• No results found

In deze paragraaf worden de belangrijkste veranderingen en stagnaties tussen het karakter van Astrid en de hoofdpersoon uit deel 2 besproken. Tevens wordt getracht deze processen te verklaren. Sommige citaten in deze paragraaf zullen (deels) overeenkomen met citaten die gebruikt zijn in de individuele analyses: dit is een bewuste keuze om de genoemde

veranderingen of stagnaties te illustreren.

Analyserend/wantrouwend/schikkend

Het analyserende karakter van de hoofdpersoon is gedurende de gehele roman aanwezig. Ze probeert haar eigen gedachten en ervaringen en alles wat om haar heen gebeurt te verklaren en categoriseren. De wantrouwende aard van deze karaktertrek groeit wel enorm in het tweede deel van de roman. Dit is heel duidelijk aanwezig in de bedenkingen die de hoofdpersoon heeft over Davids uiterlijk en in de vragen die ze aan vrienden stelt maar het is ook terug te zien in iets kleinere, minder opvallende zaken:

‘Ik maakte het ontbijt, bakte hartige pannenkoeken en wachtte op David en Louis. Ik rook aan de witte balsamicoazijn, las het etiket. Het was het huismerk van de

supermarkt. Als David boodschappen deed kocht hij altijd het huismerk, niet voor de prijs, voor het gemak. Op het hout van het werkblad zag ik een lichte kring, die erop wees dat de azijn hier al maanden stond, lang voor mijn verdwijning.’

(Terrin, 2018, p. 178-179).

Juist dit soort analyses, die in eerste instantie niet bijzonder relevant lijken, tonen het karakter van de hoofdpersoon. Gezien de situatie waarin ze zich bevindt, is de argwaan die ze uit niet vreemd. Ze snapt niet wat er aan de hand is en vertrouwt zodoende niemand meer. Deze

45

argwaan verandert in het tweede deel van de roman langzaam in een soort schikking. De hoofdpersoon komt tot rust en lijkt haar situatie niet zozeer te accepteren, maar zichzelf ernaar te vormen: ‘Ik vond het boeiend om via de omweg van zijn herinneringen Patricia te leren kennen, haar te worden, want terwijl ik naar hem luisterde, stelde ik me alles voor, maakt ik het zelf mee.’ (Terrin, 2018, p. 183-184). Hoewel deze wending in eerste instantie een beetje vreemd lijkt, past het eigenlijk wel goed bij het onzekere gedrag dat Astrid in het eerste deel van de roman vertoont. Haar schikkende karakter en de zelfbewustheid hiervan zijn in de volgende passage bijvoorbeeld heel duidelijk te zien:

‘Mijn wachten was niet om hem uit te dagen of te plagen, het was uit onwetendheid geweest. Zo was het altijd gebleven, ik was bijna kinderlijk onschuldig gebleven. Ik zag het gewoon niet. Misschien deed ik het onbewust, wilde ik het niet zien. Misschien was het leven eenvoudiger zo.’

(Terrin, 2018, p. 64).

Vooral de laatste zin toon dat onzekerheid en de zekere gemakzucht die daarbij hoort, een mogelijke oorzaak is voor de wijze waarop de hoofdpersoon uiteindelijk met de situatie in het tweede deel van de roman omgaat.

Gevoelig

Over de gevoelige aard van de hoofdpersoon valt weinig noemenswaardig te zeggen: ze blijft gedurende de hele roman redelijk emotioneel en sentimenteel. Tegen het einde van de roman lijkt ze iets emotioneler maar dat is gezien de omstandigheden niet erg vreemd: ‘Ik klampte me aan hem vast, wilde hem nooit meer loslasten.’ (Terrin, 2018, p. 203). De gevoelige aard blijft altijd aanwezig en fluctueert maar deze fluctuaties kunnen niet los worden gezien van haar gemoedstoestand en de omstandigheden waarin ze zich bevindt. De emotionele uitingen in het tweede deel van de roman lijken zodoende overeen te komen met die in het eerste deel.

Terughoudend

In het eerste deel van de roman toonde Astrid een bepaalde geoefende terughoudendheid in haar doen en laten. In het tweede deel van de roman zijn hier nog wel sporen van te zien, maar lijkt deze houding over het algemeen te zijn verminderd:

46

‘Weet je, zei ik. David noemt met Patricia. […] Als er mensen bij zijn? vroeg ze. Nee, onder elkaar. Heleen fronste. Dries gebruikt eigenlijk nooit mijn naam, zei ze. Hij zegt alleen Heleen als we in gezelschap zijn, of als ik iets misdaan heb. Ze haalde haar schouders op. Maak je geen zorgen, het gaat wel over. Zij aan zij liepen we verder, verbouwereerd keek ik naar de grond voor mijn voeten, bang dat ik gek was geworden. Is jou niets opgevallen? Ik aarzelde om mijn vraag af te maken. Aan David?’ (Terrin, 2018, p. 169-170).

In dit voorbeeld blijft de hoofdpersoon ondanks een onbevredigende reactie op haar eerste opmerkingen doorvragen. Dit toont enerzijds de nog steeds aanwezige terughoudende houding maar anderzijds dat ze minder moeite doet om deze houding in stand te houden. Wederom is dit gezien de veranderende omstandigheden in het tweede deel van de roman niet gek of onverklaarbaar.

Concluderend kan gezegd worden dat de karaktereigenschappen van de hoofdpersoon in het tweede deel van de roman verschillen van de eigenschappen van Astrid in het eerste deel. Echter zijn de meeste van deze veranderingen toe te kennen aan een veranderende omgeving. Daarnaast lijkt er vooral sprake te zijn van een uitvergroting van bepaalde

karaktereigenschappen, dan van een toevoeging van nieuwe karaktereigenschappen. De eigenschappen uit beide delen lijken aan dezelfde persoon te kunnen worden toegekend.