• No results found

Conclusies en aanbevelingen.

In document Duurzaamheid in agrofood ketens (pagina 52-57)

Voor de borging van onder andere voedselveiligheid en duurzaamheid is er de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor landbouwkundige activiteiten. Vaak had dit te maken met de crises, met voedselveiligheid. Om de voedselveiligheid beter te kunnen borgen en om producten in de keten te kunnen volgen en traceren zijn in een aantal gevallen ketenin- formatiesystemen opgezet. Daarnaast komt er steeds meer aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en/of duurzaam ondernemen, ook in de agrarische sector.

In dit onderzoek is gekeken naar de mogelijkheden om bestaande keteninformatie- systemen te gebruiken om uitspraken te doen over duurzaamheid in ketens. Om dergelijke uitspraken te kunnen doen is het nodig dat duurzaamheid objectief wordt vastgesteld en gemeten kan worden (dan wel absoluut danwel relatief). Hiervoor zijn indicatoren nodig. Een belangrijk criterium voor een goede indicator is de beschikbaarheid van de juiste in- formatie, data. Keteninformatiesystemen kunnen wellicht deze informatie leveren.

Uit de uitgevoerde inventarisaties en de bestudeerde case-studies kunnen de onder- staande conclusies getrokken worden en aanbevelingen gegeven worden.

Conclusies

- De onderzochte keteninformatiesystemen Groeinet en VIP nemen niet de gehele ke- ten in beschouwing, maar slechts enkele schakels. Om een compleet beeld van duurzaamheid te verkrijgen is het aan te bevelen wel de gehele keten in beschouwing te nemen. Indien dit niet het geval is, is het noodzakelijk heel duidelijk de grenzen van het keteninformatiesysteem te beschrijven, zodat indien gewenst navolgende of voorafgaande schakels dit kunnen opnemen.

- De onderzochte keteninformatiesystemen VIP en het systeem van Groeinet zijn niet primair opgezet om uitspraken te doen over duurzaamheid. De systemen zijn opgezet om producten te kunnen 'tracen en tracken' in de keten. Toch bieden beide systemen aanknopingspunten om uitspraken te doen over duurzaamheid.

- De keteninformatiesystemen bieden handvatten om voor een deel invulling te geven aan de dimensie milieu ('planet'). Net als een in een LCA, bieden de geïnventariseer- de keteninformatiesystemen mogelijkheden om inzichten te verkrijgen in de milieuprestaties van producten. De economische en sociale dimensies zijn met de huidige informatie die wordt verzameld en vastgelegd minder goed in te vullen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de keteninformatiesystemen veelal gericht zijn op producten en dat de economische en sociale dimensie van duurzaamheid meer ge- richt zijn op processen.

- De keteninformatiesystemen bieden wel mogelijkheden om bepaalde aspecten van de sociale dimensie van duurzaamheid, bijv arbeidsvreugde, ethiek (dierenwelzijn) in te vullen via een productgericht benadering. In hoeverre een dergelijke aanpak relevant is, is twijfelachtig is ook nog niet uitgewerkt.

- Om invulling te geven aan duurzaamheid zullen de keteninformatiesystemen naast de vastgelegde informatie uitgebreid moeten worden met kengetallen, modellen, databa- ses en dergelijke. Bijvoorbeeld om een beeld te verkrijgen van de toxische en ecotoxische impact van gewasbeschermingsmiddelen zou de CLM-Milieumeetlat gekoppeld kunnen worden aan keteninformatiesystemen. Dit biedt tevens op het ge- bied van de LCA mogelijkheden om deze methodiek dynamischer in de tijd te maken en op elk gewenst moment een beeld van de milieukundige duurzaamheid te verkrij- gen,

Aanbevelingen

Om op basis van keteninformatiesystemen uitspraken over duurzaamheid te doen is het nodig dat:

- Vastgesteld wordt welke duurzaamheidsaspecten belangrijk gevonden worden en of deze ook gekwantificeerd kunnen worden.

- Duidelijk vastgesteld wordt wat de systeemgrenzen zijn van de betreffende keten en keteninformatiesystemen.

- Bepaald wordt op welke wijze de geselecteerde duurzaamheidsaspecten gemeten worden. Een keuze dient gemaakt te worden over welke indicatoren er gebruikt wor- den en hoe deze mbv keteninformatiesystemen vastgesteld kunnen worden. Daarvoor dienen de keteninformatiesystemen uitgebreid te worden met kengetallen en databa- ses om de vastgelegde informatie te bewerken. Nagegaan zou moeten worden welke modellen, databases en kengetallen aanwezig zijn die gebruikt zouden kunnen wor- den om bepaalde duurzaamheidsaspecten te concretiseren. Het verdient derhalve aanbeveling om de mogelijkheden voor dergelijke koppelingen na te gaan.

Nagegaan zou moeten worden welke modellen, databases en kengetallen reeds be- schikbaar zijn die gebruikt zouden kunnen worden om bepaalde duurzaamheidsaspecten te concretiseren. Binnen het LEI zijn de volgende modellen aanwezig die met keteninforma- tiesystemen gecombineerd zouden kunnen worden.

1. Dimensie 'planet', aspect energiegebruik.

In het Bedrijveninformatienet is een dataset van energiekengetallen opgenomen waarmee het totale, directe en indirecte energiegebruik vast te stellen is.

2. Dimensie 'planet' (en 'profit'), aspect mest en ammoniak emissies.

Het Mest- en ammoniakmodel (MAM) voert schattingen uit van mestproductie, mestoverschotten, mestdistributie, ammoniakemissie en de belasting van de bodem met mineralen uit dierlijke mest en kunstmest op diverse aggregatieniveaus (onder andere gemeenten). Het model berekent voor alle individuele agrarische bedrijven het mestoverschot dan wel het mesttekort. Vervolgens worden - door middel van li- neaire programmering- de overschotten en tekorten tegen minimale transport- en verwerkingskosten over de diverse regio's verdeeld. Het model berekent de meest aantrekkelijke route van mesttransport, mestgebruik en mestverwerking en geeft ook informatie over de benodigde infrastructurele voorzieningen en kosten.

Een microsimulatiemodel dat de N-, P-,C- en K-stromen, en de aard, omvang en lo- catie van desbetreffende emissies in de gehele Nederlandse landbouw beschrijft. Het model beschrijft de inkomende stofstromen (inputs), de wijze waarop deze door het bedrijf gaan en de uitgaande stromen (outputs of emissies). De stofstromen worden voor de individuele (agrarische) bedrijven beschreven.

Het stofstroommodel kan worden gebruikt als input in een LCA, het model geeft immers de inputs en de outputs in een systeem (agrarisch bedrijf). Het gaat daarbij met name om: stikstof- en ammoniakemissies in de stal, weide, opslag en verwer- king, denitrificatie in de wortelzone, stikstof- en fosfaatopslag in de grond, kalium in de gronden kooldioxide en methaanemissies.

4. Agrarische input/output modellen waarmee naast inzichten in de opbouw van de winsten in ketens ook informatie te verkrijgen is over het gebruik van energie en de werkgelegenheid. Het kan interessant zijn om na te gaan welke mogelijkheden er zijn om deze meer sectorale benadering toe te passen op meer productgerichte ketens. Een ander model dat gebruikt zou kunnen worden is de Milieumeetlat van het CLM, waarmee de milieu-impact van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bepaald kan worden.

Een onderwerp van nader onderzoek is eveneens het vraagstuk van afweging van di- versie duurzaamheidsapecten en -dimensies. Bijvoorbeeld, hoe worden aspecten binnen 1 dimensie (bijv. energiegebruik versus mestproductie) en tussen dimensies (bijv. milieu ver- sus economie) tegen elkaar afgewogen.

Daarnaast is het ook van belang welke duurzaamheidsaspecten door consumenten belangrijk gevonden worden als het gaat om duurzame agrofood producten. Met andere woorden, bij de selectie van aspecten van duurzaamheid zijn de visies van consumenten belangrijk, welke door middel van onderzoek kunnen worden vastgesteld

Literatuur

Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM), 1997. Leendertse, P.C., Reus, J.A.W.A, Vreede, P.J.A. de. (1997). Meetlat voor middelgebruik in de glastuinbouw. (CLM), Utrecht, Nederland.

Cramer, J., Rutten, T, van Tilburg, R., 2001. Duurzaam ondernemen: praktijkervaringen met een nulmeting. National Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO).

DHV, 2001. www.duurzaam-ondernemen.nl.

Global Reportive Initiative (GRI), 2000. Richtlijnen voor Duurzaamheidsverslaglegging over Economische, Milieu, en Sociale Prestaties. GRI, Boston, USA.

Goor, A.R. van, Ploos van Amstel, M.J., Ploos van Amstel, W., 1996. Fysieke distributie: denken in toegevoegde waarde. Stenfert Kroese.

Eenvoudig registreren voor elk certificaat, 2001, Groeinet informatiesystemen

Guinee, J.B, (ed.), 2001. Life Cycle Assessment. An operational guide to the ISO stan- dards. Centrum voor Milieukunde, Universiteit Leiden.

HAK & duurzame productie, 2001, HAK

Handboek voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond. 1989. Informatiemanagement conservenketen, 1996-1998, ATO e.a.

Kwantitatieve Informatie voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond. 1995 McRae, T., C.A.S. Smith, and L.J. Gregorich (eds), 2000. Environmental Sustainibility of Canadian Agriculture. Report of the Agri-Environmental Indicator Project. A summary. Agriculture and Agri-food Canada, Ottowa, Ont

Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO). www.nido.nu

OECD, 2000. Agri-Environmental Indicators. www.oecd.org/agr/env/themes.htm

Sociaal Economische Raad (SER), 2000. De winst van waarden. Over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

United Nations Division for Sustainable Development, www.un.org/esa/sustdev/isd.htm; United Nations Division for Sustainable Development. Indicators of Sustainable Develop- ment: guidelines and methologies. New York, 2001

Wolfert, J. (2002). Sustainable Agriculture: How to make it work? A modeling approach to support management of a mixed ecological farm. Wageningen, Wageningen University: 278

Bijlage 1 Overzicht nationale en internationale activiteiten

In document Duurzaamheid in agrofood ketens (pagina 52-57)