• No results found

CONCLUSIES, BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK EN PRAKTISCHE EN WETEN- WETEN-SCHAPPELIJKE RELEVANTIE

7by promotes the desistance process of core members. She concludes that social

CONCLUSIES, BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK EN PRAKTISCHE EN WETEN- WETEN-SCHAPPELIJKE RELEVANTIE

De essentie van CoSA is: recidivevermindering door het aanbieden van een sociaal netwerk. De in het interventiemodel beschreven vier werkzame processen (socia-le inclusie, gedragsverandering, risicovermindering en procesbewaking), waarvan sociale inclusie het meest belangrijk is, dienen in balans te zijn en ingebed te zijn in een positieve groepsdynamiek. De rol van de cirkel coördinator bij het bewaken en bevorderen van de randvoorwaarden voor het goed functioneren van de cirkel is daarom cruciaal. Een goed begrip van het interventiemodel is daarom een be-langrijk onderdeel van de training van cirkel coördinatoren. Het interventiemodel is ontwikkeld op basis van een beperkt aantal cirkelverhalen, en hoewel het in de praktijk inmiddels wordt gebruikt in trainingen en - in vereenvoudigde vorm- in de communicatie naar het publiek, verdient het aanbeveling, het model verder te

nazorg aan terugkerende zedendelinquenten is ingericht en de samenwerkings-vormen die er bestaan. De praktische waarde van het model bestaat erin dat het kan bijdragen aan de bevordering van een kwalitatief hoogwaardige implemen-tatie van CoSA. De wetenschappelijke waarde is gelegen in de explicitering en empirische en theoretische onderbouwing van interventiedoelen en werkzame processen.

Een unieke bijdrage van CoSA aan het desistance proces van zedendelinquenten wordt erkend door zowel de zedendelinquenten zelf, als door de professionals die hen begeleiden. Hierbij blijkt dat CoSA vooral een bijdrage levert aan algeme-ne vaardigheden die een succesvolle re-integratie kunalgeme-nen bevorderen (bescher-mende factoren) en minder gefocust is op specifieke risicofactoren, die eerder in daderbehandeling aangepakt worden. In deze zin is CoSA een complementaire interventie. Het hier uitgevoerde onderzoek was echter zeer beperkt, zowel in om-vang van de steekproef als in duur van de observatieperiode. Meer en langdurige onderzoek is nodig om onze conclusies te bevestigen. Kwalitatief longitudinaal onderzoek naar veranderingsprocessen bij zedendelinquenten is schaars en het huidige onderzoek heeft laten zien dat de processen van verandering bij zedende-linquenten complex zijn en veel tijd vragen, en daarmee is een belangrijke bijdrage geleverd aan de kennis over desistance.

Vrijwilligers die voor CoSA werken, blijken zelf ook positieve effecten daarvan te ervaren. Vrijwilligers die nog kampen met eigen onverwerkte negatieve levens-gebeurtenissen zijn kwetsbaarder, en een goede begeleiding door de cirkelcoör-dinator is daarom belangrijk. Door de aard van het onderzoek is het moeilijk om vast te stellen waardoor de positieve resultaten zijn veroorzaakt, daarvoor is meer en vooral longitudinaal of prospectief onderzoek nodig. Dat de vrijwilligers niet alleen de samenleving, maar ook zichzelf een dienst bewijzen, wordt tot op heden nauwelijks benut in de communicatie vanuit CoSA projecten. Aangezien altruïsme de belangrijkste motivatie van vrijwilligers is, valt ook te bezien of dit van prak-tisch nut zou zijn. De wetenschappelijke relevantie van deze studie bestaat vooral in de verdere verkenning van het Job Demands/Resources model voor vrijwilli-gers. De unieke rol van gevoelens van verbondenheid, die door de sociale steun vanuit collega vrijwilligers en cirkel coördinatoren versterkt wordt, verdient nader onderzoek.

De vrees, dat er geen vrijwilligers voor nieuwe CoSA projecten gevonden kunnen worden, is onterecht. Hoewel de opvattingen over zedendelinquenten in het alge-meen negatief zijn, zijn er voldoende mensen die aangeven voor CoSA te willen werken. De vraag is niet, of zij er zijn, maar waar en hoe zij gevonden kunnen wor-den. Aangezien de opvattingen over CoSA in alle landen veel minder negatief zijn dan de opvattingen over zedendelinquenten, is het van belang openlijk in de me-dia het doel en de werkwijze van CoSA te communiceren, en minder te focussen op het risico van recidiverende zedendelinquenten.

lijke verschillen bestaan in de verschillende landen wat betreft de acceptatie van zedendelinquenten in de samenleving. Waardoor die verschillen mogelijk worden veroorzaakt verdient nader onderzoek, en dergelijk onderzoek kan meer inzicht geven in aanknopingspunten voor de vermindering van een belangrijke risicofac-tor voor recidive, namelijk sociaal isolement.

Mechtild Höing was born in Waldvelen, Germany on November 18, 1958. In Ger-many, she graduated from high school (Gymnasium) in 1977. After an internship of two years in a Camphill Community for children with multiple disabilities, she moved to Breda in the Netherlands, where she participated in a community empo-werment program (ATD) funded by the European Union, until 1980. From 1982 un-til 1989, while raising three children, she studied sociology at Tilburg University on a part-time basis. In 1990, she became a social worker in a safe house for victims of domestic violence, and from 1992 until 2000, she was trained and employed as a nurse in a mental health center in Breda. In 2000, she finished her study and obtained her Masters’ degree at Tilburg University, and from 2000 until 2009, she worked as a researcher at Rutgers in Utrecht, Centre of Expertise on Sexual and Reproductive Health and Rights. From 2009 on she worked as a lecturer and researcher for Avans University of Applied Sciences, Faculty of Social Work and Avans’ Center for Public Safety and Criminal Justice. Here, she was given the op-portunity to study the development and implementation of CoSA projects in the Netherlands. From 2010 until 2014, she was taken into the PhD program of Avans University, which enabled her to write her dissertation on CoSA. From 2011 to 2014, she participated as a researcher in two European CoSA projects, which were funded by the Daphne III programme of the European Union and were hosted by Avans University.