• No results found

Conclusies en aanbevelingen

6 Discursieve interpretaties

7 Conclusies en aanbevelingen

Aan de hand van de in de vorige twee hoofdstukken uitgevoerde contextuele en discursieve interpretaties worden er in dit hoofdstuk algemene conclusies getrokken ten aanzien van een neomoderne benadering van de militaire cultuurhistorische planningsarena. Ook de hypothese uit deel 1 zal hier getoetst worden. Hierna volgen aanbevelingen voor toepassingen in de praktijk en verder wetenschappelijk onderzoek.

7.1 Conclusies

De contexten historie, plaats en cultuur zoals omschreven in deel 1 zijn allemaal intensief in de casestudies terug gekomen. In deel 3 is inzichtelijk gemaakt dat deze contexten constant op elkaar van invloed zijn bij de interpretatie van de realiteit. Hoewel er in deel 1 nog gesproken wordt over machtsrelaties tussen alle drie de contexten, is dit in deel 3 teruggebracht tot machtsrelaties tussen culturen, door de contexten historie en plaats in de realiteit te plaatsen en de interpretatie hiervan als werkelijkheden van verschillende culturen te beschouwen. Deze verschillende culturen zijn als verschillende discursiviteiten, die elkaar ook weer beïnvloeden, geïdentificeerd in het voorgaande hoofdstuk en daarmee ook geplaatst binnen het proces van overlap tussen verleden en ruimtelijke ordening zoals zich dat afspeelt binnen de militair cultuurhistorische planningsarena. Hieruit is gebleken dat met name stichtingen die zich richten op historisch militaire werken en het behoud daarvan een bijzonder positieve rol kunnen spelen in de militair cultuurhistorische planningsarena in relatie tot het behoud van deze historische militaire werken. Deze stichtingen hebben namelijk de historische kennis in huis om de objecten op cultuurhistorische significantie te laten waarderen door de overheden die beslissen over de ruimtelijke orde en of daarin plaats is voor historisch militaire werken en structuren. Dit sluit aan op de hypothese uit deel 1 dat er aandacht moet worden geschonken aan het blikveld binnen de militair cultuurhistorische planningsarena dat zich op het verleden richt. Immers, door de kennis die hierdoor vrij komt over historisch militaire werken binnen de planningsarena, en volgend op de omschreven paradigma-shift omtrent de Nota Belvedere eind jaren ’90 van de twintigste eeuw, zullen ook de discoursen die in eerste instantie de militaire cultuurhistorie geen belang toe dichtten, deze nu in een bepaalde mate meenemen in hun ruimtelijke plannen, een sterk staaltje wilsvorming zoals in deel 1 omschreven in de synthese bij communicatie. Dit proces is in de casestudie naar de Oude Hollandse Waterlinie het beste naar voren gekomen bij de interpretatie van het beleid van de gemeente Geldermalsen. Hier heeft na het verschijnen van de Nota Belvedere cultuurhistorie een significante plek heeft ingenomen in het structuurplan, waar het tevoren nog niet aanwezig was in de ruimtelijke plannen van de gemeente. Samengevat is er dus per cultuur (of discours) een andere interpretatie van de historie en plaats, met andere woorden: per discours wordt er een andere betekenis gegeven aan de historie en de plaats. Deze verschillende interpretaties zijn op elkaar van invloed, daarom zullen er niet al te grote discrepanties in de betekenisgeving ontstaan binnen een planningsarena. Met de komst van onder andere de Nota Belvedere zijn er een aantal nieuwe professionele discoursen ontstaan die een behoorlijke invloed hebben uitgeoefend op de van oudsher aanwezige ruimtelijke ordening discoursen. Deze invloed was mogelijk omdat deze discoursen machtig waren: ze werden ministerieel ondersteund. Omdat er professioneel een groeiende interesse is ontstaan voor militaire cultuurhistorie, kunnen vrijwillige discoursen (stichtingen e.d.) een positieve invloed hebben op het behoud van militaire werken door hun kennis hierover in te brengen in de planningsarena.

Hiermee is een sneeuwbaleffect ontstaan die in positieve zin werkt voor het behoud van historisch militaire werken en structuren. Met andere woorden: het proces van behoud van historisch militaire werken is door professionele discoursen in gang gezet en wordt nu ondersteund, versterkt en verdiept door vrijwillige discoursen die de interpretatie van de realiteit door de professionele discoursen beïnvloeden met hun kennis en kunde. Al met al een schijnbaar eindeloze wisselwerking van beïnvloeding van betekenisgeving van de realiteit over en weer. Dit inzicht wordt versterkt door het postmoderne perspectief dat als uitgangspunt geld voor deze thesis. Dit gaat immers uit van een wereld die is opgebouwd uit overlappende en relatieve constructies van de realiteit. Voor hoe er in de praktijk met dit verworven inzicht gewerkt kan worden, worden in de volgende paragraaf aanbevelingen gegeven, gevolgd door aanbevelingen voor verder wetenschappelijk onderzoek.

7.2 Aanbevelingen

Het besef dat er geen vaststaande interpretatie en betekenisgeving van de realiteit (het planningsobject) bestaat, maakt de praktijk van het ruimtelijk plannen er niet eenvoudiger op. Dat geldt in het bijzonder voor grote, infrastructurele projecten, waar de technisch rationele aanpak nog altijd de boventoon voert volgens Van der Heijden (1996). Hij licht toe dat op het moment de ingenieurs de maatschappelijke rationaliteit niet (h)erkennen er serieuze problemen op het gebied van draagvlakverwerving kunnen plaatsvinden. De ingenieurs zullen zich dus moeten afvragen wat de contexten zijn waarin ze aan het ontwerpen zijn. Dit vraagt om een meer interdisciplinaire aanpak en volgens Van der Heijden (1996) zullen er dan ook sociologen betrokken moeten worden bij de planprocessen om een betere blik op te kunnen werpen op onder andere de sociale netwerken in de context van het planningsobject155. In dat kader heeft deze thesis reeds een maatschappelijke basis gelegd, in het bijzonder voor de mililitair cultuurhistorische planningsarena, maar deze lessen kunnen ook worden doorgetrokken richting bijvoorbeeld infrastructuurplanning. Om beter vanuit de context te kunnen plannen zullen er meer actoren (met verschillende interpretaties dus) betrokken moeten worden in het planproces. Bij al deze actoren zal dan ook een draagvlak moeten worden verworven ten behoeve van het nieuwe plan156. Hier komt de wilsvorming van pas, die De Roo en Voogd (2004) aanhalen, en in deel 1 bij communicatie is toegelicht. Ook op het moment dat er een overheersende interpretatie is overeengekomen, betekent dit niet dat deze over tien jaar nog steeds geldig is. Op het moment echter dat er daadwerkelijk plannen gemaakt zijn, betekent dit dat deze ruimtelijke plannen gaan gelden als het enige concept voor de ruimtelijke inrichting. Met andere woorden: de ruimtelijk ordenaar kan het nooit goed doen. Maar hij kan wel trachten zo veel mogelijk rekening te houden met de pluriforme betekenisgeving van de realiteit. Indien hij, zoals te verwachten valt, aansluiting zoekt op het huidige paradigma, dat behoud van militaire cultuurhistories voorstaat, zal hij, zoals blijkt uit voorgaande paragraaf, de vrijwillige discoursen, vaak in de vorm van stichtingen, actief moeten betrekken in de planningsarena. Deze kunnen dan meewerken in het proces van wilsvoming, zeker als er tussen de overheidsinstantie die het behoud nastreeft en de stichting die dat ook doet een strategische aliantie wordt gevormd, die Van der Heijden (1996) veel macht toeschrijft in het planproces. Op deze manier zal er ook een groter maatschappelijk draagvlak voor de ruimtelijke plannen ontstaan waarin het behoud van militaire cultuurhistorie wordt nagestreefd. Dit komt omdat deze stichtingen gedetailleerde achtergronden kunnen verschaffen aan het publiek over het hoe en waarom van het behoud van de historisch militaire werken en structuren. Bij de beoordeling van welke discoursen actief te betrekken in de planningsarena kan er gebruik gemaakt worden van het contextueel raamwerk. Actoren kunnen hiermee beoordeeld worden op hun betekenisgeving van de historie en de plaats. Hierbij is het belangrijk te onderscheiden vanuit welke cultuur deze

155 Vergelijk met het begrip governance in Healey, 1997.

156 Immers: “Planning is een maatschappelijk proces, dat niet kan bestaan zonder enige vorm van maatschappelijk

betekenisgeving gevormd wordt. Er kan ook gekeken worden naar hoe machtig deze actor reeds is aan de hand van bijvoorbeeld eigen publicaties en waar er verwezen wordt naar deze actor en / of de publicaties hiervan, maar er moet beseft worden dat de actor hoe dan ook machtiger zal worden op het moment dat hij actief betrokken raakt in de planningsarena.

Ten behoeve van een wetenschappelijke verdiepingsslag omtrent dit onderwerp verdient de koppeling van een identiteitsconstructie aan een planningsarena zoals in deel 1 beschreven nader onderzoek. Deze cruciale stap verdient een betere wetenschappelijke onderbouwing. De knoppenmetafoor, zoals geïntroduceerd bij het contextuele raamwerk en uitgewerkt in de analyse hiervan, lijkt meer kansen te bieden om de complexiteit van de planningsarena inzichtelijker te maken. Als laatste is de factor tijd in de synthese onderbelicht gebleven. Door het proces in het nu te plaatsen, is de historie van het proces niet inzichtelijk. Ook het verschil in perspectieven per generaties kan boeiende materie zijn, om nog maar te zwijgen over de invloeden van tijd op de ruimtelijke ordening in het algemeen.

Voor een praktische verdiepingsslag verdient het de aanbeveling te proberen vast te stellen wat er nu daadwerkelijk als militaire cultuurhistorie gerekend kan worden en op welke manier hier mee omgegaan dient te worden. Dit zal deel uit moeten maken van een neomoderne benadering zoals in hoofdstuk 1 is toegelicht, dus met een pluriform, contextueel afwegingskader.

Verklarende militaire