• No results found

Cultuur & archeologie

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.10 Cultuur & archeologie

4.10 Cultuur & archeologie

4.10.1 Cultuurhistorie

De gemeente heeft een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld (RAAP-rapport 1603). Het plangebied behoort tot de gebiedscategorie “jong cultuurland, de voormalige uiterwaarden (Volle Middeleeuwen)”.

Uitsnede cultuurhistorische verwachtingenkaart en legenda (bron: RAAP-rapport 1603)

pagina 34

kadastrale kaart 1850, westelijk van het plangebied is bebouwing zichtbaar

Militaire tekening (bonneblad) 1870 Militaire kaart 1900

kadastrale kaart 1930, bron: kadaster, topotijdreis

De locatie van het woonhuis Dwars Hommelstraat 15 en 15a, westelijk van het plangebied, wordt aangegeven als een historische huislocatie (1932) op de cultuurhistorische kenmerkenkaart. Dit komt overeen met historisch kaartmateriaal van het kadaster.

De woning aan de oostzijde verschijnt op de kaart van 1870, dit is ook een oude woonlocatie. De Dwars Hommelstraat zelf wordt eveneens aangemerkt als een restgeul, dit komt overeen met de bevindingen uit het archeologische onderzoek, zie paragraaf 4.10.2 van deze toelichting.

4.10.2 Archeologie

De gemeente heeft een archeologische waardenkaart opgesteld (RAAP-rapport 2170).

Het plangebied had in het bestemmingsplan Buitengebied Beuningen een hoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij op grond van de archeologische waardenkaart bij een ingreep groter dan 120m2 en dieper dan 30cm archeologisch onderzoek dient te worden gedaan.

pagina 35

Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP-rapport 2170)

Ten behoeve van de planontwikkeling is onderzoek gedaan naar de aanwezige archeologische waarden. In het plangebied is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5 (Hamaland Advies, nr. 161451, d.d. 17 januari 2017).

Dit onderzoek heeft geleid tot een aanpassing van de archeologische bescherming van het plangebied, zodanig dat het zuidelijke deel van het perceel is vrijgegeven voor wat betreft

archeologische waarden en voor het noordelijke deel van het perceel voor iedere ingreep dieper dan 30cm nader archeologisch onderzoek dient te worden gedaan, zie ook hieronder.

Bureau onderzoek

Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. De ondergrond bestaat uit zandlagen en kleilagen. De zandlagen behoren tot beddingafzetting van de doorlopende restgeul van de Waal die in het plangebied aanwezig is. De kleiige lagen zijn oeverafzettingen. De bodem is tot een geschatte diepte van 50-75 cm geroerd door grondbewerkingen en door het

rooien van de boomgaard in de 20e eeuw. De gehele bodem heeft een middelhoge tot hoge

verwachting voor alle perioden. Daarbij bevindt de prehistorische bewoning zich vermoedelijk dieper dan 8 meter onder het maaiveld en zal niet door de ontwikkeling worden geraakt.

De intactheid van de bodem en de bodemsamenstelling zal worden getoetst met behulp van verkennende boringen.

pagina 36

Veldonderzoek

boorpuntenkaart van het veldonderzoek

Teneinde bovenstaande verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Alle boringen in het plangebied kenmerken zich door een recente bouwvoor die op een diepte van ca. 30 cm onder het maaiveld overgaat in oeverafzettingen bestaande uit zandige klei.

In boringen 3 en 5 (zie de boorpuntenkaart hierboven) zijn in deze oeverafzettingen sporen van menselijke invloeden aangetroffen (houtskool en ondefinieerbaar rood aardewerk) en volgen onder de oeverafzettingen zandige oeverafzettingen die onderdeel zijn van een oeverwal.

In boring 1 en boring 2 volgen onder de oeverafzettingen een laag beddingafzettingen van ca. 30 cm dik, die vervolgens over gaan in restgeul afzettingen bestaande uit vette, slappe klei. In boring 4 gaan de oeverafzettingen direct over in deze vette, slappe klei.

foto van de aangetroffen archeologische indicatoren en tabel met omschrijving van de vondsten (bron: archeologisch onderzoeksrapport Hamaland Advies)

Uit de resultaten van het booronderzoek valt op te maken dat de in het plangebied aanwezige restgeul iets noordelijker doorloopt en meer noordwestelijk georiënteerd dan op basis van de beschikbare paleogeografische kaart voorafgaand aan het onderzoek was verondersteld. Deze zone is daardoor niet geschikt geweest voor bewoning.

pagina 37 gesitueerd kunnen worden op een oeverwal. Gezien de ligging binnen de oude meanderfase van de Waal is hier mogelijk sprake van bewoning op de oeverwal vanaf de Late IJzertijd.

projectie van de onderzoeksresultaten binnen het plangebied op de paleogeografische kaart (bron: archeologisch onderzoeksrapport Hamaland Advies)

Conclusie

Aan de hand van de verkennende boringen is vastgesteld dat in het zuidelijk gedeelte van het

plangebied sprake is van een restgeul die langzaam is verland. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de begrenzing van de geul iets noordelijker ligt dan aangegeven op de paleogeografische kaart van de gemeente Beuningen. Omdat de afzettingen in deze zone onder natte omstandigheden zijn gevormd die bewoning onmogelijk maakten wordt vrijgave geadviseerd voor deze zone (zie bovenstaande afbeelding, het blauwe deel). Vanwege de ligging op de oeverzone van een restgeul kunnen wel water gerelateerde vindplaatsen aanwezig zijn in het plangebied. Booronderzoek is niet geschikt om dergelijk vindplaatsen aan te tonen. Bij de aanvang en tijdens het uitvoeren van bodem verstorende activiteiten in deze zone dient aandacht besteed te worden aan de eventuele

aanwezigheid van dergelijke vindplaatsen.

In het noordelijke gedeelte van het plangebied is sprake van een zone met een laag met archeologische indicatoren waaronder houtskool, fosfaten, baksteenpuin en aardewerk die gelokaliseerd wordt op een oeverwal. Een veldverkenning binnen het plangebied en in de akker direct ten noorden van het plangebied toont aan dat hier mogelijk al vanaf de Late IJzertijd bewoning kan hebben plaatsgevonden. Omdat de laag waarin deze archeologische indicatoren zijn

aangetroffen direct onder de bouwvoor ligt, beginnend vanaf 30 cm-mv, wordt voor deze zone geadviseerd om geen bodemingrepen uit te voeren om de vindplaats in situ te kunnen behouden. Indien er toch graafwerkzaamheden noodzakelijk zijn in deze zone dan wordt vervolgonderzoek middels proefsleuven aangeraden om de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen te toetsen en de aanwezige sporen te waarderen. Deze proefsleuven dienen tot in het zandlichaam van de oeverwal te worden doorgezet.

pagina 38 De regio-archeoloog van de gemeente Beuningen heeft het archeologie rapport beoordeeld en kan instemmen met de bevindingen: “waarbij dan in het noordelijk deel van het plangebied nader onderzoek zou moeten plaatsvinden, op bovenstaande afbeelding het gele deel.

Daarbij is het verstandig eerst de concrete plannen te bekijken, hoe groot en hoe diep gaan de ingrepen en hoe wordt gefundeerd. Op die manier kunnen we eventuele maatregelen concreet op het plan afstemmen.”

Deze aanbeveling wordt door de initiatiefnemer overgenomen. De uitwerking van de bouwplannen zal zodanig worden gedaan dat in het ‘gele’ deel van het plangebied rekening wordt gehouden met mogelijke archeologische waarden. De uitgewerkte bouwplannen zullen worden besproken met de regio-archeoloog. Eventueel kan wellicht een vorm van plaatfundering worden toegepast, zodat beperkt hoeft te worden gegraven.

Ter borging van de archeologische waarden wordt de archeologische dubbelbestemming van het noordelijke deel van het plangebied gehandhaafd, conform het ‘gele’ gebied als aangegeven op de afbeelding hierboven.