• No results found

Box 3 Analyse veenontwikkeling m.b.v totaal ijzeranalyses van het veenprofiel

4 Conclusies en aanbevelingen

4.1 Belangrijkste conclusies

 In alle onderzochte veentjes zijn de CO2-concentraties voldoende hoog (>

400 - 500 µmol/l) om een goede ontwikkeling van veenmosvegetaties mogelijk te maken. Analyse van het water onder de veenbasis geeft geen duidelijke indicaties voor de invloed van gebufferd grondwater (toename bicarbonaat en calcium/magnesium). De sterkste indicaties zijn

waargenomen in het Haaksbergerveen langs de Duitse grens, maar van deze locatie zijn geen grondwaterkwaliteitanalyses beschikbaar. In het geval van de Ronde Vlaas lijkt ook de mate van buffering een rol te spelen. Analyse van het freatische grondwater bevestigt dit beeld, het grondwater is relatief zuur en bevat weinig calcium en bicarbonaat.  Een duidelijke invloed van gebufferd grondwater is in de onderzochte

veentjes niet gevonden. Aanvoer van meer lokaal, zuur, CO2-rijk

grondwater kan ook een belangrijke bijdrage leveren aan de

koolstofbeschikbaarheid. De relatie tussen de ontwikkeling van veentjes in het Dwingelerveld en de CO2-concentraties in het grondwater, die in

eerder onderzoek is gevonden (Verschoor e.a. 2003; Patberg e.a. submitted), vormt hiervoor een belangrijke aanwijzing. Uit het

hydrologisch onderzoek (deelrapport 3, Von Asmuth e.a. 2010) blijkt dat in het geval van het Barkmansveen er inderdaad periodiek toestroming is van grondwater. Met name voor de initiële fase van hoogveenontwikkeling in het open water is (periodieke) aanvoer van CO2 via toestromend

grondwater essentieel.

 De CO2-concentratie in het veenwater op de verschillende locaties blijkt

goed te correleren met de C/P-ratio van het veen. Des te lager deze C/P- ratio is des te beter het veen afbreekt en des te meer CO2 er in principe

kan vrijkomen. De interne generatie van CO2 lijkt daarom een belangrijke

bijdrage te leveren aan de CO2-beschikbaarheid voor veenmossen.

 Uit analyse van het veen blijkt dat het veen een hoge basenverzadiging heeft en dat er lokaal (vooral in Gieten) zeer veel calcium en magnesium aan het veen gebonden is. Veentje 1 in Gieten is een pingoruïne welke in het verleden zeer waarschijnlijk gevoed werd door basenrijk grondwater. Er is geen relatie gevonden tussen de basenverzadiging van het veen en de vegetatiesamenstelling.

 Uit het onderzoek komen duidelijk de negatieve effecten van de aangeplante bossen in de omgeving van de veentjes (in ieder geval aangetoond bij het Barkmansveen en Ronde Vlaas) naar voren. Naast de kwantitatieve effecten op eventuele lokale freatische

grondwaterstromingen, leidt de aanwezigheid van bossen tot

veranderingen in de chemie van het grondwater zoals een toename van de nitraat- en zwavelconcentratie en een afname van de CO2-concentratie.

Het omvormen van deze bossen naar heide zal dan ook positieve effecten hebben op zowel de kwantitatieve als kwalitatieve hydrologie van de

veentjes (vooral ook bij de sterk verdroogde veentjes in Boswachterij Gieten).

4.2 Antwoord op de onderzoeksvragen

Op basis van de resultaten van het onderzoek beschreven in deze

deelrapportage kunnen de volgende antwoorden gegeven worden op de twee voor dit deelonderzoek relevante onderzoeksvragen (zoals gesteld in

paragraaf 1.4):

1. Waar komt het CO2 vandaan die de veenvorming op gang brengt?

Op basis van het huidige onderzoek blijkt dat een belangrijk deel van het CO2 afkomstig is vanuit afbraak van het veen (interne generatie). De

noodzaak voor aanvoer van gebufferd en/of zuur CO2-rijk grondwater is

voor de huidige veentjes niet duidelijk aangetoond, maar kan ook niet uitgesloten worden. Met name in de initiële fase van

hoogveenontwikkeling in het open water is (periodieke) aanvoer van CO2

via toestromend grondwater waarschijnlijk essentieel.

2. In hoeverre hangt het voorkomen van karakteristieke planten- en diersoorten samen met gradiënten in de invloed van minerotroof grondwater en de basenverzadiging in het veen?

Op basis van het onderzoek in voornamelijk goed ontwikkelde veentjes blijkt de basenverzadiging van het veen over het algemeen goed op peil te zijn. Er is geen duidelijke relatie gevonden tussen de basenverzadiging van het veen en de vegetatiesamenstelling (voor het effect op de fauna zie deelrapport 4).

4.3 Openstaande vragen en aanbevelingen voor

vervolgonderzoek

De kennisvraag „Wat is de betekenis van waterverzadiging van de veenbasis

op het grondwaterregime en de levensgemeenschappen van hoogvenen?‟

blijft op basis van het hydrologische onderzoek nog deels onbeantwoord (zie deelrapport 2, Von Asmuth e.a. 2011). Ook vanuit kwalitatief hydrologisch oogpunt kunnen geen harde uitspraken gedaan worden. In de onderzochte veentjes is de CO2-beschikbaarheid voldoende hoog en lijkt interne productie

van CO2 in belangrijke mate hieraan bij te dragen. Dit wil niet zeggen dat per

definitie gezegd kan worden dat het grondwater niet tot in de veenbasis hoeft te staan. In de initiële fase van hoogveenontwikkeling is de externe aanvoer van CO2 via CO2-rijk en/of gebufferd grondwater waarschijnlijk van groot

belang.

Het huidige onderzoek heeft zich gericht op veentjes waar zich al een flink veenpakket heeft ontwikkeld en waar het belang van externe aanvoer van CO2 minder groot is geworden. Om een beter inzicht te krijgen in de noodzaak

van de aanvoer van CO2 via het grondwater is het advies om onderzoek te

verrichten naar de initiële fase van hoogveenontwikkeling. Hierbij denken we aan opgeschoonde zure heidevennen waar (potentieel) veenmosontwikkeling op gang komt. Zonder externe aanvoer van koolstof is veen(mos)ontwikkeling waarschijnlijk niet mogelijk. Het onderzoek moet een antwoord kunnen geven op vragen als:

 Wat is in de initiële fase van hoogveenontwikkeling het belang van de aanvoer van (zwak) gebufferd of zuur CO2-rijk grondwater?

 Is permanente aanvoer van grondwater noodzakelijk?

 Vanaf welke fase tijdens de veenontwikkeling wordt er intern voldoende CO2 geproduceerd waardoor de noodzaak voor externe CO2-aanvoer

afneemt?

 Wat is de invloed van de begroeiing (bos, heide, grassen) in de catchment van het ven/veentje op zowel de grondwaterkwantiteit als -kwaliteit?

5

Cocnlusies, aanbevelingen en