• No results found

Scenario 3 Peilverhoging 0,5 meter + aanpassing talud

5 Conclusies en aanbevelingen

Schematisatie en parameterisatie

Bij de schematisatie en de parameterisatie zijn de volgende opmerkingen te plaatsen: - Maaiveldhoogte:

Er is gebruik gemaakt van een maaiveldhoogtekaart met één meetpunt per hectare. Gebruik van een gedetailleerder hoogtebestand verdient aanbeveling. De maaiveldhoogte is bepalend voor het bergend vermogen in de bodem en natuurlijk voor de grondwaterstanden ten opzichte van maaiveld. Aanpassing van de maaiveldhoogte kan daardoor gevolgen hebben voor de runoff, de GHG en de GLG, de gewasverdamping en de gewasopbrengst, de oppervlaktewaterstanden;

- Landgebruik: stedelijk gebied is gemodelleerd als gras. Voor het neerslagoverschot is dit een redelijke benadering. Voor de piekafvoeren zal deze benadering tot een onderschatting leiden;

- Door de integratie met de schil AlterrAqua te standaardiseren is het gebruik van het instrument toegankelijker te maken.

Toetsing en calibratie

Een eerste toetsing is uitgevoerd. Door een verdergaande calibratie van het model is de betrouwbaarheid van de resultaten van het model te vergroten. Hierbij wordt het volgende aanbevolen:

- Afvoeren: De berekende afvoeren zijn te hoog. Verlaging van de basisafvoeren van de uitslaggemalen kan bereikt worden door verhoging van de drainageweerstand in combinatie met verhoging van de weerstand van de deklaag.

- Inlaathoeveelheden: Deze zijn te hoog in het bijzonder in de winter. Dit vereist nader onderzoek naar de pompregelingen voor de inlaten;

- Grondwaterstanden: Voor verschillende deelgebieden zijn de berekende grondwaterstanden te laag. Verhoging van de grondwaterstanden in verschillende deelgebieden is te bereiken door verhoging van de drainageweerstand. Tevens is het aan te bevelen de drainafvoeren met meerdere drainagemiddelen op verschillende niveau’s te simuleren;

- Chloride-concentraties: Door de wellen beter in de ruimte te verdelen kunnen de chloride-concentraties ter plaatse van de meetpunten beter gesimuleerd worden. Hier zal ook de aanpassing van de weerstanden van de deklaag en drainage positief aan bij kunnen dragen.

Scenario’s

Het opgestelde model is geschikt voor de analyse van verkennende scenario’s, waarbij de effecten relatief geïnterpreteerd dienen te worden.

De landbouwkundige effecten van de scenario’s zijn voor een beperkt deel van de polder geanalyseerd en wel voor twee deelgebieden: een grasland- en een bouwlandgebied. In de referentietoestand heeft dit grasland een GHG en GLG van

resp. 0.6 en 1.4 m-mv, en het bouwlandgebied een GHG en GLG van resp. 1.0 en 1.5 m-mv.

De peilverhoging van 0.5 meter heeft voor deze 2 gebieden het volgende effect: - GHG en GVG voor grasland en bouwland stijgen vrijwel evenveel (0.4 - 0.5

m) als de peilverhoging; de GLG stijgt minder: ca. 0.3 – 0.4 m;

- Voor grasland en bouwland blijkt, volgens Bodep, een schade te ontstaan van 10-11 %, welke vrijwel geheel wordt veroorzaakt door natschade. De transpiratiereductie bedraagt voor grasland en bouwland respectievelijk 3% en 4%;

- Grondbewerking bij grasland zal zeker hinder ondervinden van de peilverhoging; het aantal dagen met beperkingen zal bijna verdubbelen. In de referentietoestand is bij bouwland het aantal niet-werkbare dagen al aanzienlijk en is het aanvullende effect van peilverhoging beperkt.

Compensatie van de peilverhoging door intensivering van de drainage heeft voor deze 2 gebieden het volgende effect (in vergelijking met het peilopzet-scenario): - De hogere grondwaterstanden (GHG en GVG) dalen met 10 – 20 cm bij resp.

grasland en bouwland. Het niveau van de referentietoestand wordt niet gehaald;

- Voor grasland wordt de natschade, volgens Bodep, vrijwel gehalveerd. Op bouwland zal vrijwel geen effect waarneembaar zijn;

- Het aantal niet-werkbare dagen op grasland en bouwland neemt slechts met 2- 3% af.

Compensatie van de peilverhoging door vergroting van de berging door talud- aanpassing heeft voor deze 2 gebieden vrijwel geen effect op grondwaterstanden, landbouwkundige opbrengsten en grondbewerking.

Het effect op de hoogwaterpieken in het oppervlaktewater is bepaald door te berekenen (via cumulatieve frequentiediagrammen) welk peil wordt overschreden gedurende een bepaald deel van de tijd (2 dagen per jaar en 1 dag per 5 jaar). Dit effect is bepaald voor twee peilvakken. Voor deze peilvakken is tevens het effect op de zoutconcentratie geanalyseerd.

Voor de polder als geheel is het effect op de inlaat, de uitgemalen hoeveelheden an de kwelhoeveelheden bepaald. voor zowel een droog jaar (1996) als een nat jaar (1998).

Bij een peilverhoging van 0.5 meter zal:

- de hoogwaterpiek toenemen met circa 0.5 m;

- kwel naar landbouwpercelen en oppervlaktewater sterk afnemen (-23% in een droog jaar en -24% in een nat jaar);

- zoutconcentraties lokaal toenemen in het droge jaar (9-12%) en afnemen in het natte jaar (1-3%). In het uitgemalen water neemt de concentratie af met 9 – 12%.

- er een beperkte en lokale verlaging optreden van de hoogwaterpieken bij frequenties van één dag per 5 jaar, dwz. tussen de 0.01 en 0.07 m op de geselecteerde afwateringslocaties;

- er een beperkt effect optreden op waterbalanstermen en concentraties: max. enkele procenten.

Bij compensatie van de peilverhoging door vergroting van de berging zullen:

- de hoogwaterpieken worden verlaagd met 0.10 à 0.20 m bij frequenties van één dag per 5 jaar;

- de grootste veranderingen in de balansen te zien zijn bij de ingelaten water hoeveelheden, dwz. 3 - 4 % minder. De zoutbalans is daarentegen vrijwel stabiel;

- er beperkte effecten zijn op de zoutconcentraties.

Door gebiedsgedifferentieerde maatregelen is een optimalisatie van de inrichting van het gebied te bereiken. Zo kan er bijvoorbeeld voor gekozen worden om alleen op de plekken met veel wellen het peil op te zetten om zo doelgericht de zoutbelasting te verminderen.

Literatuur

Bardoel, T., P.G.B. De Louw, G.A.P.H. van den Eertwegh, H. Folkerts, J. Griffioen, H. Janssen, J. Schaminee, P. Schraven, 2003. Het effect van waterbeheer op de chloride- en nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater in Polder de Noordplas. Datarapport: uitwerking van verzamelde gegevens in een eerste water- en stoffenbalans. TNO-NITG , rapport NITG 03-098-B.

De Louw, P.G.B., N.G.F.M. van der Aa, T.G. Bardoel, G.A.P.H. van den Eertwegh, P. Schraven, 2000. Onderzoek naar de relatie van grondgebruik en waterbeheer met de chloride- en nutriëntenbelasting van oppervlaktewater in een diepe droogmakerij. Opzet onderzoek, inrichting meetnet en eerste resultaten in Polder de Noordplas. TNO-NITG, rapport NITG 00-5-B.

De Louw, P.G.B., 2004 in prep.. Het effect van waterbeheer op de chloride- en nutrientenbelasting van het oppervlaktewater in Polder de Noordplas. Syntheserapport: Definitieve water en stoffenbalans en effecten van verschillende waterbeheerscenario’s. TNO-NITG.

Eertwegh, G. van den, J. Kroes, A. Smit, F. van Schaik, 2003. Peilbeheer met FIW MultiSWAP. In: H2O #20 – 2003, 28-31

Griffioen, J., M.J. Peet, P.G.M. de Louw, 2002. Kaarmateriaal inzake de achtergrondbelasting van het oppervlaktewater in beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland, Rapport TNO 02-167-B.

Groenendijk, P., M. van Elswijk, J.Huygen, J.G. Kroes, A.J. Otjens, M.F.R. Smit, A.A. Veldhuizen en J.F. Wesseling, 1999. MultiSwap als applicatie van het Framework Integraal Waterbeheer. Technisch Document 60. Alterra (Staring Centrum), Wageningen.

Kroes, Joop, Robert Smit en Johnny te Roller, 2003. FIW MultiSwap versie 1.9, opleveringsrapportage fase 3. Alterra, Wageningen.

Kroes, J.G., J.C. van Dam, J. Huygen, R.W. Vervoort, 1999. User’s Guide of SWAP version 2.0. Simulation of water flow, solute transport and plant growth in the Soil-Water-Atmosphere-Plant environment. Alterra.

Smit, A.A.M.F.R., 2004. Description of the Surfacewater Flow Module. Alterra, Wageningen.

Toussaint, C.G., E. van Rees Vellinga en H. Witt, 1973. De chemische samenstelling van het diepe grondwater in Midden-West-Nederland en de invloed hiervan op de gebruiksmogelijkheden. ICW-nota 769.

Werkgroep HELP-tabel, 1987. De invloed van de waterhuishouding op de landbouwkundige produktie. Utrecht, Landinrichtingsdienst. Mededeling Landinrichtingsdienst 176.

Werkgroep Herziening Cultuurtechnisch Vademecum, 1988, Cultuurtechnisch Vademecum, Utrecht.

GERELATEERDE DOCUMENTEN