• No results found

Conclusies en advies

In document Antea Group Archeologie 2017/121 (pagina 33-37)

6.1 Conclusies

Op basis van de samengebrachte gegevens in dit bureauonderzoek blijkt dat het plangebied bestaat uit een sterk gelaagd landschap dat regelmatig onder invloed van de zee stond. Tijdens perioden van actieve zee-invloed en tijdens perioden dat het veen snel groeide was bewoning in het plangebied niet mogelijk (lage verwachting tot de ijzertijd). Alleen op de kreekrug van het Gaag systeem in het noordelijke deel van Vlaardingen en Schiedam geldt voor de bronstijd een middelhoge verwachting. Op basis van vindplaatsen en losse waarnemingen uit de omgeving mogen we voor het plangebied rekenen op de mogelijke aanwezigheid van vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Voor de IJzertijd/Romeinse tijd geldt in het zuidelijk deel van de gemeente Vlaardingen een hoge verwachting die richting het noorden afneemt tot een

middelhoge verwachting in het klei- op veengebied. Ook kan er rekening worden gehouden met vindplaatsen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. De verwachting voor het laatste geldt vooral voor de getijdeinversieruggen, die natuurlijke verhogingen vormden in het landschap (hoge verwachting), maar ook op het veraarde veen kon een huisterp of huispodium worden opgeworpen (middelhoge verwachting).

6.2 (Selectie)advies gemeente Vlaardingen

Bekende vindplaatsen

Het plangebied kruist binnen gemeente Vlaardingen één bekende vindplaats die is aangemerkt als archeologisch monument (AMK 9460), tussen de Woudweg en de Zweth. We adviseren dit terrein in eerste instantie mee te nemen met het booronderzoek, zodat een beter beeld ontstaat van de bodemopbouw ter plaatse van de vindplaats. Door gemeente Vlaardingen is aangegeven dat indien uit het booronderzoek blijkt dat er binnen het tracé daadwerkelijk

behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, er gestreefd moet worden naar planaanpassing, door aanpassing van het tracé of door een andere aanlegmethode, zodat de archeologische resten in situ behouden blijven. Indien behoud in situ niet mogelijk is, zullen de archeologische resten ex situ moeten worden veiliggesteld (door middel van een opgraving).

Eerdere onderzoeken

Het meest zuidelijke deel van de Leiding door Midden valt over een lengte van ca. 165 m samen met de Leiding over Noord (van Heusdensingel). Dit deel hoeft nu niet opnieuw d.m.v.

booronderzoek te worden onderzocht. De resultaten van deze boringen worden opgenomen in het rapport van het huidige onderzoek.

Advies

We adviseren daarom dat binnen de Gemeente Vlaardingen in de vier delen die in open ontgraving worden aangelegd een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase dient plaats te vinden, met uitzondering van het deel aan de van Heusdensingel (zie afbeelding 14a en 14b).

Ook voor de locaties van de GFT- boringen onder de Lepelaarsingel en de Zwanensingel wordt een verkennend booronderzoek voorgesteld. Hoewel op grond van de uitgevoerde sonderingen de aanwezigheid van dieper gelegen rivierduinen klein wordt geacht, wordt geadviseerd om de locaties van de GFT- boringen tot 5 m-mv (= de verstoringsdiepte) te onderzoeken.

31 van 37

Op verzoek van de opdrachtgever wordt ter plaatse van het AMK-terrein 9460 een dubbele rij verkennende boringen uitgevoerd. Ook de hieraan aansluitende uitlegstrook van de leidingen (het deel van het werkterrein tot aan de Zweth ligt binnen gemeente Vlaardingen) wordt meegenomen in het verkennende onderzoek.

Het verkennend booronderzoek dient om de archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te vullen en om een indruk van de bodemopbouw, het landschap en de

bodemverstoringen in het plangebied te verkrijgen. Voor een verkennend booronderzoek in dit gebied wordt een onderlinge boorpuntafstand van 25 m aangehouden. De boringen worden gezet met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een 3 cm guts.

In de gemeente Vlaardingen worden de boringen normaal gesproken doorgezet tot 6 m –mv.

Deze diepte wordt in dit gebied conform de richtlijnen van de gemeente noodzakelijk geacht om de geologische en geogenetische bodemopbouw te kunnen beschrijven. De diepere ondergrond is voor een groot deel van het tracé echter reeds bekend uit de bestaande rapportages van de archeologische boringen, die vrijwel direct langs het tracé zijn uitgevoerd (booronderzoeken Zwanensingel, Eksterlaan en A4). Alle te verwachten archeologische complexen zijn te verwachten op een diepte van 0 tot ca. 3 m –mv, ofwel circa 2,5 tot 5 m -NAP. Alleen indien in het gebied rond de Lepelaarsingel/Zwanensingel een (nog onbekend) rivierduin aanwezig zou zijn, is er daar eventueel de kans op dieper gelegen archeologische niveaus op de top van het rivierduin. Hierop geldt op grond van de bestudeerde sonderingen maar een zeer kleine kans.

Wij adviseren daarom om voor dit onderzoek een boordiepte aan te houden van 4 m-mv in bebouwd gebied (tracédeel 1 t/m 3 open ontgraving) en 3 m in het buitengebied (tracédeel 4 open ontgraving). Dit is ca. 1 tot 2 m dieper dan de voorgenomen graafwerkzaamheden en ook dieper dan de niveaus waarop de archeologische verwachting geldt. Ter plaatse van de GFT-boringen wordt de verstoringsdiepte van 5 m-mv aangehouden als boordiepte.

Het voorgestelde archeologisch booronderzoek voor het plangebied Leiding door Midden, in de gemeente Vlaardingen bestaat uit 117 verkennende boringen.

Afbeelding 14a: Advieskaart noordelijk deel tracé Vlaardingen/Schiedam.

32 van 37 Afbeelding 14b: Advieskaart zuidelijk deel tracé Vlaardingen.

Daarnaast adviseren we om dit advies nader af te stemmen met de archeologisch adviseur van de gemeente Vlaardingen. Voorafgaand aan het booronderzoek dient daarna een Plan van Aanpak te worden opgesteld dat aan de gemeente in haar rol als bevoegd gezag wordt voorgelegd. In dit Plan van Aanpak dienen ook de aanvullende onderzoekvragen vanuit de gemeente Vlaardingen te worden opgenomen. We adviseren om voor die beoordeling tevens het onderhavig rapport te overleggen.

6.3 (Selectie)advies gemeente Schiedam

Het tracé van de Leiding door Midden dat binnen de gemeente Schiedam valt, wordt grotendeels aangelegd boven de Rijksweg A4, binnen het ecoduct. Ca. 100 m. van het tracé ligt ten oosten van de A4. Ook wordt een werkweg aangelegd tussen het tracé en de Woudweg in Schiedam.

Omdat het perceel ten oosten van de A4 in het verleden al tweemaal is onderzocht, is de verkennende fase van het booronderzoek hier dus al uitgevoerd. Op advies van BOOR Rotterdam wordt voor het gehele tracé van de werkweg geadviseerd om nu een karterend booronderzoek uit te voeren. Het karterend booronderzoek dient om de archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te vullen en om een indruk van de bodemopbouw, het landschap en de bodemverstoringen in het plangebied te verkrijgen. Het onderzoek dient met name ook om vast te stellen wat de huidige toestand van de bekende vindplaatsen is, na de aanleg van de A4, waarvoor mogelijk graafwerkzaamheden of andere verstoringen hebben plaatsgevonden. Voor een karterend booronderzoek in dit gebied wordt een onderlinge boorpuntafstand van 15 m aangehouden. De boringen worden gezet met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een 3 cm guts. Wij adviseren om voor dit onderzoek een boordiepte aan te houden van 2 á 3 m-mv. Tevens zal een oppervlaktekartering worden uitgevoerd.

De lengte van de werkweg bedraagt ca. 475 m, wat met een boorpuntafstand van 15 m neerkomt op 32 boringen in het tracé van de werkweg.

Toevalsvondsten

Er dient ook in het vrijgegeven gebied altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Het is conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 verplicht om archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschap. In de praktijk worden meldingen gedaan bij de gemeente. Het is van belang om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de wettelijke verplichting met betrekking tot toevalsvondsten.

33 van 37

Voorafgaand aan het booronderzoek wordt een Plan van Aanpak opgesteld in overeenstemming met de boven beschreven werkwijze, dat aan de gemeenten in hun rol als bevoegd gezag wordt voorgelegd.

Antea Group

Heerenveen, mei 2019

34 van 37

In document Antea Group Archeologie 2017/121 (pagina 33-37)