• No results found

Conclusies ten aanzien van beleidsinstrumenten Huidige instrumentarium

4. Rol van de Nederlandse overheid in de financiering van agrarische bedrijven

4.4 Conclusies ten aanzien van beleidsinstrumenten Huidige instrumentarium

Het Borgstellingsfonds wordt nog steeds gezien als een belangrijke aanjager van innovaties in de land- en tuinbouw. Door bij de voorwaarden van kredietverstrekking bij BF+ aan te haken bij de eisen van het bedrijf van de toekomst, waarbij maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke rol speelt, geeft de overheid richting aan de inzet van financië- le middelen. De BF+-regeling is voorlopig alleen opengesteld voor de glastuinbouw. Gezien de huidige voorwaarden die gesteld worden bij een BF-aanvraag komen met name de niet-grondgebonden bedrijven in aanmerking. De overheid bereikt met dit instrument gericht op verduurzaming van de sector dus lang niet alle bedrijven. Een punt dat ook on- der het oude systeem van belang was, gezien het bedrag aan zekerheden die grondgebonden bedrijven veelal konden bieden.

De TAR en Groenregeling zijn voorbeelden waarbij de overheid vanuit het beleid initieert en private partijen erbij betrekt voor de vormgeving in de praktijk. De private par- tijen hebben vervolgens zelf vanuit hun strategie de producten in de markt gezet. Gezien de belangstelling en de bedragen die hiermee gemoeid zijn, heeft de overheid in een behoefte voorzien. De TAR speelde tot voor kort bij bedrijfsovernames binnen de familie een alles- overheersende rol. Uit evaluaties van de Groenregeling blijkt dat de bedragen die de overheid hierin investeerde hebben bijgedragen aan een duurzame sector.

De Groenregeling biedt voor zowel de aanbieders als gebruikers van het vermogen voordelen. Voor wat betreft de gebruikers is de regeling een stimulans voor technologische vernieuwing en economische dynamiek. De gezamenlijke groenfondsen en groenbanken stellen dat als de overheid het nodig acht om in te grijpen in de Groenregeling, zij dat het beste kan doen door verscherping van de voorwaarden voor aanspraak op de regeling. Hiermee laten ze impliciet blijken dat zij potentie zien in de regeling en het graag willen behouden. Het fiscale voordeel geboden door de overheid is een zeer belangrijk stimulans voor vergroening van de agrarische sector.

Investeringsaftrek (KIA, MIA, EIA) is belangrijk en succesvol voor de agrarische sector getuige de grote belangstelling. Ondernemers in de agrarische sector maken meer dan evenredig gebruik van deze algehele middelen. EIA en MIA werken met lijsten waar- op de bedrijfsmiddelen moeten voorkomen. Hierdoor kan de overheid bewust duurzame milieuvriendelijk bedrijfsmiddelen promoten. De overheid moet doorgaan met het jaarlijks monitoren van de lijsten en duurzame bedrijfsmiddelen die ook zonder subsidie gekocht worden, omdat de niet-duurzame alternatieven niet meer in de markt zijn, van de lijst te verwijderen. De ingezette beweging vanuit VROM om in het kader van MIA/VAMIL de maatschappelijke effecten van de regeling te kwantificeren verdient vervolg bij de andere ministeries. De VAMIL-regeling is eveneens een fiscale regeling, maar betreft mogelijk- heden tot willekeurige afschrijvingen. De maatregel wordt net als de genoemde investeringsaftrekmogelijkheden veel gebruikt. Het aandeel van aanvragen vanuit de land- en tuinbouw is eveneens aanzienlijk (40%). Vaak worden de genoemde fiscale regelingen gecombineerd, wat tot een groter effect heeft in de mate van ondersteuning van de investe- ring van de ondernemer. Ook kunnen combinaties van deze fiscale regelingen gemaakt worden met investeringssubsidies als de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw en

de RSBP. Sinds 2003 is alleen de 'EIA/VAMIL-combinatie' niet meer mogelijk. De over- heid heeft met deze middelen een instrument voorhanden om de ontwikkelingen richting een duurzame sector te ondersteunen.

De willekeurige afschrijving op investeringen door jonge ondernemers (WASO) wordt gezien als een welkome verlichting van de financieringslasten (liquiditeitsvoordeel). Het moment van het genieten van het liquiditeitsvoordeel zou beter van pas komen vlak na de werkelijke bedrijfsovername (moment van uittreding ouders uit de maatschap), omdat de nettokasstroom dan onder druk staat.

Het Bbz moet gezien worden als de overheid in de rol van sociaal vangnet. Het aan- tal aanvragen is beperkt en sterk gerelateerd aan de conjunctuur in de sector. Knelpunt hierbij is het eigen vermogen dat over het algemeen hoog is in verhouding tot de inkomens die gegenereerd worden zodat terugbetalen van ontvangen gelden lastig kan zijn.

Stimuleringskader in 'oude' vorm

De uitgangspunten van het Stimuleringskader zoals de overheid die heeft geformuleerd ge- ven een duidelijk kader waar de agrarische sector naartoe moet. De centrale thema's zijn innoveren (met name gericht op duurzamer produceren) en aandacht voor het landelijk ge- bied. Meerdere regelingen zijn geëvalueerd. De innovatieregelingen worden in doorsnee als een financiële steun in de rug ervaren, hoewel er verschillende wensen liggen de effec- tiviteit van dergelijke regelingen te verbeteren (zie Wolters en Schuite, 2002). De financiële ondersteuning wordt door gebruikers van regelingen gericht op het landelijk ge- bied tot op heden niet of in veel mindere mate ervaren.

RSG

Over het geheel bekeken (naast de effecten vanuit de Groenfinanciering, MIA en VAMIL) blijkt de RSG 2000-regeling positief bij te dragen met betrekking tot duurzaamheid van de sector op milieugebied. De RSG 2000 richt zich ook op verbetering van de moderniteit van bedrijven. De lagere kosten gerealiseerd per eenheid product komen de cashflow van de bedrijven ten goede. Een verbeterde moderniteit brengt ook minder toekomstige (achter- stands)investeringsclaims met zich mee. In de gehele glastuinbouw sector is al een brede ontwikkeling gaande in schaalvergroting, modernisering en structuurverbetering. De RSG speelt geen sturende rol in de herstructureringsplannen van bedrijven, maar wordt vooral als extra steun in de rug ervaren.