• No results found

Gemengd bedrijf

3.2.4 Conclusies schaalvergroting

Schaalvergroting van landbouwbedrijven vindt plaats in alle sectoren en alle landschaps- typen, de mate waarin en de effecten ervan op het landschap verschillen.

Voor melkveehouderij, intensieve veehouderij-, (glas)tuinbouw en blijvende teeltsector is schaalvergroting een belangrijke ontwikkeling. Voor akkerbouw, gemengde bedrijven en overige graasdierhouderij speelt schaalvergroting minder. Deze sectoren hebben naar verhouding meer deeltijdbedrijven.

Deelgebieden met veel grootschalige intensieve landbouw hebben daarnaast ook relatief veel kleine bedrijven. Hier is sprake van een tweedeling in de agrarische activiteiten; intensieve- naast extensieve landbouw.

De fysieke effecten van schaalvergroting op het landschap kunnen grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: veranderingen op en het rond het erf, vooral aan gebouwen (erfgerelateerde effecten) en de veranderingen op percelen zoals het verdwijnen van verkavelingstructuren en opgaande landschapselementen (perceelsgerelateerde effecten). Voor alle sectoren geldt dat schaalvergroting samengaat met grotere en vaak hogere

bedrijfsbebouwing en meer erfverharding. Dat kunnen opslagloodsen zijn, stallen of ondersteunende voorzieningen voor opslag van onder andere voer, machines, energie en water. Vooral bij de intensieve bedrijven kan schaalvergroting het agrarisch erf een industriële aanblik geven.

Perceelsgerelateerde effecten van schaalvergroting zijn aan de orde bij grondgebonden sectoren, vollegrondstuinbouw- en de blijvende teelt sector. De effecten van schaalvergroting zijn vooral het gevolg van aanpassingen in de productieomstandigheden. Bij de akkerbouw en melkveehouderij vindt rationalisatie van percelen plaats, waardoor percelen groter en uniformer worden en verkavelingpatronen en landschapselementen verdwijnen. Voor de blijvende teelt en vollegrondstuinbouw worden in samenhang met schaalvergroting meer teeltondersteunende voorzieningen toegepast zoals afdekfolies, boogkassen, teeltbakken etc. vaak met een groot landschappelijk effect.

 Schaalvergroting van de grondgebonden land- bouw treedt vooral op in het noordelijke zeekleigebied, het noordelijk laagveengebied, de Friese Wouden en de jonge droogmakerijen. Met uitzondering van de Friese Wouden zijn het open landschapstypen. Erfgerelateerde effecten op het landschap hebben betrekking op meer en groter bedrijfsgebouwen, waardoor verstening optreedt. Perceelsgerelateerde effecten zijn het gevolg van herverkaveling en rationalisering. Vooral voor de landschapstypen met een karakteristieke ver- kaveling (zeeklei noord oud, noordelijk laagveen- gebied en het Friese Woudenlandschap) kan dit leiden tot verlies aan verkavelingpatronen. Voor kleinschalige gebieden zoals Friese Wouden en de zandgronden van Oost en Zuid-Nederland gaan kavelaanpassing samen met het verlies aan opgaande landschapselementen.

 Effecten van schaalvergroting van vollegronds- tuinbouw en blijvende teelt vinden vooral plaats in de noordwestelijk zeekleigebieden, het klein- schalige zuidwestelijke zeekleigebied, de jonge en oude droogmakerijen, rivierengebied, de zuidelijke zandgebieden, en duinontginning. Erfgerelateerde landschappelijke effecten zijn het gevolg van steeds grotere en vooral ook hogere bedrijfs- gebouwen. Vanwege het betrekkelijk geringe bedrijfsareaal van deze bedrijven zijn de landschappelijke effecten groter dan in gebieden met overwegend grondgebonden landbouw zoals in Noord-Nederland. Perceelsgerelateerde effec- ten zijn meer uniforme teelten op grotere percelen en het vaker toepassen van teeltondersteunende voorzieningen.

 Effecten van schaalvergroting van de (meest) intensieve agrarische sectoren (ivh en glastuinbouw) vinden vooral plaats in de zandgebieden van Zuid-Nederland en in de oude droogmakerijen, gebieden met een hoge stedelijke druk. Het onderscheid tussen erfgerelaterde en perceelsgerelateerde effecten is voor deze sectoren niet relevant. Schaalvergroting uit zich bij beide in het ontstaan van meer en grotere bedrijfsgebouwen. De vaak zeer grote complexen met een industriële uitstraling hebben een grote landschappelijke impact en uit zich in plaatselijke verdichting, verstening en land- schappelijke verrommeling. Ontwikkeling van de bedrijven vind vaak geconcentreerd plaats in daartoe aangewezen landbouwontwikkelings- gebieden.

3.3 Teeltveranderingen

De stoffering van het agrarisch landschap wordt naast bedrijfsgebouwen en landschapselementen in belangrijke mate bepaald door verschillende landbouwgewassen. In Nederland worden meer dan 100 soorten gewassen verbouwd. In dit onderzoek zijn ze geaggregeerd tot drie hoofdgroepen (tabel 12).

Tabel 12. Ontwikkeling landbouwareaal vanaf 1950 per gewasgroep (ha x 1000). 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2007 % 1950- 2007 Akkerbouw 811 782 666 574 567 575 518 -36% Grasland en voedergewassen 1397 1376 1355 1341 1307 1225 1245 -11%

Tuinbouw & blijvende teelt 92 82 75 84 97 101 107 +16%

Overig 36 77 47 21 28 51 46 nvt.

Totaal 2336 2317 2143 2020 1999 1952 1915 -18%

Bron: CBS

Het totale landbouwareaal nam in Nederland tussen 1950 en 2007 af met ongeveer 420 duizend ha.2 Zowel het areaal akkerbouw als grasland en voedergewassen namen gestaag af.

De oppervlakte tuinbouw liep tussen 1950 en 1970 nog enigszins terug, maar vertoont daarna een vrij sterke groei. Voor de effecten van de teeltverschuivingen op het landschap, bekijken we de dynamiek binnen elke categorie.

3.3.1 Akkerbouwgewassen

Landschappelijk kenmerk van akkerbouw is dat braaklegging van gronden optreedt in de winter. In het groeiseizoen spelen vooral aspecten als hoogte van het gewas en de bloeiwijze. Akkerbouwgewassen zijn over het algemeen niet zichtbeperkend, de opeenvolging van verschillende groeistadia dragen bij aan een wisselend landschapsbeeld. Vooral de bloei van sommige akkerbouwgewassen kan een gewaardeerd aspect opleveren (figuur 23).

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2007 Granen Aardappelen Suikerbieten Overig akkerbouw

Figuur 23. Ontwikkeling van de oppervlakte akkerbouwgewassen vanaf 1950.

De grote afname van het areaal akkerbouw komt vooral voor rekening van de afname aan graan: in vergelijking met de jaren vijftig worden momenteel meer dan de helft minder

2

Het is een netto-afname, dankzij het droogvallen van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland, in respectievelijk 1957 en 1968, kwam er na 1950 ongeveer 70.000 ha. landbouwgrond bij.

graangewassen verbouwd. De afname van graanteelt heeft grote gevolgen gehad voor het Nederlandse landschap. Uit veel landschappen is graanteelt helemaal verdwenen. De ontwikkeling van de verbouwde arealen aardappelen en suikerbieten is tot het eind van de vorige eeuw vrij constant, daarna treedt een afname op.

In de periode tot 2020 zullen de arealen graan, zetmeelaardappelen en suikerbieten naar verwachting verder dalen (baseline scenario studie SCENAR 2020, Silvis et al. 2009). De Nederlandse suikerbietenproductie zal in 2020 ca. 35% lager zijn dan in 2005-2007. Het areaal dat in beslag wordt genomen door akkerbouwmatige groenten neemt naar verwachting toe, de oppervlakte consumptieaardappelen blijft stabiel. Verder is voor het landschap van invloed dat de braaklegregeling zal worden afgeschaft.