• No results found

Conclusies en aanbevelingen

energiebesparing op de bedrijven 2015 –

9 Conclusies en aanbevelingen

CO2-emissie

• De geprognotiseerde CO2-emissie voor 2030 loopt in de drie afzonderlijke scenario’s uiteen. In het

optimistische scenario bedraagt de CO2-emissie 3,3 Mton, in het gematigde scenario 3,0 Mton en in

het pessimistische scenario 2,7 Mton.

• De prognose voor 2030 ligt in alle drie de scenario’s substantieel onder de CO2-emissie van 2015

(5,8 Mton). In het pessimistische scenario is de reductie 3,1 Mton (54%), in het gematigde scenario 2,8 Mton (48%) en in het optimistische scenario 2,5 Mton (44%). Ten opzichte van 1990 bedraagt de reductie respectievelijk 63%, 59% en 56%.

• Ook de gemiddelde CO2-emissie per m2 kas daalt. In 1990 bedroeg dit 76 en in 2015 63 kg per m2.

In 2030 is dit in het pessimistische scenario gedaald naar 39, in het gematigde scenario naar 38 en in het optimistische scenario naar 36 kg per m2. In het optimistische scenario is de absolute CO

2-

emissie hoger en per m2 kas lager dan in de andere scenario’s.

• In het optimistische scenario is zowel de CO2-emissie als de energievraag groter dan in het

pessimistische scenario. De CO2-emissie toont echter een kleiner verschil dan de energievraag. Dit

komt doordat in het optimistische scenario meer energievoorzieningsopties zonder CO2-emissie

worden gebruikt.

Energievraag

• Zowel de warmtevraag op sectorniveau als het gemiddelde per m2 ligt in alle scenario’s onder dat

van 2015. In het optimistische scenario is de vermindering op sectorniveau het kleinst, maar per m2

het grootst. Dit komt door het grotere areaal en de grotere warmtebesparing per m2 in het

optimistische scenario.

• De gemiddelde elektriciteitsvraag per m2 ligt in alle drie de scenario’s boven dat van 2015. De

absolute vraag ligt in het pessimistische scenario onder en in het gematigde en optimistische scenario boven het niveau van 2015. Dit komt door het grotere areaal met belichting. De vraag naar groeilicht per m2 kas neemt ook toe, maar als dit gepaard gaat met het gebruik van ledlicht behoeft

dit niet te leiden tot een grotere elektriciteitsvraag per m2 kas.

Energievoorziening

• In alle drie de scenario’s voor 2030 worden op bedrijven zonder belichting geen wkk’s op aardgas meer gebruikt. De wkk’s op bedrijven met belichting produceren minder elektriciteit door reductie van de warmtevraag.

• De verkoop van elektriciteit uit wkk’s op aardgas neemt af. In 2015 werd nog 5,2 miljard kWh verkocht, in de drie scenario’s voor 2030 loopt dit uiteen van 0,6 tot 1,1 miljard kWh.

• De wkk’s op aardgas voorzien in 2015 op sectorniveau tussen de 50 en 60% van de warmtevraag. In de scenario’s voor 2030 loopt dit uiteen van 30 tot 37%.

• Het totaal van inkoop van elektriciteit plus productie van duurzame elektriciteit voor eigen gebruik neemt in alle drie de scenario’s toe. In 2015 bedroeg dit 2,5 miljard kWh. In de drie scenario’s voor 2030 loopt dit uiteen van 2,8 tot 5,2 miljard kWh.

• Voor 2030 is er voor de glastuinbouw een technisch potentieel van warmtevoorzieningsopties zonder CO2-emissie dat uiteenloopt van zo’n 300 tot 1.400 miljoen m3 a.e. Dit betreft duurzame warmte,

inkoop warmte en inkoop elektriciteit voor verwarmen. Duurzame warmte omvat geothermie, biobrandstof, herwinning zonnewarmte en inkoop duurzaam gas.

• Realisatie kost tijd en is niet altijd mogelijk waardoor de praktische toepassing lager is dan het technisch potentieel. In het pessimistische scenario bedraagt de praktische toepassing ruim 400 miljoen m3 a.e., in het gematigde scenario ruim 500 miljoen m3 a.e. en in het optimistische

scenario ruim 600 miljoen m3 a.e. Dit is respectievelijk 28%, 31% en 35% van de totale

warmtevraag. Bij de praktische realisatie behoort een gemiddelde warmtedekking van de voorzieningsopties zonder CO2-emissie van zo’n 15 m3 a.e. per m2.

• De praktische toepassing van de warmtevoorzieningsopties zonder CO2-emissie zit vooral bij

geothermie en inkoop warmte. Geothermie neemt bijna 50% en inkoop warmte circa 30% voor zijn rekening.

• In de afzonderlijke scenario’s wordt met de aardgasketels respectievelijk 42%, 36% en 28% van de warmtevraag voorzien. Dit ligt respectievelijk 11%, 15% en 29% onder de absolute

warmteproductie met de ketels in 2015.

Beleidsmatige aspecten

• Om de scenario’s werkelijkheid te laten worden, is forse beleidsmatige inzet nodig op de terreinen energiebesparing en energievoorziening zonder CO2-emissie.

• Bij energiebesparing is continuering van de beleidsmatige inzet gericht op de toepassing van het HNT door bedrijven zonder belichting nodig. Extra beleidsmatige inzet is nodig voor

kennisontwikkeling over warmtebenutting en ledlicht c.q. HNT voor en toepassing daarvan door bedrijven met belichting.

• Bij energievoorziening zonder CO2-emissie is extra beleidsmatige inzet nodig op de aspecten:

verbetering van de bedrijfszekerheid van geothermie, ontwikkeling van ondiepe en zeer diepe geothermie, aanbod externe CO2, energie-infrastructuur voor inkoop warmte, elektriciteit en CO2,

concurrerende en stimulerende tariefstructuren en voorwaarden voor inkoop warmte en inkoop elektriciteit, de beschikbaarheid van biobrandstof, realisatie van duurzame energieprojecten en projecten inkoop warmte, het verlagen van de winterpiek in de warmtevraag en het ontwikkelen van een economisch haalbare piekvoorziening voor de warmtevraag. Bij dit alles is de externe CO2-

voorziening de achilleshiel.

• Voor realisatie van duurzame energieprojecten en projecten inkoop warmte is de glastuinbouw afhankelijk van derden en is samenwerking met partijen buiten de glastuinbouw noodzakelijk. • Voor verdere vermindering van het gebruik van aardgas-wkk c.q. de CO2-emissie is inzicht nodig in

de kosten voor de energievoorzieningsopties en combinaties daarvan.

• Door de IPCC-methode is beleidsmatig geen onderscheid nodig tussen inkoop niet-duurzame en duurzame elektriciteit en productie van duurzame elektriciteit. Dit geldt ook voor de productie en inkoop van duurzame warmte en inkoop warmte. Als een andere energie-indicator of andere aspecten belangrijk worden, kan dit anders komen te liggen. Dit kan relevant zijn voor het imago van de sector en bij duurzaamheidsindicatoren voor de afzetmarkt.

Literatuur en websites