• No results found

Bodem- en Gt actualisatie

• In 1985 was ca. 19 ha van de percelen voorzien van een bezandingsdek. In 2008 is dit ruim 50 ha.

• De gemiddelde afname van het veenpakket sinds 1985 bedraagt ca. 16,4 cm. Er is geen duidelijk verschil geconstateerd in afname van het veenpakket tussen de dikke - en de dunnere veenprofielen. Het aandeel podzolachtige zandondergronden is hoger dan bij het bodemkundige onderzoek van 1985 maar dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het verschil in boordiepte. • Uit de Gt-actualisatie blijkt dat sinds de vorige kartering van 1985 plaatselijk

gronden een lagere GHG waarde hebben gekregen en zijn veranderd van een grondwatertrap IIa naar - IIb. Er komen ook gronden voor met een hogere GHG waarde (grondwatertrap Ia), dan op de oude grondwatertrappenkaart staat afgebeeld. Deze gronden zijn sinds de ruilverkaveling niet natter geworden, maar werden toen aangemerkt als onzuiverheid binnen de grondwatertrap IIa.

Fosfaattoestand

• De hoeveelheid geadsorbeerd P (P-oxalaat) is matig hoog. De gemiddelde fosfaatbindingscapaciteit (Fe- + Al-oxalaat) is zeer hoog vanwege de rijkdom van ijzer en aluminium in de bodem. De gemiddelde actuele fosfaatverzadigingsindex (PSI) van de verschillende substraten is daarentegen laag en blijft onder de 7%.

• De spreiding in de PSI en de makkelijk beschikbare P-fractie (P-CaCl2) is

groot. Dit betekent dat binnen de onderscheiden strata (veengronden met en zonder kleidek) een grote variatie aanwezig is.

• Veengrond met kleidek kan meer fosfaat binden dan die zonder kleidek. Daarentegen hebben de gronden met een kleidek een grotere bindingssterkte dan die zonder kleidek. Omdat de bindingssterkte bij gronden met een kleidek groter is wordt fosfaat sterker gebonden waardoor de makkelijk beschikbare P-fractie (P-CaCl2) lager is dan in gronden zonder kleidek.

• Op basis van bovenstaand onderzoek zijn wij van mening dat het risico van interne eutrofiering door vernatting in ijzerrijke gronden (zoals in Oldematen) beperkt is.

Waterkwaliteit en zuur- basentoestand

• Onder het hele studiegebied komt rond GLG-niveau water voor met een sterke tot zeer sterke verwantschap met zacht lithoclien grondwater. Plaatselijk is dit grondwater verdund door infiltratie van neerslagwater.

• De mate waarin zacht grondwater door neerslagwater is verdrongen hangt af van de relatieve maaiveldhoogte binnen het perceel en van het grondwaterstandsverloop. Door de drainerende werking van de sloten is het aandeel zacht grondwater langs de randen van de percelen lager dan in het

midden. De hoogste aandelen zacht grondwater worden gevonden bij een ondiepe GLG en een niet te ondiepe GHG. Een diepe GLG (als gevolg van ontwatering) geeft een hogere bergingscapaciteit voor neerslag. Een ondiepe GHG kan het gevolg zijn van een slechte afwatering, waardoor teveel neerslagwater wordt vastgehouden.

• Bodemeigenschappen lijken niet van invloed te zijn op het relatieve voorkomen van zacht lithoclien grondwater op GLG-niveau. Het voorkomen van podzolprofielen onder het veen in het oosten van Olde Maten is waarschijnlijk een fossiel bodemkenmerk. Door de uitbreiding van het veenpakket in het verre verleden is hier infiltratie overgegaan in kwel. • De mate waarin kwelinvloed kan doordringen in de wortelzone of

verdrongen wordt door neerslagwater wordt afgelezen aan de pH profielen die hiervoor vertaald worden naar ‘hydrotypen’. Afhankelijk van het verloop van de bodem pH met de diepte worden kwelprofielen (kw), ondiepe neerslaglenzen (Ro), diepe neerslaglenzen (Rd), mengwatertypen (Me) en infiltratieprofielen (In) onderscheiden. De hydrotypen komen goed overeen met het aandeel zacht grondwater op GLG-niveau.

• Het voorkomen van kleidekken in het westelijk deel van het gebied heeft geen invloed op het aandeel zacht grondwater op GLG-niveau, maar wel op de mate waarin de kwel in de wortelzone kan doordringen.

• Het blijkt dat de veengronden met een kleidek een zuurder karakter en een lagere Ca-verzadiging hebben dan de veengronden zonder kleidek. Dit suggereert dat de gronden met een kleidek iets sterker verzuurd zijn, mogelijk omdat aanvulling met basen niet meer plaatsvindt. De veengronden zonder kleidek zijn minder verzuurd en hebben plaatselijk nog een redelijke basenverzadiging, mogelijk omdat nog steeds aanvulling van basen via kwelwater plaatsvindt.

• De huidige zuurgraad vormt nergens een belemmering voor de beoogde natuurdoelen, mits de vorming van neerslaglenzen wordt tegengegaan.

Gebeurtenis-beslissingsboom

• Een gestratificeerde enkelvoudig aselecte steekproef levert de benodigde informatie om te adviseren over maatregelen voor natuurherstel op het niveau van bodemkundig-landschappelijke deelgebieden (strata).

• Gebeurtenis-beslissingsbomen zijn een goed middel om de keuze tussen verschillende maatregelen voor natuurherstel te ondersteunen. Op basis van de verwachte financiële resultaten (kosten en baten) kunnen de maatschappelijke kosten van een bepaalde maatregel in beeld worden gebracht. De subsidies geven daarbij een geldelijke waardering aan het nagestreefde natuurdoeltype.

• Als er binnen een deelgebied verschillende maatregelen naast elkaar moeten worden uitgevoerd, dan is gedetailleerd patroononderzoek noodzakelijk. In de toekomst zou aanvullend patroononderzoek als keuzeoptie aan de gebeurtenis-beslissingsboom kunnen worden toegevoegd, om de keuze voor verschillende maatregelen binnen één stratum te kunnen ondersteunen.

• In de huidige toestand is er een bepaalde ruimtelijke variatie in biotische en abiotische omstandigheden. Onderzocht zou moeten worden of deze variatie door natuurherstel toeneemt of afneemt, en of deze toe- of afname gewenst is.

Aanbevelingen

• Wij adviseren “Uitmijnen” als maatregel om de gewenste fosfaattoestand voor de nagestreefde natuur te realiseren.

• Te diepe ontwatering moet voorkomen worden om voldoende kwel tot in het maaiveld te kunnen realiseren. Vorming van neerslaglenzen moet voorkomen worden door verbeteren van de oppervlakkige afwatering.

• Naar verwachting zal het opzetten van peilen in de sloten en indien mogelijk het ondieper maken van de slootbodem een positief effect hebben op de kwelinvloed in de wortelzone.

• In de afgegraven percelen worden neerslaglenzen gevormd door de afwezigheid van afwatering. Dit kan verbeterd worden door aanleg van duikers met een klepstuw of windmolens.

• Ook in andere, met name brede, percelen moet de oppervlakkige afwatering verbeterd worden als de ontwikkeling van neerslaglenzen niet gewenst is. • Bij het opschonen van oude boksloten blijft het effect van opgebrachte

bagger op de pH van aangrenzende percelen beperkt tot een daling van de pH met enkele tienden van pH eenheden.

Literatuur

Arcadis, Alternatieve Plankaart Oldematen.2 008

Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland; de hogere niveaus. Wageningen. Pudoc.

Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M van Opstal en F.J. Zadelhof. 2001. Handboek Natuurdoeltypen; Tweede, geheel herziene editie. Wageningen. Expertise Centrum LNV.

Delft, S.P.J. van en P.C. Jansen, 2004. Randvoorwaarden natuurontwikkeling Onderlaatse Laak; Bodemkundige en hydrologische kansen en beperkingen voor de realisatie van natuurdoelen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 799.

Delft, S.P.J. van, Kemmers R.H. & Jongmans A.G., 2005. Pyrietvorming in relatie tot interne eutrofiëring en verzuring. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1161 Delft, S.P.J. van, F. Brouwer, R.H. Kemmers, B. Sijtsma 2006; Inrichtingsplan Naardermeer Oost. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport.

Delft, S.P.J. van, W.J.M. de Groot, W.J. Chardon, 2006. Bemonstering landbouwgronden en bepaling van de beschikbaarheid van fosfaat in verband met voorgenomen natuurontwikkeling. Karakterisering van 7 terreinen in de provincie Limburg. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1332.

Delft, S.P.J. van, F. Brouwer en M.M. van der Werff, 2007. Natuurpotentie in vier NBL projecten in Gelderland en Overijssel; Geïntegreerd Bodemkundig en hydrologisch onderzoek nar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1334.

Delft, S.P.J. van, F. Brouwer en R.H. Kemmers, 2008. Natuurpotentie Schraallanden Wielrevelt; Ecopedologisch onderzoek naar de mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1658.

Gruijter, J.J. de, D.J. Brus, M.F.P. Bierkens en M. Knotters, 2006. Sampling for natural

resource monitoring. Berlijn, Springer.

Horst, J.B.F. van der, T. Hoogland en M. Knotters, 2002. Onzekerheid als beslissende

factor. Een verkenning van de toepassing van gekwantificeerde onzekerheid in het grondwaterbeheer.

Kamping, G. en G. Rutten, 1985. De bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid van het landinrichtingsgebied "Rouveen”. Wageningen. Stichting Bodemkartering. Rapport 1661.

Kemmers, R.H. & R.W. de Waal, 1999. Ecologische typering van bodems. Deel 1 Raamwerk en humusvormtypologie. Wageningen. DLO-Staring Centrum. Rapport 667-1.

Kemmers, Rolf, Rein De Waal, Bas van Delft en Peter Mekkink, 2002. Ecologische typering van bodems; Actuele informatie over bodemkundige geschiktheid voor natuurontwikkeling. Landschap 19(.):89-103

Kemmers, R.H. en J. Nelemans, 2007. Vergroting van de fosfaatadsorptiecapaciteit en afname van de chemische beschikbaarheid van fosfaat in gronden door wisselvochtigheid; Resultaten van desorptie- en adsorptie-experimenten met zand-, klei- en veengrond. Wageningen, Alterra, Alterra-Rapport 1546

Kemmers, R.H., P. Bolhuis, E.J. Lammers en B. de Jong, 2008. Voorkomen en bestrijden van Pitrus-dominantie in natte schraallanden; Praktijkexperiment Gees. Wageningen, Alterra, Alterra-1620.

Kemmers, R.H., F.M. van Egmond en E.H. Loonstra. 2008. Kartering van fosfaatbecshikbaarheid in de bodem met behulp van natuurlijke radioactiviteit. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1728.

Knotters, M., 2002. Onzekerheid is welkom bij beslissingen in het grondwaterbeheer.

Stromingen 8(4): 5-18.

Lammerts van Bueren, W.M., 1987. Omgaan met onzekerheid, het kwantificeren van

onzekerheden bij beleidsbeslissingen. Den Haag, Staatsuitgeverij.

Oosterbaan, A., J.J. de Jong & A.T. Kuiters, 2008. Vernieuwing in ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden op voormalige landbouwgrond op droge zandgronden; Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1669

Pleijter, M. 2004; Veengronden en moerige gronden op de Bodemkaart van Nederland anno 2003; Onderzoek naar de afname van het areaal veengronden rondom Schoonebeek. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1029.

Pleijter, M., F. Brouwer & M.M. van der Werff, 2007. Actualisatie areaal en ligging van de veengronden in Rijnland; Zuider- en Noordeinderpolder; Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1585

Vries, F. de, 2003. Bodemkundige basisinformatie provincies Groningen, Drenthe en Overijssel. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 696.