schare · dbnl
(pagina 164-167)