• No results found

6.1 Inleiding

In de vorige hoofdstukken is de deelname van Amsterdamse SS-plussers aan bewegingsactiviteiten uitgebreid in kaart gebracht en is aandacht besteed aan achtergronden van bewegingsgedrag. Per hoofdstuk zijn met betrekking tot de resultaten telkens conclusies getrokken.

In dit hoofdstuk worden de onderzoeksvragen beantwoord aan de hand van de bevindingen en worden aanbevelingen gedaan voor het beleid ten aanzien van het aanbod van bewegingsactiviteiten voor SS-plussers.

6.2 Onderzoeksresultaten en conclusies

Onderzoeksvraag 1: Hoeveel Amsterdamse SS-plussers nemen (regelmatig) deel aan sport- of bewegingsactiviteiten?

Volgens de in dit onderzoek gehanteerde definitie van bewegen, die inhoudt dat iemand tenminste één keer per week iets aan beweging doet gedurende minstens negen maanden per jaar, doet 54% van de Amsterdamse SS-plussers

(dit staat voor 86.000 mensen) regelmatig aan beweging en 46% (of 73.300 mensen) niet.

Driekwart van degenen die aan de definitie voldoen vinden zelf dat ze voldoen­

de aan beweging doen, eenkwart vindt het onvoldoende.

Van degenen die aan de definitie voldoen, neemt 41 % (afgerond 35.200 men­

sen) deel aan speciaal voor SS-plussers georganiseerde bewegingsactiviteiten; dit is 22% van alle Amsterdamse SS-plussers (inclusief de niet-bewegenden).

Onderzoeksvraag 2: Onder welke omstandigheden en op welke wijze beoefenen SS-plussers bewegingsactiviteiten?

Onder omstandigheden wordt verstaan: leeftijd, sekse, inkomensniveau, huis­

houdensamenstelling, arbeidssituatie en de gezondheidstoestand of een even­

tuele handicap. Met de wijze waarop mensen bewegen wordt hier bedoeld: het aantal bewegingsactiviteiten, de frequentie waarmee en de plek waar men de bewegingsactiviteiten uitvoert.

- Er blijkt een significant verband tussen het beoefenen van bewegingsactivitei­

ten en leeftijd te zijn: mensen uit de leeftijdsklasse 55-64 jaar doen significant vaker aan beweging dan mensen uit de leeftijdsklasse 65-74 jaar en 75-85 jaar.

- De deelname aan speciaal voor SS-plussers georganiseerde bewegingsactivi-teiten is bij vrouwen tussen 75-85 jaar het grootst en bij mannen van 75-85 jaar het geringst.

- Tussen mannen en vrouwen is er geen significant verschil in deelname aan bewegingsactiviteiten. Wel is de deelname van vrouwen aan speciaal voor 55-plussers georganiseerde bewegingsactiviteiten groter dan van mannen.

- De deelnamepercentage van de laagste inkomensklasse aan bewe­

gingsactiviteiten is het laagst (38%), dat van de hoogste inkomensklasse het hoogst (73%).

- Alleenwonenden en samenwonenden nemen in gelijke mate deel aan bewe­

gingsactiviteiten.

- 1 2% van degenen die iets aan beweging doen, verricht betaald werk; het gaat hier om afgerond 10.300 mensen.

61

- Van de 12% ouderen die van zichzelf zeggen dat ze een slechte gezondheid of handicap hebben (dit betekent 19.500 mensen), is er niemand die aan be­

wegingsactiviteiten doet.

- Het gemiddelde aantal activiteiten dat de Amsterdamse SS-plusser beoefent is (inclusief degenen die niets aan beweging doen) 0,8. Exclusief degenen die niets aan beweging doen, is het gemiddelde aantal activiteiten 1,5 per oudere die iets aan beweging doet.

Mensen tussen de 55 en 64 jaar blijken vaker meer dan één bewegingsactivi­

teit te beoefenen dan mensen tussen de 65 en 85 jaar.

- De meest voorkomende frequenties waarmee de bewegenden iets aan bewe­

ging doen, zijn één keer per dag en één keer per week.

- De meest genoemde plaatsen waar men bewegingsactiviteiten beoefent, zijn de open lucht, niet op een vaste plek, thuis en het zwembad. Dit is zowel bij mannen als bij vrouwen het geval, als bij alle leeftijdsgroepen.

Onderzoeksvraag 3: Welke bewegingsvormen worden het meest beoefend en binnen welke organisatiekader vinden deze activiteiten voornamelijk plaats?

De meest beoefende activiteiten zijn wandelen, fietsen, gymnastiek en zwemmen. Bij gymnastiek betreft het vooral activiteiten die men thuis doet.

Gymnastiek en fietsen beoefent men meestal alleen, wandelen doen evenveel mensen alleen als met z'n tweeën, zwemmen en tennissen blijkt men voorname­

lijk met z'n tweeën te doen (d.w.z. niet in grotere groepen).

Van de actieven op bewegingsgebied is 87% in ongeorganiseerd verband bezig;

dit zijn dus 74.800 mensen. Er is een relatief geringe deelname aan georgani­

seerde bewegingsactiviteiten ( 12% van de actief bewegenden of 10.300 men­

sen). Veel SS-plussers zijn dus wel actief, maar hun activiteiten onttrekken zich aan het gezichtsveld van de organisaties op bewegingsgebied.

Degenen die in ongeorganiseerd verband bewegen, doen dat zelden met meer dan één ander samen. Het is dus niet zo dat er op eigen initiatief complete groepen actief zijn op bewegingsgebied.

Onderzoeksvraag 4: Welke plaats nemen bewegingsactiviteiten in in het dagelijks leven van Amsterdamse SS-plussers ten opzichte van andere activi­

teiten?

Bewegingsactiviteiten bevinden zich op een belangrijke, namelijk een gedeelde tweede plaats in de rangorde van activiteiten waaraan vaak tijd besteed wordt.

Hiermee nemen bewegingsactiviteiten qua belangrijkheid een plaats in in het dagelijks leven van Amsterdamse SS-plussers die overeenkomt met activiteiten zoals boodschappen doen, schoonmaken, visite en hobby's.

Er is onderzocht of er drukke of niet-drukke persoonstypen te onderscheiden zijn. Degenen die veel tijd besteden aan bewegingsactiviteiten blijken niet te­

vens veel tijd te besteden aan dagelijkse activiteiten, sociale contacten of sociaal-culturele activiteiten. Een persoonstype dat met alle vormen van tijds­

besteding druk is, kan dan ook niet worden onderscheiden. Evenmin is er sprake van een persoonstype dat veel tijd aan beweging besteedt en zeer weinig aan de overige onderscheiden vormen van tijdsbesteding.

Onderzoeksvraag 5: Hoe is het verloop geweest van het sport- en bewegings­

gedrag van ouderen in het verleden?

55% van de respondenten (87.600 mensen) heeft gedurende het hele leven meestal wel iets aan sport gedaan; dit geldt overigens iets vaker voor mannen dan voor vrouwen. Mannen tussen 75-85 jaar hebben het vaakst vroeger iets aan sport gedaan, vrouwen tussen 65-85 jaar het minst. De meesten van dege­

nen die zeggen altijd wel met sport te zijn bezig geweest, hebben dit sport-62

gedrag gedurende één periode onderbroken. De gemiddelde leeftijd waarop het sportgedrag onderbroken werd, ligt op 31 jaar. Het sportgedrag werd gemiddeld voor een tijdsduur van 24 jaar onderbroken.

Voor vrouwen zijn de redenen voor deze onderbreking gezondheidsproblemen en de komst van kinderen; voor mannen is de reden meestal dat ze het te druk met werk kregen.

Tussen vroegere sportdeelname en huidige deelname aan bewegingsactiviteiten is een significant verband geconstateerd. Mensen die vroeger meestal of altijd iets aan sport deden, beoefenen nu vaak ook een vorm van beweging; mensen die vroeger nooit gesport hebben, doen nu vaak ook niets aan beweging. Dit verband gaat echter niet op voor mensen die zeggen vroeger 'meestal niet' gesport te hebben; van hen blijkt iets meer dan de helft nu wel een vorm van beweging te beoefenen.

Onderzoeksvraag 6: Vinden ouderen dat regelmatig bewegen een bijdrage levert aan de kwaliteit van het dagelijkse leven?

Deze vraag is vooral gericht op degenen die niets aan beweging doen om te zien of de mening hieromtrent een reden is om niet te bewegen. In hoofdstuk 5 is gebleken dat het merendeel van degenen die niets aan beweging doen, lichaamsbeweging wel noodzakelijk vindt voor de gezondheid. Als kanttekening hierbij moet opgemerkt worden, dat de indruk bestaat dat sommigen lichaams­

beweging voor zichzelf pas noodzakelijk vinden als het bewegen in het dagelijks leven moeilijk begint te gaan; het preventieve element van bewegingsactiviteiten wordt blijkbaar niet onderkend.

Degenen die wel actief aan beweging doen, noemen 'zich fit blijven voelen', 'sociale contacten' en soms ook 'geestelijk actief blijven' als de kwalitatieve bij­

drage van bewegen aan het dagelijks leven.

Onderzoeksvraag 7: Welke houding hebben SS-plussers tegenover sport en bewegen?

Ook deze vraag is speciaal op niet-bewegende ouderen toegepast om te onder­

zoeken of bepaalde houdingen verklaren waarom men niet deelneemt aan be­

wegingsactiviteiten.

Het merendeel (60%) van de niet-bewegenden blijkt niet van het prestatie- of competitie-element te houden, maar 31 % stelt het competitie-element juist wel op prijs. De meeste niet-bewegenden (56%) vinden het echter leuk om het eigen kunnen en de eigen vorderingen te zien.

Verreweg de meeste niet-bewegende ouderen (92%) vinden het niet vreemd staan om als oudere aan lichaamsbeweging te doen. Ook vindt het merendeel

(82%) het niet gevaarlijk om boven de 55 jaar iets aan beweging te doen. Deze twee factoren vormen dus geen belemmering voor (potentiële) deelname.

Onderzoeksvraag 8: Welke redenen hebben SS-plussers voor het al dan niet deelnemen aan bewegingsactiviteiten?

Redenen om deel te nemen aan bewegingsactiviteiten zijn: om fit te blijven (al dan niet op doktersadvies), voor de gezelligheid, om niet apathisch te worden, om energie kwijt te raken, om de dagelijkse routine te doorbreken en (bij buitenactiviteiten) om van de natuur te genieten.

Redenen om niet deel te nemen: de meeste niet-bewegenden (67%) blijken andere activiteiten leuker te vinden dan bewegingsactiviteiten. Verder vinden de meeste niet-bewegenden (72%) dat ze in het dagelijks leven al genoeg bewe­

ging krijgen. Velen van de niet-bewegenden (64%) melden dat de speciaal ge­

organiseerde 55-plus bewegingsactiviteiten hen niet aanspreken. Een aanzienlijk

63

deel (40%) vindt dat dergelijke activiteiten niet goed zijn afgestemd op hun leeftijd.

De meesten hebben geen nare ervaringen met sport- of bewegingsactiviteiten (93%). Wel is het zo dat veel ouderen niet zijn grootgebracht met het idee dat lichaamsbeweging belangrijk is. Voor enkelen geldt dat niets aan beweging gedaan wordt, omdat men nog werkt.

Onderzoeksvraag 9: In hoeverre belemmert het zelJbeeld de deelname aan bewegingsactiviteiten ?

Deze vraag heeft betrekking op degenen die niets aan beweging doen.

Iets om rekening mee te houden, is dat velen (61%) van de niet-bewegenden zichzelf niet als een sportief type zien. Verder vindt een aantal mensen zichzelf te oud of te zwaar. Een interessante uitkomst is dat sommige mensen zichzelf te jong vinden voor MBvO-activiteiten maar te oud voor de reguliere sport. Het zelfbeeld zou met andere woorden een belemmering voor bewegingsgedrag kunnen vormen.

Onderzoeksvraag 1 0: Zijn SS-plussers op de hoogte van de plaats en het tijd­

stip waarop bewegingsactiviteiten worden georganiseerd?

Een kwart van alle respondenten weet niet of er in hun woonbuurt bewegings­

activiteiten worden georganiseerd. De mensen die iets aan georganiseerde beweging doen, weten uiteraard wel waar en wanneer deze activiteiten georga­

niseerd worden.

Degenen die in ongeorganiseerd verband bewegen, zijn waarschijnlijk niet direct geïnteresseerd in georganiseerde bewegingsactiviteiten. Uit de interviews bestaat overigens de indruk dat deze groep mensen wel op de hoogte is van het

bestaan van deze activiteiten en ook wel weet waar ze georganiseerd worden;

welke activiteiten men precies kan doen en op welke dagdelen lijkt wat minder bekend.

De groep op wie deze vraag vooral betrekking heeft, de niet-bewegende oude­

ren, weet voor het merendeel wel of er bij hun in de buurt al dan niet bewe­

gingsactiviteiten voor ouderen georganiseerd worden. Toch is een aanzienlijk deel (30%) van deze groep hiervan niet op de hoogte.

Onderzoeksvraag 11: Is de plaats waar bewegingsactiviteiten worden georganiseerd goed bereikbaar voor SS-plussers?

Van de niet-bewegend en die weten of er in hun buurt dergelijke activiteiten georganiseerd worden, beoordeelt de meerderheid (85%) de bereikbaarheid als goed en 12% als (matig) slecht.

Voor degenen die iets aan beweging doen, blijkt (uit de interviews) dat met name de bereikbaarheid met het openbaar vervoer regelmatig te wensen over laat. Ten eerste betreurt men het dat in de buitenwijken enige jaren geleden een aantal buurthuizen samengevoegd zijn, zodat men nu vaak verder moet reizen dan voorheen. Ten tweede is juist voor ouderen de afstand tot een halte van het openbaar vervoer net te groot, met name in Slotermeer, Geuzenveld, Buitenveldert.

Bovendien is de route van het openbaar vervoer zelden de kortst mogelijke zodat men veel reistijd kwijt is en vaak ook moet overstappen.

Overstappen doet men als oudere niet graag in verband met een kwetsbare gezondheid (kou vatten!) en onveiligheidsgevoelens. Ten derde zijn er in de buitenwijken (met name in Geuzenveld en Buitenveldert) buslijnen opgeheven, zodat de mobiliteit van ouderen in deze wijken achteruit is gegaan voorzover men op het openbaar vervoer is aangewezen.

64

Aangezien veel ouderen op het openbaar vervoer zijn aangewezen, is het belangrijk dat dit voor hen goed functioneert. Een andere aspect hierbij is dat het openbaar vervoer moeilijk toegankelijk is voor gehandicapten rodat ze soms onnodig aan huis gekluisterd zijn.

Onderzoeksvraag 12: Bestaat er voor SS-plussers een financiële drempel om aan bewegingsactiviteiten deel te nemen?

Voor een deel van de niet-bewegenden (29%) spelen de kosten van

georganiseerde bewegingsactiviteiten (enigszins) een belemmerende rol. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de indruk rijst dat men het 'dubbeltje dat maar eenmaal uitgegeven kan worden' liever aan gezelligheids- dan aan bewegings­

activiteiten spendeert.

Uit de interviews is naar voren gekomen dat men de directe kosten van bewe­

gingsdeelname niet hoog vindt, maar dat men vindt dat men, wanneer indirecte kosten om het bewegen heen (heen een terug reizen, bijdrage/contributie, kof­

fie na afloop) bij elkaar geteld worden, toch (te) duur uit is.

Onderzoeksvraag 13: Sluiten de bestaande activiteiten voldoende aan bij de wensen en beboeften van SS-plussers in Amsterdam?

Van de 55-plussers die momenteel niets aan beweging doen, rou 36% (plm.

26.300 mensen) wel iets op dat gebied willen doen (met name vrouwen van 55 tot en met 74 jaar en mannen van 65 tot en met 74 jaar). Hier zitten geen mensen bij die betaald werk verrichten.

Bij degenen die al actief zijn op bewegingsgebied zou 21 % nog andere bewe­

gingsactiviteiten erbij willen doen; in absolute aantallen vertaald gaat het om 18.000 mensen. Onder deze gegadigden bevindt zich 14% die betaald werk verricht.

Van de mensen met een handicap of kwaal (19.500 mensen) rou 55% (10.500 mensen) graag iets aan beweging doen mits op een aangepaste manier; de ge­

gadigden zijn vooral te vinden onder vrouwen tussen 65 en 85 jaar en mannen van 55 tot en met 64 jaar. Geen van deze mensen verricht betaald werk.

Als activiteiten die men zou willen doen (zowel de niet-bewegenden die actief zouden willen worden, de actief bewegenden die meer zouden willen doen als de mensen die aangepaste bewegingsactiviteiten zouden willen beoefenen), worden gymnastiek en zwemmen het meest genoemd. Naar aanleiding van een open vraag worden als suggesties voor bewegingsactiviteiten golf, langlaufen in eigen land, skiën, stijldansen en ritmisch bewegen op muziek genoemd.

Wat behoeften betreft is van belang dat van de mensen die momenteel geen bewegingsactiviteiten beoefenen tweederde zegt (49.000 mensen) ook geen behoefte daaraan te hebben. Men noemt als reden hiervoor onder meer dat men alles nog kan, dat men in het dagelijks leven vanzelf al voldoende bewe­

ging krijgt, of dat men andere activiteiten leuker vindt dan bewegingsactivitei­

ten.

Degenen die wel aan beweging willen doen en dit bovendien in georganiseerd verband zouden willen, zouden hierbij vrijwel allemaal deskundige leiding willen

(95%) en een groep met zowel mannen als vrouwen (83%).

Over de vraag of de deelnemers van ongeveer gelijke vaardigheid en leeftijd moeten zijn, lopen de meningen uiteen: er zijn hiervoor vrijwel evenveel voor­

als tegenstanders. Liefst wil men een niet te grote groep van ongeveer twintig deelnemers. Veel mensen stellen prijs op gezelligheid buiten de activiteiten om, bijvoorbeeld in de vorm van bingo-avonden of een uitstapje.

65

Onderzoeksvraag 14: Hoe staat de sociale omgeving tegenover deelname aan bewegingsactiviteiten ?

Als indicator voor de houding van de sociale omgeving tegenover bewegings­

activiteiten is het bewegingsgedrag van partner, kind (eren), overige familie­

leden, vrienden/kennissen en buren geïnventariseerd.

De helft van de partners van respondenten doet iets aan beweging. Kinderen van respondenten doen in 69% van de gevallen iets aan beweging, overige fami­

lieleden in 3 1 % van de gevallen. Een derde van de buren van respondenten is actief op bewegingsgebied.

Er blijkt een significant verband tussen het bewegingsgedrag van partner, kinderen, familie, buren, vrienden/kennissen en dat van de respondent: als mensen in de sociale omgeving iets aan beweging doen, doet de respondent dat vaak ook; als de mensen in de sociale omgeving niets aan beweging doen, doet de respondent dat vaak ook niet.

Onderzoeksvraag IS: Welke knelpunten zijn er voor SS-plussers met betrekking tot bewegingsgedrag?

De (mogelijke) knelpunten die in dit onderzoek zijn gesignaleerd, worden hier nog eens op een rijtje gezet. Ze spitsen zich toe op de volgende terreinen: hou­

dingen van 55-plussers ten aanzien van bewegingsactiviteiten, de beeldvorming ten aanzien van bewegingsactiviteiten speciaal voor 55-plussers, gezondheidspro­

blemen, onbekendheid met de plaats waar bewegingsactiviteiten voor ouderen georganiseerd worden, houding van de sociale omgeving.

- Onder 55-plussers die niet aan beweging doen, leeft bij de meesten (72%) de opvatting dat ze in het dagelijks leven al genoeg beweging krijgen.

- Uit de interviews kwam bovendien regelmatig de mening naar voren dat speciale bewegingsactiviteiten voor ouderen pas noodzakelijk worden als de motorische mogelijkheden achteruit gaan.

- Veel van de niet-bewegenden (61 %) zien zichzelf niet als een sportief type.

- Tweederde van de niet-bewegenden vinden andere activiteiten leuker dan bewegingsactiviteiten. Van de mensen die niet actief zijn op bewegingsgebied vindt de meerderheid (64%) de speciaal op ouderen gerichte bewegingsactivi­

teiten niet aanspreken.

- Het lijkt erop dat gezelligheidsactiviteiten concurreren met bewegingsactivi­

teiten op de aspecten geld, tijd en leuk vinden. De veelal geringe financiële ruimte voor extra's wordt door sommige liever besteed aan gezellige dan aan bewegingsactiviteiten, zo bleek uit de interviews.

- Anderen noemen gebrek aan tijd als knelpunt om iets aan beweging te doen;

vaak blijken zij het druk te hebben met sociale activiteiten.

- Uit de interviews komt naar voren dat veel mensen het beeld van bejaarden­

gymnastiek voor de geest krijgen bij de term 55-plusactiviteiten.

- Ook werd in de interviews regelmatig door zowel alleenstaanden als paren de mening geuit dat speciaal voor ouderen georganiseerde activiteiten (ook be­

wegingsactiviteiten ) vooral voor alleenstaanden bedoeld zijn om contacten te leggen. Het gaat hier om meningen van mensen die nooit aan bewegingsactivi­

teiten voor ouderen hebben meegedaan. Er is hier dus sprake van de beeld­

vorming met betrekking tot deze activiteiten en niet van een beoordeling van de feitelijke aard van de activiteiten.

- Voor 30% van de niet-bewegenden vormt een slechte gezondheid of een han­

dicap een belemmering om iets aan beweging te doen.

- Drie op de tien van de mensen die geen bewegingsactiviteiten beoefenen, we­

ten niet of er in hun eigen woonbuurt speciaal op 55-plussers gerichte bewe­

gingsactiviteiten georganiseerd worden (zie ook onderzoeksvraag 9).

66

- Eenderde van degenen die geen bewegingsactiviteiten beoefenen, kunnen nie­

mand vinden die met hun mee wil naar dergelijke activiteiten.

- Verder komt uit de interviews de indruk naar voren dat bij degenen die geen bewegingsactiviteit beoefenen, de mensen in de sociale omgeving geen stimulerende invloed uitoefenen met betrekking tot bewegen.

6.3 Aanbevelingen

1 Het voornaamste aangrijpingspunt om de deelname aan MBvO-activiteiten te vergroten is de beeldvorming. Het idee dat MBvO hetzelfde is als bejaar­

dengymnastiek is wijd verbreid; hiervan heeft men een negatieve indruk.

Centraal niveau

Het is van belang een positief beeld over te brengen. Het geëigende middel hiervoor is een media-campagne. Dit zou bij voorkeur via de stads-T.V.

moeten gebeuren: visuele informatie is zeer indringend en blijft relatief lang hangen. De nadruk zou moeten liggen op de aard en inhoud van activitei­

ten.

Met name de volgende aspecten dienen aan bod te komen:

- sociaal element (contacten) - gezelligheidselement

- het zien van het eigen kunnen en de eigen vorderingen - zich fit voelen

- energie kwijt kunnen raken

- lichamelijk actief blijven (gezondheid) - geestelijk actief blijven

- doorbreken dagelijkse routine

- aansluiten bij het feit dat men vroeger vaak ook aan sport deed31

- preventief element: niet wachten tot bewegen in het dagelijks leven moei-te begint moei-te kosmoei-ten

- preventief element: niet wachten tot bewegen in het dagelijks leven moei-te begint moei-te kosmoei-ten