• No results found

Uit de resultaten van dit project blijkt dat er een aantal maatregelen en aanpassingen in de bedrijfsvoering zijn, waarvan de veranderingen in de emissies van broeikasgassen niet of niet volledig in de huidige Nederlandse berekenings- systematiek tot uiting komt. Er is aangegeven welke veranderingen in de emissies als gevolg van maatregelen en aanpassingen in de bedrijfsvoering wel via de huidige berekeningssystematiek van emissies van broeikasgassen tot uiting komen (paragraaf I.4.3). Voor het deel dat niet tot uiting komt in de berekening is aangegeven (paragraaf I.4.4) hoe de berekeningsmethodiek zou kunnen worden aangepast om deze effecten wel zichtbaar te maken. Uiteindelijk is aanpassing van de protocollen voor de berekening nodig en moeten de benodigde gegevens over activiteiten worden verzameld.

In de uitwerking van de mogelijke vermindering van emissies is een selektie gemaakt van de effectieve maatregelen met een substantiële vermindering van emissies binnen de melkveehouderij en daaraan gekoppelde akkerbouw. Per maatregel is de haalbaarheid van uitvoering aangegeven en is beschreven of de optie al verwerkt is in de huidige protocollen en wat additioneel nodig is om de emissie vermindering zichtbaar te maken. Ook is aangegeven welke gegevens (data) moeten worden verzameld (monitoring) om de gewenste emissieberekeningen te kunnen uitvoeren. Voor sommige maatregelen is te verwachten dat de penetratiegraad laag zal zijn of jaarlijks zal variëren tenzij er een wettelijke verplichting of convenant bestaat. Een jaarlijks variërende penetratie- en uitvoeringsgraad kan ongewenst zijn als het gaat om het halen van nationale doelstellingen.

In het algemeen geldt het volgende:

- Alle veranderingen in bedrijfsvoering of toepassing van maatregelen die leiden tot een verandering in de totale hoeveelheid toegepaste dierlijke mest en kunstmest door efficiënter gebruik van stikstof komen tot uiting in de berekening met de huidige systematiek en protocollen; dit geldt ook voor toepassing van specifieke meststoffen die leiden tot efficiënter stikstofgebruik.

- Veranderingen die tot gevolg hebben dat er per eenheid mest of kunstmest N minder lachgas wordt geproduceerd komen niet tot uiting in de huidige systematiek omdat generieke emissiefactoren worden toegepast; ontwikkeling en opname in protocollen van specifieke emissiefactoren en monitoring van relevante gegevens (activiteitendata) is nodig om maximale winst te behalen. Denk hierbij aan identificatie van mestsoorten, mestbewerking of bedrijfsvoering waarbij specifiek de vorming van lachgas wordt voorkomen.

- Veranderingen in de indirecte emissie van lachgas als gevolg van minder uitspoeling van nitraat en veranderingen die plaatsvinden zonder veranderingen in de hoeveelheid mest of kunstmest komen niet tot uiting in de huidige berekeningssystematiek.

I.5.1 Aanbevelingen ten aanzien van berekeningssystematiek NIR

Uit de berekeningen van de veranderingen in de emissie als gevolg van toepassing van maatregelen die zijn weergegeven in figuur II-3.13 blijkt dat ruwweg 60% van de mogelijke vermindering van emissies in de melkveehouderij wel via de huidige protocollen en berekeningssystematiek worden vastgelegd en 40% niet. In de akkerbouw is minder effect van maatregelen zichtbaar dan in de veehouderij, vooral als gevolg van het ontbreken van de post “gewasresten” in de huidige NIR. In de voorgestelde nieuwe NIR–systematiek worden de effecten op emissievermindering van een aantal maatregelen wel zichtbaar.

Mestvergisting

Mestvergisting komt tot uiting in de NIR door de hoeveelheid opgeslagen mest te corrigeren voor de hoeveelheid mest die naar de vergister gaat. De hoeveelheid mest die naar de vergister gaat zal wel moeten worden geregistreerd; dit kan op basis van de capaciteit en additionele vragen bij de landbouwtelling.

Specifieke kunstmeststoffen

In de systematiek voor de nieuwe NIR is voorgesteld bij kunstmeststoffen een nieuwe categorie te maken voor ammoniummeststoffen (stikstofkunstmest zonder nitraat), met een specifieke emissiefactor.

Voor slow-release kunstmeststoffen kan eenzelfde weg worden bewandeld, namelijk het toevoegen van een nieuwe kunstmestsoort met een specifieke emissiefactor.

Nitrificatieremmers bij meststoffen

In de nieuwe NIR kan analoog aan ammoniumhoudende meststoffen een categorie opgenomen worden “kunstmeststoffen inclusief nitrificatieremmers”, met een specifieke emissiefactor. In principe is dit ook mogelijk voor aanwending van dierlijke mest.

Beweiding

Ten aanzien van de genoemde maatregelen bevat de voorgestelde nieuwe NIR geen wijzigingen. Wel kan de emissiefactor worden aangepast als de weideperiode niet meer valt tijdens de nattere perioden. De emissiefactor is namelijk afhankelijk van het weer en is gewogen naar de weersomstandigheden van april t/m september. In de nattere perioden is de emissiefactor hoger en bij weglating van deze perioden zal de emissiefactor kunnen dalen.

Graslandmanagement

Ten aanzien van de maatregelen beter graslandmanagement bevat de voorgestelde nieuwe NIR geen wijzigingen.

Het scheuren van grasland wordt (voorlopig) niet als maatregel opgenomen in de nieuwe NIR.

Efficiënt N gebruik

In de voorgestelde nieuwe NIR wordt het onderdeel gewasresten opgenomen. Dit betekent dat afvoer van gewasresten zichtbaar wordt in de nieuwe NIR.

Grondbewerking wordt niet opgenomen in de nieuwe NIR. Dit betekent dat eventuele maatregelen met betrekking tot grondbewerking niet zichtbaar worden.

Mestverdeling en mesttoediening

In de nieuwe NIR is voorgesteld een aparte categorie voor organische gronden (= histosolen) op te nemen. Verder blijven er aparte emissiefactoren voor organische en minerale gronden. Het ligt niet in het voornemen emissiefactoren te differentiëren naar grondgebruik (bouwland/grasland).

I.5.2 Emissievermindering via berekeningen met Miterra en NIR

Bij implementatie van alle geselecteerde maatregelen in de praktijk en aanpassing van de NIR en bij individuele sommatie van deze maatregelen levert dat een reductie op van ongeveer 1.6 Mton CO2 eq. Het totaal van alle maatregelen opgeteld rekening houdend met de wisselwerking tussen maatregelen levert een reductie van ongeveer 1.85 Mton CO2 eq per jaar op basis van de melkveehouderij en akkerbouw met aantal dieren en activiteiten in 2003. Dit effect komt voornamelijk voor rekening van (co - ) vergisting van rundermest en in mindere mate voor rekening van de overige geselecteerde maatregelen.

Voor de berekeningen in deze studie zijn noodzakelijke aannames gemaakt over de penetratiegraad van maatregelen. Een aantal daarvan zijn moeilijk op nationale schaal te monitoren, zoals de verplaatsing van mestaanwending naar het voorjaar. Dit betekent dat hoewel deze maatregelen wel toegepast (gaan) worden, de informatie over de feitelijke omvang vaak maar moeizaam beschikbaar kan worden gemaakt en de (aangepaste) NIR daarom onvoldoende rekening kan houden met het effect van deze maatregelen.

In deze studie is een concept ontwikkeld voor een meer onderbouwde indeling van landbouwbedrijven niet naar regio of grondsoort of bedrijfsactiviteiten maar naar het vermogen van bedrijven en ondernemers (kosten, acceptatie, effectief handelen) om maatregelen toe te passen en/of te innoveren op basis van nieuwe kennis en richtlijnen (zie hiertoe paragraaf II.3.5). Een dergelijk concept onderscheidt bijvoorbeeld voorlopers, trendvolgers e.a.. De indeling heeft voordelen zoals het ontwikkelen en toepassen van een gerichte en effectieve communicatie naar delen van de sector. Mogelijk biedt deze benadering ook voordelen bij het opschalen van bedrijven naar nationale berekeningen. Een dergelijke formule is ook wenselijk om consequenties van de ontwikkelingen in de sector landbouw in transparante scenario’s te kunnen uitwerken en analyseren.

Deel II

Ondersteunende berekeningen &