• No results found

4 Onder de Regel

4.5 Concordia (1890/1902-1971)

In 1877 stelde Moeder Constantia van Meerwijk aan haar oversten de vraag hoe de Congregatie in de – liefst nabije – toekomst zelf zusters voor het onderwijs kon vormen.

De voorgestelde oplossing was simpel maar nog niet praktisch te realiseren: de oprichting van een kweekschool in het Moederhuis.

Maar omdat dat al te klein was voor de eigen bewoners, bleef het voorstel pro memorie.114 Onder Moeder Constantia’s opvolgster, Moeder Candida Beyer, kwam er schot in de zaak. In 1889 wijdde het Congregatiebestuur, met vicaris Van de Laar als speciale genodigde, een hele vergadering aan het onderwijsbeleid.115 Moeder Candida wees op de dringende behoefte van de Congregatie aan zusters ‘leermeesteres-sen’. De Congregatie moest wegen zien te vinden om geschikte jonge zusters met goed gevolg hun onderwijsexamen te laten doen.

Die zusters dienden daarvoor voldoende tijd te krijgen om te studeren, wat eveneens gold voor de oude zusters die hen moesten opleiden.

Zr. Ursula Boelaars werd als eerste vrijgesteld.

Om zich als begeleidster te kunnen bekwamen mocht zij halve dagen studeren. Het bestuur voerde ook een stage-systeem in: de jonge

114 Archief DMJ, Bestuursarchief, 54 (Notulenboek 1868-april 1917), vergadering 14 juli 1877.

115 Archief DMJ, Bestuursarchief, 54 (Notulenboek 1868-april 1917), vergadering 20 oktober 1889.

zusters die voor het examen studeerden, zouden onder supervisie van Zr. Ursula om beurten gedurende een week ’s ochtends les geven in de Sint-Pietersschool.116

In 1890 nam het bestuur het definitieve besluit tot de oprichting van een eigen oplei-ding.117 Gezien de steeds hogere maatstaven die de overheid jaar op jaar aan het onderwijs stelde en de dringende behoefte van de Congregatie aan meesteressen, was het nood-zakelijk om aan het Moederhuis een school voor educandinen te openen, een normaal-school. Alleen op die wijze zou de Congregatie in staat zijn om ook in de toekomst haar scholen in stand te houden. Voor de nieuwe school was in huis ruimte vrijgekomen dankzij de verhuizing van de half-wezen naar de nieu-we afdeling in Orthen. De vier oudste knieu-weke- kweke-lingen uit Doesburg mochten naar Den Bosch komen en met hen kon de school in september 1890 beginnen. De ‘kweekschool’ in Doesburg bleef voorbereidingsschool voor de normaal-school in Den Bosch, al werden in uitzonder-lijke gevallen ook rechtstreeks talentvolle educandinen op de Bossche school toegelaten.

116 Op 10 februari 1890 werd een novice, Zr. Rodriguez van Hoorn, heel geschikt geacht voor het onderwijzeressenexamen in april.

Maar omdat zij nog niet beschikte over de goede religieuze geest, werd daar nog enige tijd mee gewacht. De bedenkingen bleken terecht te zijn, want Zr. Rodriguez is nog voor haar grote professie uitgetreden.

117 Archief DMJ, Bestuursarchief, 54 (Notulenboek 1868-april 1917), vergadering 22 juni 1890.

Hoezeer Moeder Candida op onderwijsgebied met haar blikveld verder reikte dan haar voor-gangsters, kwam treffend naar voren bij een casus op de bestuursvergadering in mei 1891, weer met de vicaris als genodigde. De vraag kwam op tafel of de Congregatie bereid was om Franse les te geven aan de burgerschool van de Sint-Pietersparochie. De zusters voelden daar wel voor, omdat zij vreesden dat zonder Franse les veel ouders zich genoodzaakt zouden voelen om hun kinderen naar een andere school te sturen. Bovendien, als een zuster Franse les gaf, zouden in haar klas wellicht geschikte burger-meisjes interesse kunnen krijgen om bij de Congregatie in te treden. Vicaris Van de Laar was echter mordicus tegen dit idee en zei het te zullen bestrijden indien het aan bisschop Godschalk zou worden voorgesteld. Hij beriep zich hierbij op de eerste regel van de Congre-gatie, waarin onderwijs weliswaar als een van de liefdewerken wordt genoemd, maar dan heel specifiek als onderwijs aan dove en arme meisjes. Het hoofddoel van de Congregatie was dienstbaarheid aan de armen en daarvan mocht ze volgens hem niet afwijken. In Doesburg werd weliswaar al Franse les gegeven door de zusters, maar daarvoor was volgens hem een geldige reden, namelijk om te verhinderen dat kinderen zouden overlopen naar een protes-tantse school. En dat laatste was in Den Bosch in het geheel niet aan de orde. Voor extra

Franse lessen konden de kinderen gemakkelijk terecht bij de zusters in de Postelstraat.118 Ook voor het interesseren van eventuele roepingen was de burgerschool volgens de directeur geen optie, de zusters zouden zich beter concentre-ren op de educandinen.

Zo veegde hun eigen directeur de argumen-ten van de zusters van tafel. Toen hij daarenbo-ven wist te vertellen dat de bisschop, kijkende naar de Regel, het helemaal met hem eens zou zijn, zat er voor het bestuur weinig anders op dan met hem in te stemmen. Ooit wilde een algemene overste, Moeder Rosalia Knaapen, niet meegaan met de veranderingen van de tijd, waarbij zij zich beriep op de Regel; nu mocht een algemene overste, Moeder Candida Beyer, niet meegaan met de veranderingen, waarbij anderen zich beriepen op dezelfde Regel.

Dat was zuur, maar gelukkig voor de zusters van het bestuur was daarmee nog niet alles van de baan. Enkele jaren later, bij de eerste bestuursvergadering van Moeder Concordia Berendsen als algemene overste op 1 januari 1895, deelde deze mee dat vicaris Van de Laar namens bisschop Van de Ven toestemming had gegeven om in de school van Sint Pieter Franse les te geven. Dit verwekte grote blijdschap bij de zusters.

118 In de Postelstraat was toen het klooster met scholencomplex van de Zusters van Jezus, Maria en Jozef gevestigd, zie Smits, Vademecum, 518.

Terug naar de normaalschool. In de laagste studiejaren functioneerde deze ver onder het vereiste niveau. De meisjes kregen les van zusters die het druk hadden omdat ze elders in de stad schoolhoofd waren, en zelf nooit studie hadden gemaakt van het vak dat ze moesten doceren. Maar in het hoogste studiejaar kregen de meisjes opeens les van echte vakleerkrach-ten, mannen nota bene. De educandinen moesten alle zeilen bijzetten om dit niveau-verschil te overbruggen, en velen zakten voor hun examen. Onder Moeder Concordia was de school echter snel over haar kinderziektes heen. Geschrokken van de versnipperde situ-atie binnen de Congregsitu-atie – in iedere afdeling gingen de leerzusters op andere wijze te werk – zorgde zij voor een algemeen leerplan.

Voortaan maakte men in alle afdelingsscholen gebruik van dezelfde boeken, wat uiteraard ook ten goed kwam aan de educandinen.

De normaalschool groeide, maar daardoor was het Moederhuis al snel weer te krap en te benauwd.

Gelukkig kon het Moederhuis in 1892 verder uitbreiden dankzij de aankoop van het grote buurhuis van de rechtsgeleerde Emilius Zinnicq Bergmann. Dit werd de geboorteplaats van de latere kweekschool Concordia.119 In dit pand huisden op de benedenverdieping de door

119 Zie ook Vogel, ‘Geschiedenis van de Congregatie van de Zusters van Liefde’, deel 6.

de zusters verzorgde oude vrouwen met een eigen slaapzaal, ziekenkamer en keuken; op de verdiepingen daarboven huisden de educandi-nen. Via de tuin kwamen de jonge vrouwen bij hun leslokaal. Die tuin moet een soort lusthof zijn geweest voor jong en oud. Zr. Louisa verhaalt dat hier een ‘heerlijke moerbeiboom stond, een frisse pomp, een schaduwrijk prieel en een bakschommel’. Jonge en de oude vrou-wen mochten zich niet gelijktijdig ‘wiegelen in dezelfde lucht’ maar dat deden zij toch. De Kweekschool Concordia op de hoek van de Papenhulst (links) en de Choorstraat (rechts). Tussen de hoge gevels is nog net het kleine huisje van de weduwe Van Winkel te zien. Pas in 1917 slaagde de Congregatie erin om dit pand te kopen en het te laten slopen. Archief DMJ.

224 225

Hoofdstuk 4

O

nder de Regel

jeugd was verzot op de levensverhalen van de ouderen.120

In combinatie met de school in Doesburg werd de Bossche normaalschool tot een kweek-vijver van roepingen. In juli 1897 deelde Moeder Concordia aan de oversten mee dat sommige ouders hun dochters, die zich op dat moment nog voorbereidden op de eerste com-munie (destijds op twaalfjarige leeftijd), later graag naar de normaalschool zagen gaan.121 Zij zagen er echter tegenop om hun kinderen eerst enkele jaren naar het pensionaat in Doesburg te sturen om toegang tot die school te krijgen.

Om het risico te vermijden dat ouders hun dochters naar een pensionaat van andere (concurrerende) religieuzen stuurden, besloot de Congregatie een nieuw pensionaat te openen bij in het meer nabije Best.

Na de eeuwwisseling verhuisde de jonge normaalschool zelf naar een pas aangekocht pand in de Papenhulst, het voormalige gebouw van de Vincentiusvereniging. Vanwege de vele kleine kamers die het bevatte, werd het door de

120 Zr. Louisa, Geschiedenis van de Congregatie, 48-57; Smits, Vademecum, 486-487 (‘Choorstraat 7 en Papenhulst 5’). Op de benedenverdieping was ook een plekje voor Maria Lemmertz (1828-1908). Ooit was zij een van de half-wezen waarvoor de zusters zorgden. Vanwege haar beperkte verstandelijke vermogens was zij niet geschikt om een onbeschermd bestaan te leiden. Maar omdat zij een goed karakter had en goed kon werken, willigde de Congregatie in 1858 haar verzoek in om te wonen in het Moederhuis. Bij de kinderen stond zij bekend als ‘Zwarte Mie’.

Zij was een aparte verschijning.

121 Archief DMJ, Bestuursarchief, 54 (Notulenboek 1868-april 1917), vergadering 11 juli 1897.

educandinen ‘Villa Hokkenburg’ genoemd.

Kort daarna, in 1902, ging de normaalschool over tot kweekschool. De leiding was in han-den van de getalenteerde Zr. Philomena van der Heijden. Al voor haar intrede was zij, toen nog juffrouw Anna geheten, als lerares aangesteld.

Bij haar intrede was zij trouwens de derde van in totaal vier zusters Philomena van de Congregatie, pastoor Heeren zou geglunderd hebben bij haar kloosternaamkeuze.122

Terwijl Zr. Philomena het onderwijs op een hoger niveau bracht, ging Moeder Concordia verder met de bouwactiviteiten. Er was opeens veel ruimte bijgekomen omdat de Rijks H.B.S.

in de Papenhulst, nog een buur van het Moederhuis, het grote aantal leerlingen niet meer aankon en op last van de burgemeester moest verhuizen naar de Hekellaan.

Tussen 1908 en 1911 werd er enorm gesloopt en opnieuw gebouwd. De Congregatie was nu in bezit van nagenoeg alle huizen in de

Choorstraat en, de hoek om, in de Papenhulst.

Beide straathelften ondergingen een architec-tonische gedaantewisseling in neogotische stijl en zo kwamen er een nieuw internaat, een fröbelschool, een kostuumschool, de nieuwe H. Hartmulo, de nieuwe kweekschool

122 Overigens was Philomena ook een van de doopnamen van de moeder van Anna van der Heijden, Johanna Philomena Noyons.

Haar kloosternaam had dus een dubbele dimensie voor deze zuster.

Haar vader, Franciscus van der Heijden, was een bekend musicus in het Bossche, haar broer, Pius van der Heijden, een bekend arts.

en een geheel nieuwe inpandige kapel ter vervanging van de kleine kapel die Heeren in 1846 had laten bouwen. Dit hele complex was ontworpen door architect W.Th. van Aalst.123 De fraaie kapel fungeert anno 2020 nog steeds als zodanig, met de scholen is dat al lang niet meer het geval, slechts hun imposante gevels staan er nog. Waar eens het leven bruiste van schoolmeisjes, aanstaande onderwijzeressen en zusters-docenten, staan nu deftige woningen.

123 Over Wilhelmus Theodorus van Aalst († 1927), en zijn architectuur in Den Bosch, zie Van Leeuwen, ‘Kerken en Kloosters’;

De Heeriaan 43 (2014) nr. 3, 10-11 en nr. 4, 10-13.

Moeder Concordia overleed onverwacht in april 1911, drie maanden voor de inwijding van de kweekschool. De Congregatie besloot om haar geesteskind naar haar te vernoemen, Concordia. Nog geen jaar later, inmiddels met Moeder Simplicia Verhuizen als algemene overste, kregen de Congregatie en de kweek-school opnieuw een gevoelige slag te verwer-ken: het overlijden van Zr. Philomena op 27 maart 1912. Als geen ander was zij in staat geweest om de studentes klaar te stomen voor hun examens. Maar Concordia ging verder, en dat bovendien onder leiding van bekwame Studentes van Kweekschool Concordia, juni 1930. Archief DMJ.

zusters, zoals Zr. Margaretha Alacoque en Zr. Alphonse van Geffen. Dankzij uitbrei- dingen aan de Papenhulst beschikten de kwekelingen vanaf 1926 over een nieuw internaat, Sint-Marie, en een eigen kapel.

We maken een sprong in de tijd. Begin 1948 trad op Concordia een nieuwe rector en tevens godsdienstleraar aan, Wilhelmus Marinus (Rinie) Bekkers. Acht jaar lang was hij aan de kweekschool verbonden. De studentes waren bijzonder op hem gesteld, zijn koosnaam was

‘Onze Pa’. In februari 1956 moest hij hen verlaten omdat hij was benoemd tot pastoor van de parochie van ’t Heike in Tilburg, ooit

de parochie van Mgr. Joannes Zwijsen. Toen hij precies een jaar later zijn bisschopswijding ontving, voor de functie van hulpbisschop, was het groot feest op Concordia. Een special van de schoolkrant, Loopplank, was geheel gevuld met gelukwensen van (oud-)studenten en voormalige collega’s. Zr. Gerardi Ponsioen opent met een gedicht op de wapenspreuk van de kersverse Monseigneur: Caritas pro armis (‘Liefde als wapen’). Dit devies zal bij haar en haar medezusters ongetwijfeld herkenning hebben opgeroepen met het devies van de Congregatie, In omnibus charitas (‘In alles de Liefde’).

In 1960 volgde Rinie Bekkers de oude

Mgr. Wilhelmus Mutsaerts op als bisschop van ’s-Hertogenbosch, het grootste bisdom van Nederland. Weer was het groot feest.

Zes jaar later zou de eerste mediabisschop van Nederland op 58-jarige leeftijd overlijden aan de gevolgen van een hersentumor.124 In de herinnering van de zusters is Rinie Bekkers altijd hun favoriete bisschop gebleven.125 In 1968, met de invoering van de

Mammoetwet, ging de kweekschool over tot een Pedagogische Academie. Drie jaar later fuseerde deze met de leraressenopleiding van de Zusters van Jezus Maria en Jozef, om ver-volgens te verhuizen naar de Mariënburg aan de Bossche Sint-Janssingel. Oud-leerlingen bewaren een goede herinnering aan hun oplei-ding en de inspirerende zusters-docenten.126