• No results found

Conclusies en discussie

In document Door weer en wind (pagina 32-43)

Extreme weersomstandigheden worden vaak als verklaring gebruikt om jaarlijkse fluctuaties in de verkeersveiligheidsontwikkeling te verklaren. Systematisch onderzoek is echter niet of nauwelijks uitgevoerd, waardoor er ook weinig onderbouwing is voor deze verklaringen. In het hier beschreven onderzoek is getracht op exploratieve en beschrijvende wijze meer zicht te krijgen op de effecten van het weer op de verkeersveiligheid en een aanzet te geven tot een kwantificering van de weereffecten.

In het onderzoek zijn perioden met extreme weersomstandigheden geïden- tificeerd en deze zijn vervolgens naast de beschikbare gegevens op het gebied van slachtoffers (verkeersdoden en ziekenhuisgewonden) en expositie gelegd. Nagegaan is of en in welke mate extreme weersomstan- digheden samengaan met belangrijke afwijkingen in aantallen slachtoffers, expositie en, daaruit afgeleid, risico. De gegevens van tweemaandelijkse perioden in de jaren 1995 tot en met 1998 zijn geanalyseerd.

In eerste instantie zijn vrij stringente criteria gebruikt voor het vaststellen of een bepaalde periode gekenschetst mocht worden als qua weersomstandig- heden extreem. Van de 24 tweemaandelijkse perioden bleken bij tien perioden extreme weersomstandigheden samen te gaan met substantiële afwijkingen in het aantal slachtoffers en/of risico en expositie. In drie perioden week noch het weer, noch het aantal slachtoffers af van normaal. In de resterende elf perioden was er geen samenhang te constateren tussen weer en aantallen slachtoffers. Echter, toen de criteria met betrekking tot extreme weersomstandigheden enigszins werden versoepeld, bleken vrijwel alle belangrijke afwijkingen in de verkeersveiligheid of expositie gekoppeld te kunnen worden aan vormen van meer of minder uitzonderlijk weer. Hierdoor wordt het aannemelijker dat de gevonden relaties niet louter toevallig zijn. De volgende relaties tussen weer en aantallen slachtoffers, risico en expositie werden gevonden.

Het gaat hierbij om geconstateerde tendensen en richtingen van de relaties zoals die in het onderhavige onderzoek naar voren zijn gekomen. In een eventueel vervolgonderzoek zal expliciet de generaliseerbaarheid van deze bevindingen over een langere periode moeten worden nagegaan.

1. Een relatief warme en vaak ook droge zomer gaat samen met meer slachtoffers dan normaal. Volgens de gehanteerde criteria is dan echter noch de expositie noch het risico substantieel afwijkend. Er zijn aan- wijzingen dat het overlijdensrisico van auto-inzittenden in dergelijke omstandigheden iets groter is, en ook dat er meer kilometers per fiets worden afgelegd. Ook is het mogelijk dat er in mooie zomers meer buitenlanders op Nederlandse wegen rijden, hetgeen niet is meege- nomen in de gebruikte OVG reizigerskilometer database. Een relatief koele en natte zomer gaat samen met minder slachtoffers. Het risico voor fietsers en brom- snorfietsers lijkt onder dergelijke omstandigheden hoger, maar er zijn aanwijzingen dat er tegelijkertijd minder gefietst wordt. Het risico voor auto-inzittenden is juist lager, terwijl het aantal gereden kilometers niet beïnvloed wordt.

2. In de winterperioden lijkt met name de temperatuur in combinatie met neerslag een relatie te hebben met verkeersveiligheid. Een koude, droge winter gaat samen met minder slachtoffers, terwijl een koude winter met veel sneeuw samengaat met meer slachtoffers. In het eerste geval is er sprake van een lager risico; in het tweede geval zijn er aanwijzingen dat het risico hoger is. Een zeer zachte winter in combinatie met uitzonder- lijk veel regen gaat samen met meer slachtoffers en een hoger risico. Uitzonderlijk zacht winterweer met normale regenval gaat samen met een lager risico en een hogere expositie; het aantal slachtoffers wijkt niet af van normaal.

3. In de voor- en najaarsperioden zijn de resultaten minder eenduidig. Er zijn aanwijzingen dat in het vroege voorjaar met name de hoeveelheid neerslag van belang is voor de verkeersveiligheid: een droog (en koud en winderig) voorjaar gaat samen met een lager risico; een nat (en zacht) voorjaar gaat samen met een hoger risico. Dezelfde weerkenmer- ken in het najaar laten echter een verre van eenduidig beeld zien, waar- door er geen overtuigende conclusie kan worden getrokken.

Het onderhavige onderzoek levert duidelijke aanwijzingen op dat neerslag en temperatuur de belangrijkste factoren zijn als gekeken wordt naar de relatie weer - verkeersveiligheid in respectievelijk de winter en de zomer. Uitzonderlijk veel neerslag, hetzij in de vorm van regen, hetzij in de vorm van sneeuw gaat over het algemeen samen met een verhoogd risico voor alle vervoerwijzen en een lagere expositie van met name fietsers. In een zachte winter en een warme zomer wordt er meer gefietst; in een zachte winter met weinig neerslag worden er tevens meer kilometers met de auto afgelegd. Een warme zomer gaat samen met een hoger risico voor auto- inzittenden. De invloed van zon en wind is blijkens de gegevens gering.

Samenvattend, kan op grond van het onderzoek geconcludeerd worden dat warme, droge zomers tot meer verkeersslachtoffers leiden. Op grond van de gegevens kan dit noch aan een hoger risico noch aan een grotere expositie worden toegeschreven. Naar alle waarschijnlijkheid spelen beide factoren in beperkte mate, maar in dezelfde richting een rol. In de gegevens zijn hier aanwijzingen voor te vinden. Koude en natte zomers daarentegen leiden tot minder slachtoffers. Zowel de expositie (met name van het lang- zaam verkeer) is onder dergelijke omstandigheden geringer, als ook het risico. Koude winters leiden tot meer slachtoffers wanneer dit samengaat met mist en sneeuw en tot minder slachtoffers wanneer de koude samen- gaat met relatief weinig neerslag. In dit laatste geval blijkt het risico lager en is er geen effect op de expositie. In het eerste geval kan geen effect in expositie of risico worden aangetoond, evenmin zijn er tendensen in een bepaalde richting. Wat het voorjaar en najaar betreft zijn er minder een- duidige conclusies te trekken. Het onderzoek geeft aanwijzingen dat een koud, maar droog voorjaar tot een lager risico leidt, terwijl een zacht, maar nat voorjaar tot een hoger risico leidt.

In de vier onderzoeksjaren hebben de grootste weersinvloeden zich voor- gedaan in 1995 en 1998. In 1995 viel een grotere aantal verkeersdoden dan normaal als gevolg van het zachtere en regenachtigere winterweer in januari-februari, de hetere zomer in juli-augustus en de strengere winter met meer sneeuw en mist in november-december. In 1998 viel juist een lager aantal verkeersdoden dan normaal als gevolg van het nattere en

koelere zomerweer in juli-augustus. Naar schatting was het aantal verkeers- doden in 1995 na correctie voor de invloed van het weer 65 lager en in 1998 44 hoger. De maximale invloed van het weer bedraagt dus aanzienlijk minder dan honderd verkeersdoden per jaar, althans in de hier beschouwde jaren.

Zoals aangegeven was het hier gerapporteerde onderzoek exploratief van aard en als zodanig kent het ook een aantal beperkingen en mogelijkheden voor verbeteringen.

In de eerste plaats was het met de huidige onderzoeksopzet alleen mogelijk de effecten van gecombineerde weerkenmerken te onderzoeken, zoals warm en droog of nat en koud. Onderzoek naar de effecten van individuele weerkenmerken zal altijd moeilijk blijven, simpelweg omdat bepaalde weer- kenmerken nu eenmaal vaak samengaan.

In de tweede plaats is in het onderhavige onderzoek gekozen voor ver- gelijkingsperioden van telkens twee maanden. Een kortere periode, zo was het uitgangspunt, heeft als belangrijk probleem dat de aantallen slachtoffers dan erg klein zijn en er teveel ‘toevallige’ fluctuaties zijn. Het samenvoegen tot een tweemaandelijkse periode vergroot echter de kans dat de invloed van extreem weer, dat zich immers vaak alleen maar over een gedeelte van een dergelijke periode voordoet, wordt afgevlakt. Dit geldt nog meer als een periode van extreem weer in twee opeenvolgende tijdperioden valt. Met de huidige opzet is het mogelijk dat een dergelijke periode niet eens als extreem kan worden aangemerkt. Het lijkt derhalve beter, zeker als de weersinvloeden nauwkeuriger gekwantificeerd moeten worden, de perioden van extreem weer als uitgangspunt te nemen en voor die perioden te kijken naar de verkeersveiligheidsvariabelen, uiteraard in vergelijking met een- zelfde tijdvak waarin geen extreem weer optrad. Uiteraard zijn dan dag- statistieken nodig in plaats van de nu gebruikte maandstatistieken.

Ten derde zijn in het onderzoek de extremen, zowel qua weer als qua onveiligheid, bepaald op grond van de gemiddelde waarde van een twee- maandelijkse periode over uitsluitend de vier onderzoeksjaren. Het is duidelijk dat als er in een of andere periode een echte uitschieter (uitbijter) is, deze van grote invloed is op het gemiddelde en daarmee op de iden- tificatie van de overige extremen in die periode. Een langere periode om de gemiddelden te bepalen kan dit probleem tenminste gedeeltelijk voor- komen, waarbij overigens de vraag hoe om te gaan met uitbijters en hoe om te gaan met eventuele trends niet eenvoudig te beantwoorden is.

Uiteraard werd het onderzoek ook beperkt door de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de databronnen. Waar het gaat om de gegevens met betrekking tot het weer zou vanuit het oogpunt van verkeersveiligheids- onderzoek behoefte bestaan aan de registratie van ook andere dan de nu beschikbare gegevens, bijvoorbeeld de regenachtigheid gedurende de voor het verkeer meest relevante perioden van een dag, de relatie tussen de verwachting van mooi fietsweer en het feitelijke weer, en het vóórkomen van langdurigere perioden met onafgebroken mooi weer. Waar het gaat om de verkeersveiligheidsgegevens zijn met name bij de betrouwbaarheid van de expositiegegevens van de brom- en snorfietsen vraagtekens te plaatsen, zeker op het detailniveau waarop hiervan in dit onderzoek gebruik werd gemaakt. In mindere mate geldt hetzelfde voor de expositie van fietsers.

Al met al heeft het onderzoek duidelijk gemaakt dat er een samenhang is waar te nemen tussen enerzijds het weer en anderzijds het aantal slacht- offers, het risico en de expositie en dat dan met name gekeken moet worden naar de neerslag (regen en sneeuw) en de temperatuur en combi- naties van die twee. De resultaten kunnen bijdragen aan een betere voor- lopig nog kwalitatieve verklaring van jaarlijkse schommelingen tussen aantallen slachtoffers. Voor een verdere onderbouwing van de kwantifi- cering van de weereffecten, waarmee trendcorrecties kunnen worden doorgevoerd, is een andere onderzoeksopzet nodig met een hypothese- toetsend karakter over de individuele bijdragen van de verschillende weerkenmerken. Of daarvoor voldoende gedetailleerde en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, is echter op dit moment niet duidelijk. De resultaten geven wel aanleiding uit de mogelijke weerkenmerken met name temperatuur en neerslag mee te nemen in een verklarend model, waardoor kan worden vastgesteld in welke mate de genoemde weerkenmerken bijdragen aan een betere beschrijving en dus begrip van de veiligheids- ontwikkelingen dan tot nog toe.

Bijlage 1 t/m 6

Bijlage 1. Weergegevens

Bijlage 2. Aantal verkeersdoden

Bijlage 3. Aantal ziekenhuisgewonden

Bijlage 4. Reizigerskilometers

Bijlage 5. Overlijdensrisico

Bijlage 1

Weergegevens

Aantal uren zonneschijn (afwijking: + of - 30% t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec 1995 142,6 320,8 404,0 (+) 537,4 262,3 146,9 1996 155,1 346,1 363,3 342,8 286,4 113,3 1997 149,7 310,5 407,9 410,0 306,1 108,4 1998 180,4 (-) 183,3 356,2 335,6 (-) 167,5 131,4 Gem. ‘95-‘98 157,0 290,2 382,9 406,5 255,6 125,0

Aantal zonloze dagen (afwijking: + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 13 4 2 0 5 21

1996 15 9 6 3 6 22

1997 17 8 1 1 4 23

1998 13 7 3 1 14 19

Gem. ‘95-‘98 14,5 7,0 3,0 1,3 7,3 21,3

Aantal dagen met tenminste 50% zon van maximum (afwijking: + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 14 26 22 (+) 41 20 16

1996 15 26 22 17 21 13

1997 14 21 24 26 27 11

1998 17 (-) 10 18 16 (-) 10 14

Gem. ‘95-‘98 15,0 20,8 21,5 25,0 19,5 13,5

Duur neerslag in uren (afwijking: + of - 30% t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec 1995 (+) 206,6 124,7 122,4 (-) 39,7 96,7 (-) 74,4

1996 (-) 78,2 (-) 43,5 (-) 66,1 79,2 119,1 150,9 1997 (-) 79,4 81,9 118,9 69,1 93,7 115,6 1998 91,0 (+) 172,8 116,6 (+) 92,9 (+) 225,2 (+) 190,2

Aantal dagen droog (afwijking: + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 (-) 6 18 23 (+) 42 21 21

1996 26 (+) 39 19 26 23 18

1997 16 25 21 25 27 19

1998 26 10 19 20 (-) 6 15

Gem. ‘95-‘98 18,5 23,0 20,5 28,3 19,3 18,3

Aantal dagen met tenminste 2 uren neerslag (afwijking: + of - 9dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 (+) 35 19 19 9 13 15

1996 12 (-) 7 11 18 18 22

1997 15 17 23 11 15 21

1998 17 22 23 15 (+) 39 29

Gem. ‘95-‘98 19,8 16,3 19,0 13,3 21,3 21,8

Aantal dagen met max. windsnelheid van tenminste 6 Beaufort (afwijking: + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 6 3 0 0 0 0

1996 0 (+) 25 0 0 1 1

1997 4 2 0 0 0 2

1998 5 2 0 0 2 3

Gem. ‘95-‘98 3,8 8,0 0,0 0,0 0,8 1,5

Aantal dagen met gemiddelde windsnelheid van tenminste 6 m/s (Afwijking + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 24 13 1 0 0 3

1996 16 3 1 1 5 10

1997 12 5 1 0 3 10

1998 14 6 1 0 9 6

Gemiddelde temperatuur (Afwijking + of - 2°C)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec 1995 5,3 7,4 13,8 19,9 13,5 3,0

1996 (-) 0,3 6,3 13,2 16,8 11,7 3,3

1997 2,5 7,9 14,4 19,0 12,0 5,9

1998 (+) 5,6 8,5 15,4 16,4 12,5 4,2

Gem. ‘95-‘98 3,4 7,5 14,2 18,0 12,4 4,1

Aantal dagen met een maximum temperatuur van tenminste 20°C (afwijking + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 0 3 23 54 16 0

1996 0 5 17 43 5 0

1997 0 0 25 54 12 0

1998 0 2 28 (-) 31 15 0

Gem. ‘95-‘98 0,0 2,5 23,3 45,5 12,0 0,0

Aantal dagen met een gemiddelde temperatuur van tenminste 20°C (afwijking + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 0 2 3 (+) 29 0 0

1996 0 0 7 6 0 0

1997 0 0 4 19 0 0

1998 0 0 6 (-) 5 0 0

Gem. ‘95-‘98 0,0 0,5 5,0 14,8 0,0 0,0

Aantal dagen met een gemiddelde temperatuur tussen 0 en 5°C (afwijking + of - 9 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 14 2 0 0 0 16

1996 18 (+) 25 0 0 0 22

1997 24 3 0 0 6 22

1998 13 10 0 0 0 20

Aantal dagen met een minimum temperatuur beneden het vriespunt (afwijking + of - 6 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 (-) 17 11 0 0 0 (+) 27

1996 (+) 45 (+) 28 1 0 0 15

1997 30 9 1 0 6 (-) 9

1998 (-) 14 5 0 0 1 21

Gem. ‘95-‘98 26,5 13,3 0,5 0,0 1,8 18,0

Aantal dagen met een gemiddelde temperatuur beneden het vriespunt (afwijking + of - 6 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 (-) 5 0 0 0 0 (+) 21

1996 (+) 33 3 0 0 0 15

1997 16 0 0 0 0 (-) 2

1998 (-) 7 0 0 0 0 11

Gem. ‘95-‘98 15,3 0,8 0,0 0,0 0,0 12,3

Aantal dagen met sneeuw (afwijking + of - 6 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 13 12 0 0 0 (+) 15

1996 15 8 0 0 0 9

1997 8 (-) 0 0 0 0 (-) 0

1998 7 5 0 0 0 8

Gem. ‘95-‘98 10,8 6,3 0,0 0,0 0,0 8,0

Aantal dagen met mist (afwijking + of - 6 dagen t.o.v. gemiddelde)

Jaar Maanden

jan-feb mrt-apr mei-jun jul-aug sep-okt nov-dec

1995 6 3 6 9 12 (+) 22

1996 11 8 1 6 16 7

1997 (+) 19 8 4 10 14 10

1998 8 7 4 8 8 11

In document Door weer en wind (pagina 32-43)

GERELATEERDE DOCUMENTEN