• No results found

Conclusies en aanbevelingen 35

7.1. Conclusie

In dit onderzoek is bekeken hoe gemeenten de zorgplichten voor hemel- en

grondwater hebben ingevuld in hun GRP. Er is bekeken hoe gemeenten de termen

‘structureel nadelige gevolgen’, in dit onderzoek veelvuldig aangeduid met

‘overlast’, en ‘doelmatig’ hebben ingevuld. Deze termen zijn getoetst aan de

SMART-methode. Hiermee is bekeken of de zorgplichten objectief en duidelijk zijn

opgesteld voor burgers. Vervolgens is bekeken wat de preciezere invulling is met

betrekking tot onderzoek, maatregelen en communicatie. Als laatste is uitgezocht

hoe de bekostiging van de zorgplichten wordt ingevuld.

Er is gebleken dat maar 28% van de onderzochte gemeenten een SMART definitie

voor hemelwateroverlast hanteert. Voor grondwateroverlast is dit aantal 30%. Dit

betekent dat het grootste deel van de gemeenten geen objectieve definitie

hanteert. Voor doelmatigheid geldt dat geen enkele gemeente hier een SMART

definitie heeft opgesteld. Deze termen kunnen dus in veel gevallen duidelijker

worden opgesteld. Uit de interviews (Bijlage D) komen de redenen beleidsvrijheid

en het relatief nieuwe karakter van de zorgplichten naar voren.

Verder is er onderzocht of fysiologische eigenschappen van gemeenten van

invloed zijn. Hierbij is gekeken naar de definitie van overlast. Het soort

ondergrond blijkt tegen de verwachting in weldegelijk uit te maken bij

hemelwateroverlast. Waar hemelwateroverlast alleen betrekking heeft op

openbaar stedelijk gebied, waardoor de inrichting van de bestrating de

belangrijkste component is, blijkt dat zandgemeenten veel minder vaak een

(SMART-)definitie hanteren dan de overige gemeenten (23% SMART en 20%

niet-SMART). De reden hiervoor kan gezocht worden in een hoger infiltratie

waardoor hemelwater makkelijker is af te voeren. De overige gemeenten hebben

vergelijkbare infiltratiesnelheden waardoor deze ongeveer gelijke uitkomsten

zouden moeten hebben. Dit geldt wel voor veen- en zeekleigemeenten, waar in

totaal 66% van de onderzochte gemeenten een definitie hanteren (respectievelijk

22% om 33% SMART en 44% om 33% niet –SMART). Bij rivierklei ligt dit echter

aanzienlijk hoger op 88% (38% SMART om 50% niet –SMART). De rede hiervoor

is gezocht in het aantal onderzochte gemeenten.

Bij grondwateroverlast werd aangenomen dat er weldegelijk verschillen zouden

zijn. Toch zijn er opmerkelijke resultaten uit het onderzoek naar voren gekomen.

Zoals verwacht lag het percentage bij veengemeenten laag (11% SMART, 22%

niet-SMART). Veengronden liggen vaak laag hebben veel last van

Wet gemeentelijke watertaken 5 jaar na invoering

36

U0910 RAP20130423 23-4-13 Definitief

grondwaterproblematiek. Dit omvangen in een SMART-definitie is dus lastig.

Zeeklei gebieden hebben een soortgelijke ligging als veengebieden. Echter zijn

deze gebieden relatief kort geleden gewonnen uit de zee. Er zijn dus meer

drainages en het is dus makkelijker om overlast te definieren. Het totaal ligt

echter zeer hoog op 78% (waarvan 44% SMART), veel hoger dan

veengemeenten, maar ook hoger dan zand- en rivierkleigemeenten (beide circa

60%). Bij de rivierkleigemeenten valt bovendien op dat er geen gemeenten een

niet-SMART definitie hanteerd. 62% heeft een SMART definitie en de overige 38%

heeft geen definitie. Bij zandgemeenten kan juist weer het tegenovergestelde

worden gezegd. Hier heeft maar 14% een SMART definitie tegenover 43% met

een niet-SMART defintie. Dit laatste kan wederom verklaart worden met de hoge

infiltratiesnelheid van zand, waardoor grondwater sneller zakt en dus de

noodzaak voor een defnitie verminderd.

Uit de uitkomsten van de grondsoorten blijkt dat dit wel van invloed lijkt te zijn,

echter stroken de uitkomsten niet met de verwachtingen. In combinatie met de

uikomsten van de interviews is geconcludeerd dat grondsoort en daaruitvolgende

(verwachte) overlast niet als hoofdreden wordt beschouwd door gemeenten om

hun beleid op te stellen.

Volgend kenmerk dat is onderzocht is de verstedelijking. Verwacht werd dat

betere definities worden gehanteerd naar mate dit meer inwoners betrof. Uit de

resultaten blijkt echter dat er geen lijn valt te trekken tussen verstedelijking en

het gevoerde beleid omtrent hemel- en grondwateroverlast.

Verder is onderzocht of het ingangsjaar van een GRP van invloed is op het beleid

omtrent hemel- en grondwateroverlast. Hier blijkt dat voor beide een stijgende

lijn in zowel SMART-definities als niet-SMART definities is te vinden. Er lijkt dus

door steeds meer gemeenten te worden ingezien dat een duidelijke definitie nodig

is.

Bij hemelwateroverlast kan een splitsing gemaakt worden tussen hinder, ernstige

hinder en overlast. Dit is een splitsing die te maken heeft met frequentie, hinder

mag bijvoorbeeld elk jaar eenmaal voorkomen terwijl overlast eens per 10 jaar

mag voorkomen. Dit kan een zeer nuttige verduidelijking van het beleid zijn.

Echter is gebeleken dat maar zeer weinig onderzochte gemeenten een dergelijke

splitsing toepassen (25%). Hieruit wordt geconcludeerd dat dit geen prioriteit

heeft voor gemeenten.

Ook is onderzocht in of gemeenten onderzoek doen naar gevallen van overlast dit

is voor zowel hemel- als grondwater gekoppeld aan het al dan niet optreden van

overlast. Voor beide is gebleken dat het optreden van overlast geen direct

verband heeft met het verrichten van onderzoek. De redenen hiervoor kunnen

zijn dat er al inderzoek is gedaan in een voorgaande periode of dat onderzoek als

niet doelmatig wordt beschouwd.

Wet gemeentelijke watertaken 5 jaar na invoering

37

U0910 RAP20130423 23-4-13 Definitief

Verder is voor grondwater onderzocht of gemeenten over een meetnet

beschikken. Dit blijkt in 68% van de onderzochte gemeenten wel het geval te

zijn. Echter kan ook dit niet direct worden gekoppeld aan het optreden van

overlast. Wel is dit een onderdeel dat te maken heeft met objectieve data

verschaffing. Uit het onderzoek is gebleken dat gemeenten vrijwel altijd eerst

meten voordat zij onderzoek, dan wel maatregelen inpassen. Gemeenten

vertrouwen dus voornamelijk op objectieve data in plaats van subjectieve

meningen.

In navolging van onderzoek is onderzocht of gemeenten maatregelen hebben

ingepland in hun GRP. Echter zijn integrale projecten niet meegenomen om

verschillende redenen.

Maatregelen die worden getroffen bestaan voornamelijk uit deze integrale

projecten. Slechts enkele gemeenten treffen maatregelen voor hemel- of

grondwater problemen apart. Dit komt voornamelijk omdat integrale maatregelen

zeer kosten effectief zijn. Echter worden veel overlast situaties hierdoor pas

aangepakt wanneer het riool aan vervanging toe. Rioolvervanging geldt namelijk

in alle gevallen als het hoofddoel van het project. Ontvlechten en de aanleg van

drainages zijn alleen maar bijkomstigheden.

De vele integrale projecten leiden ertoe dat gemeenten een groot deel van hun

rioolheffing besteden aan rioolvervanging, gemiddeld circa 95%. Aan hemel- en

grondwater wordt respectievelijk maar 0,77% en 1,3% besteed. Dit zijn maar

hele lage bedragen en deze worden voornamelijk aan de onderzoeken die worden

uitgevoerd besteed. Natuurlijk is een deel van de kosten van integrale projecten

toe te rekenen aan hemel- en grondwater, echter is het lastig te bepalen welk

deel dit is.

Het laatste wat is onderzocht is de aanwezigheid van een waterloket. Deze is niet

verplicht vanuit de wet, maar wordt door dit onderzoek wel aangeraden. 62,5%

van de gemeenten beschikt momenteel over een waterloket, waar burgers al hun

vragen en klachten met betrekking tot water kwijt kunnen. De overige 37,5%

heeft dit niet apart en behandelt waterproblematiek niet apart.

De duidelijkheid van het beleid hangt af van de gevoerde definities voor

doelmatigheid en structureel nadelige gevolgen of overlast. Als algemeen

verbeterpunt is voornamelijk de invulling van de term doelmatigheid naar voren

gekomen. Weinig gemeenten hebben deze term gedefinieerd, en de gemeenten

die dat wel doen gebruiken veelal globale termen. De invulling van de term

structureel nadelige gevolgen is bij sommige gemeenten wel duidelijk

Wet gemeentelijke watertaken 5 jaar na invoering

38

U0910 RAP20130423 23-4-13 Definitief

7.2. Aanbevelingen

De aanbevelingen naar de gemeenten toe zijn gericht om het beleid zo objectief

mogelijk te maken. Dit geldt dus voornaamste aanbeveling. Wanneer gemeenten

een eenduidig en duidelijk beleid naar burgers willen hanteren, moeten zij hun

invulling zo volledig mogelijk moeten opschrijven. Dit houdt in dat de invulling

van de term structureel nadelige gevolgen bij zowel hemel- als grondwater

SMART moet worden gedefinieerd.

Voor de term doelmatigheid geldt dat deze verder moet worden ingevuld. Een

SMART definitie kan er echter toe leiden dat gemeenten zichzelf verplichten tot

grootschalige en dure ingrepen. Er moet dus enige voorzichtigheid worden

betracht met te uitgebreide definities. Een soort van doelmatigheidstoets waarbij

bij de invulling hiervan rekening wordt gehouden met de wensen van de

gemeenten is dan ook een goede verbetering.

Om objectief te kunnen zijn, zijn meetgegevens noodzakelijk. Een

grondwatermeetnet wordt dus aanbevolen, maar ook rioolmetingen vallen

hieronder. Beide worden echter door de meeste gemeenten al toegepast.

Hierdoor kunnen gemeenten eventuele klachten ook voor zijn, waardoor

maatregelen toegepast kunnen worden voordat burgers echt schade gaan

ondervinden. Naast extra objectiviteit leidt een goed meetnet er ook toe dat de

oorzaak, hemel- of grondwater, van de overlast ook goed kan worden

geidentificeerd. Mochten toch klachten voorkomen wordt aanbevolen om een

waterloket in te stellen. Waterklachten dienen namelijk vanuit de wet goed

behandeld te worden en de kosten van een waterloket zijn laag.

Momenteel worden maatregelen tegen hemel- en grondwateroverlast veelal

geintegreerd met de al geplande rioolvervangingen. Deze manier van werken

bespaart veel kosten en overige overlast, omdat straten maar eenmaal

opengelegd hoeven te worden. Echter kan het hierdoor lang duren voordat

hemel- of grondwateroverlast wordt aangepakt. Om dit proces te versnellen kan

meer gekeken worden naar overige maatregelen als infiltratievijvers. Ook kan de

volgorde van benadering worden aangepast in gebieden, dus waar overlast is

deze verhelpen en wanneer noodzakelijk alvast de riolering vervangen.

Wet gemeentelijke watertaken 5 jaar na invoering

39

U0910 RAP20130423 23-4-13 Definitief