• No results found

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

2.4 Criteria

Uit de bovenstaande paragraaf komen verschillende vormen van coöperatie naar voren. Het is echter niet zo dat een samenwerkingsverband direct werkt wanneer een dergelijke

strategie wordt geïmplementeerd. Om coöperatie goed tot zijn recht te laten komen zijn er verschillende criteria waaraan de regio moet voldoen. Deze verschillende criteria zullen hieronder beschreven worden. Bij de analyse zullen de criteria gebruikt worden om de samenwerking binnen stadsregio Arnhem Nijmegen te beoordelen.

17 Het eerste criterium waaraan de stadsregio moet voldoen is de gezamenlijke winst. De verschillende deelnemende gemeenten moeten naar verhouding allemaal evenveel profiteren van het samenwerkingsverband. Hierbij kan je stellen dat hoe groter de

geaggregeerde winst is hoe groter de kans is dat een coöperatief verband werkt (Steinacker, 2004, p. 67). Het moet dus niet zo zijn dat de grote steden beleid opstellen voor hun eigen gewin en dat de kleinere gemeenten hier niet van meeprofiteren. Deze gezamenlijke winst moet echter wel proportioneel bekeken worden. Waar grote steden ook vaak meer geld investeren in de samenwerking is het vrijwel altijd het geval dat deze in absolute termen meer profijt hebben. De gelijke verdeling van profijt is echter niet genoeg voor goede coöperatie. Wanneer er namelijk grote gezamenlijke winst is, is er ook meer kans op problemen met de verdeling van deze winst. Deze verdeling van de winst wordt beïnvloed door de mate van asymmetrie tussen de verschillende spelers. Hoe groter de heterogeniteit tussen de deelnemende partijen hoe duidelijker het is welke partij het meeste profijt heeft van een project en hoe meer tegenstand tegen een coöperatieve oplossing (Steinacker, 2004, p.68).

Het tweede criterium is de diversiteit in voorkeuren. Deze diversiteit kan zich op twee manieren uiten. Ten eerste kan men het oneens zijn over het doel van het beleid. Ten tweede kan met het eens zijn over het doel van het beleid maar oneens over de verdeling van de uitkomst. Er kan natuurlijk ook overeenstemming zijn over zowel kosten als

beleidsniveau (Steinacker, 2004). Het beste voor de samenwerking is het wanneer de verschillende actoren met de neuzen dezelfde kant op wijzen. Het is echter vaak zo dat de verschillende partijen voorkeur hebben voor het beleid dat de beste uitkomst heeft voor hun eigen doel. Het is in deze situatie nog steeds mogelijk om gezamenlijke winst te bereiken, maar wanneer het winstgevende product niet te verdelen is, kan enkel één partij profijt hebben (Steinacker, 2004, p. 68).

Ten derde is er het criterium van de asymmetrie van politieke kracht/positie. De grote steden binnen een stadsregio hebben dikwijls meer politieke macht dan de kleinere gemeenten. Wanneer sommige spelers een hoge machtspositie bekleden kan het zijn dat ze meer profijt willen van een samenwerkingsverband dan mogelijk is. Dit komt doordat deze belangrijke spelers vaak zonder samenwerkingsverband ook profijt kunnen bewerkstelligen (Steinacker, 2004, p. 70). Deze asymmetrie kan ertoe leiden dat de grotere spelers de kleine spelers dwingen tot uitgaven en zelf het merendeel van de winst op eisen. Het probleem is dat wanneer de asymmetrie te groot is de kleinere spelers weinig alternatieven hebben om zelf projecten te starten. Maar als de grote gemeenten de meeste winst zelf opstrijken en de

18 kleinere gemeenten geen profijt hebben van hun investeringen, zullen de kleinere

gemeenten zich sneller terug trekken uit het samenwerkingsverband (Steinacker, 2004).

Als laatste criterium is er de stabiliteit van de positie van de actoren. Binnen een

samenwerkingsverband moeten er investeringen gedaan worden in projecten. Wanneer een gemeente bijvoorbeeld investeert in zijn bibliotheek moet deze meer investeren dan nodig zou zijn om alleen de eigen vraag te dekken. Wanneer de gemeente besluit dat niet meer te doen zullen de andere gemeenten moeten investeren in hun eigen bibliotheek om de vraag op te kunnen vangen. In de situatie dat gemeenten bang zijn dat er veel verandering zal optreden binnen de samenwerking zal deze minder snel investeren in bijvoorbeeld hun bibliotheek dan voor de eigen bevolking nodig is en komen projecten binnen het

samenwerkingsverband moeilijk van de grond (Steinacker, 2004, 71-72) Wanneer er binnen een bepaalde regio verandering optreedt in de positie van een van de actoren kan deze besluiten niet meer te profiteren van het samenwerkingsverband. Hierbij kan men stellen dat hoe hoger de kans dat de belangen meer uiteen zullen lopen, hoe minder kans op een samenwerkingsverband (Steinacker, 2004).

Deze criteria zullen getoetst worden aan de literatuur over de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Tevens zijn aan de hand van deze criteria verschillende vragen opgesteld die aan de respondenten gesteld zullen worden en zijn op deze manier geoperationaliseerd. Aan de hand van de antwoorden op deze vragen kan beoordeeld worden in hoeverre de stadsregio voldoet aan de bovenstaand gestelde criteria. In dit onderzoek ligt de focus minder op de cijfers die een begrip als gezamenlijke winst uit zouden kunnen drukken maar op de perceptie van de deelnemende partijen. Dit omdat in de literatuur gesteld wordt dat zonder een goed beeld van de stadsregio bij de actoren, de samenwerking niet van de grond komt.