• No results found

consumptiemaatschappij vaarwel zei en zich verborg in de doodste uithoek van de wereld, Port Stanley op de Falklands.)

In document De Tweede Ronde. Jaargang 4 · dbnl (pagina 33-36)

In een bungalow onder ruisende palmen, zee naast de deur, het ministerie. Korte

gesprekken met alle aanwezigen: Alfredo en zijn baas Horacio, chef protocol, en

het hoofd internationale samenwerking. Daarna de minister zelf: een slanke vrouw

in een lichtblauw gewaad, zakelijk en ernstig. Willem liet mij de rest van het

stadje zien. Het gewezen goeverneurspaleis waarin nu de president zetelde: een

rosekleurige suikertaart. Russische en Chinese ambassades. Een kazerne vol

Cubanen. Een ziekenhuis met Oostduitse artsen. De markt met vis en groenten.

Even het hoofd om de deur in twee huizen van landgenoten die niet thuis waren,

maar op hun projectterrein. Willem at bij mij in de Posada waar de mist alweer

omheen geslagen was toen we bovenkwamen. Soep, rijst en vis in palmolie.

PALMOLIE

. Later reed Willem mij nog langs overwoekerde, verdroogde rijstvelden.

Eertijds een project van de Noord-Koreanen (Sao Tomé onderhield dan ook werkelijk

metiedereen die meetelde, vriendschappelijke betrekkingen, zei Willem met een

knipoog). Maar ze hadden hier nooit rijst verbouwd, vraten het ook sporadisch, dus

was het project een flop geworden. Op dit kleine eiland hadden vele buitenlandse

ontwikkelaars hun onanistische lusten botgevierd, aldus Willem. Ik ben er zelf ook

een, voegde hij er met een grijns aan toe, stopte de auto, plantte een kwartiertje op

zijn gemak uienzaad langs de kant van de weg. Dat deed hij al twee jaar: overal

allerlei zaad in de grond waar dat op het oog geschikt leek. Zijn sporen waren nu

dan ook overal op het eiland te vinden.

zaterdag 13 september

Vroeg op stap met Willem. De twee Nederlandse projecten bezocht en 's middags

naar de zuidpunt van het eiland. Haarspeldbochten in de weg, kleine, ongerepte

baaien, rotspartijen voor de kust waartegen golven zich schitterend kapotbeukten.

Mooie namen van de dorpjes waar we doorheen reden: Santana, Agua Izé.

's Avonds, na nog een glas bier bij landgenoot Klaas die aan de havenpromenade

woonde, door Willem naar mijn bergtop teruggebracht. Het regende hard daarboven

en het licht was weer uitgevallen. Donna Maria had de auto horen aankomen en

stond te wachten met kaarsen. Ik stommelde met een flakkerend vlammetje de trap

op, vergiste mij twee keer in de deur, vond mijn kamer, stak twee kaarsen aan, ging

de badkamer in, kleedde mij uit en deed de douche aan. Vanuit de badkamer kon

ik het halfdonkere vertrek, weerkaatst in de grote spiegel van de linnenkast, bijna

helemaal overzien. De brede zwarte meubels, het bed, mijn koffer op een bank, nog

een kast met spiegel. De spiegels op de twee

kasten gaven elkaar hun beelden terug, leek het. Toen voelde ik dat ik niet alleen

was. Ik wasniet alleen - zoiets voel je. Douche uit. Stokstijf blijven staan, handdoek

tegen borst, koude druppels op de rug. Een lang ogenblik. Daar ademde iemand in

de kamer. Ik wist zeker dat ik iemand niet ver weg hoorde ademen. Nooit hoor je

iemand anders ademen, maar nu -. De spiegels wierpen slechts nevelachtige beelden

en schaduwen af, maar dat kwam omdat ik mijn bril niet op had. Zonder geluid te

maken nam ik mijn bril van de wastafel, maar nog zag ik niet scherp want de glazen

waren door warm vocht beslagen.

Ik moest wachten, trillend van kou en ongeduld, tot de nevel optrok. Ik keek in de

spiegel die weergaf wat de tweede spiegel weerkaatste. In de kamer zat iemand,

met zijn rug naar mij toe. Er zat iemand. Donkerharig achterhoofd boven witrood

gestreept boord, armen roerloos op de stoelleuningen, hoofd licht voorovergebogen.

Hij en ik hielden nu onze adem in. Het was onnatuurlijk stil want zelfs de regen

hoorde ik niet. Hij en ik deden of we er niet waren, al die minuten. Hij moest toch

voelen dat ik drie meter achter hem stond en hem zag! Het was zo verdomd

krankzinnig en belachelijk! Waarom durfde ik hem niet aan te spreken, waarom liet

ik mij verneuken door Willem of Klaas, stiekem binnengekomen terwijl ik onder de

douche stond - en als het een onbekende was, waarom donderde ik die er dan niet

nu uit? Het moest Willem zijn, wie anders! Of was het een toevallig, waanzinnig,

onmogelijk natuurverschijnsel dat ik hier voorgetoverd kreeg? Een onverklaarbaar

spel van spiegels? Alle wetten van de logica werden hier op die lullige koffieberg

aan het eind van de wereld gebroken! Ik durfde werkelijk de kamer niet in te lopen.

Ik wist dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren als ik die kamer in liep. Opeens

kwam het er toch schor en angstig uit: ‘Que queres? What do you want?’

Langzaam tilde hij zijn hoofd op. Hij keek mij aan in de spiegels en glimlachte. Ik

was het zelf.

...en hoe lang stond ik daar, met gesloten ogen, nog steeds naakt, tegen de

badkamerdeur geleund. Hoe lang duurde het voordat ik durfde te kijken of hij er nog

zat. Wat zag ik voorbij trekken aan hallucinerende beelden? Kreeg men nachtmerries

bij vol bewustzijn? Was dit niet het verschijnsel dat Maupassant beschreven had in

Lui en andere verhalen? Autoscopie, jezelf zien. De beschrijvers

van zijn ziektegeschiedenis noemden het later een symptoom van vergevorderde

In document De Tweede Ronde. Jaargang 4 · dbnl (pagina 33-36)