• No results found

Het vijfde hoofdstuk geeft een conclusie op de centrale vraag van deze scriptie. De centrale vraag die bij deze scriptie centraal staat, luidt:

“ In hoeverre moet er een hervorming in de huidige Nederlandse wetgeving omtrent renteaftrek plaatsvinden om aan de anti-BEPS-richtlijn te kunnen voldoen?”

Deze scriptie betreft een kwalitatief onderzoek op basis van een literatuuronderzoek. In paragraaf 5.2 worden de subvragen van de drie literatuurhoofdstukken besproken, waarin het hoofdstuk kort samengevat wordt alsmede een antwoord wordt gegeven op de subvraag. In paragraaf 5.3 wordt de conclusie op de centrale vraag gegeven. Tot slot worden in paragraaf 5.4 twee aanbevelingen gedaan.

5.2 Subvragen

5.2.1 Welke renteaftrekbeperkingen gelden thans op grond van de jurisprudentie en van de Wet Vpb 1969 en wat houden deze renteaftrekbeperkingen in?

Om de uitholling van de belastinggrondslag op het gebied van rentestromen te voorkomen heeft zowel de Hoge Raad via de jurisprudentie als de wetgever via de Wet Vpb 1969 zogenoemde renteaftrekbeperkingen geïntroduceerd.

In de jurisprudentie is beslist dat bij de vraag of een geldverstrekking een geldlening dan wel een kapitaalverstrekking is, in beginsel de civielrechtelijke vorm leidend is. Hierop zijn drie uitzonderingen aangebracht: de schijnlening, de deelnemerschapslening en de bodemloze putlening. Daarnaast stond in deze scriptie ook nog de zogenaamde ‘onzakelijke lening’ centraal waarbij de rente gecorrigeerd dient te worden en een eventueel

afwaarderingsverlies op de vordering niet ten laste van het belastbare resultaat gebracht mag worden.

Aangezien de renteaftrekbeperkingen op basis van jurisprudentie niet toereikend waren om de problematiek omtrent renteaftrek te dichten, heeft ook de wetgever via de Wet Vpb 1969 renteaftrekbeperkingen geïmplementeerd. Deze renteaftrekbeperkingen zijn te vinden in artikel 8c Wet Vpb 1969, artikel 10a Wet Vpb 1969, artikel 10b Wet Vpb 1969, artikel 13l en artikel 15ad Wet Vpb 1969. Deze renteaftrekbeperkingen zijn voornamelijk gericht op misbruik door internationale bedrijven die groepsschulden in Nederland hebben en daarbij rentelasten willen afzetten tegen actieve winsten. Voor deze scriptie zijn de

renteaftrekbeperkingen op grond van de Wet Vpb 1969 relevant, aangezien artikel 4 van de

anti-BEPS-richtlijn met name impact heeft op de renteaftrekbeperkingen die zijn opgenomen

in de Wet Vpb 1969.

5.2.2.Welke renteaftrekbeperkingen willen de OESO en de EU implementeren ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving?

Internationaal opererende ondernemingen maken gebruik van tax planning om hun belastingdruk te minimaliseren. Tax planning leidt onder meer tot een uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuivingen. Om uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuivingen te voorkomen trachten de OESO door middel van het BEPS-action plan

en de Europese Commissie door middel van de anti-BEPS-richtlijn een einde te maken aan deze belastingontwijking.

Het BEPS-action plan bestaat uit 15 actiepunten die in vier pijlers zijn onder te verdelen (coherentie, substantie, transparantie en overige aanbevelingen). Eén van de 15 actiepunten betreft een renteaftrekbeperking. In actiepunt 4 is een vast ratio opgenomen welke een beperking stelt aan de netto renteaftrek en aan economisch soortgelijke rentebetalingen tot een percentage van de EBITDA. De aanbevolen ratio valt binnen een bandbreedte van 10- 30% waarbinnen de landen onder bepaalde voorwaarden een percentage kunnen kiezen.

Het kan echter voorkomen dat groepen in verschillende sectoren een andere

kapitaalstructuur hebben. Het gevolg hiervan is dat indien een groep een ratio heeft die het toegestane percentage overschrijdt, zij beperkt wordt in het aftrekken van de rente. Om dit soort problematiek tegen te gaan kan een land ervoor kiezen om een zogenaamde group ratio

rule te introduceren. Bij de group ratio rule wordt gekeken naar de verhouding van netto

rente ten opzichte van de EBITDA van de gehele groep.Ook bestaat er een minimumdrempel (de minimis threshold) om ondernemingen, die te maken hebben met het laagste risico van het bereik van de regel omtrent renteaftrekbeperking, van de regeling uit te sluiten.

De anti-BEPS-richtlijn is gebaseerd op het afgeronde BEPS-action plan. Met het invoeren van de richtlijn komt er meer uniformiteit in de fiscale wetgeving van de EU- lidstaten wat een betere aanpak van het probleem omtrent grondslaguitholling en winstverschuiving mogelijk maakt. De harmonisering van de wetgeving helpt bij het realiseren van het doel dat de Europese Commissie voor ogen heeft om

belastingontwijkingpraktijken te bestrijden die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden. De anti-BEPS-richtlijn bevat een algemene beperking van de renteaftrek. De hoofdregel beperkt de aftrek van het financieringskostensurplus tot een bedrag van 30% van de EBITDA. Hierop zijn verschillende uitzonderingen van toepassing zoals de group ratio

rule en de equity escape. Daarnaast bestaat ook nog de mogelijkheid dat de belastingplichtige

onder bepaalde voorwaarden ofwel het financieringskostensurplus tot een bedrag van

3.000.000 euro af kan trekken ofwel, indien de belastingplichtige een zelfstandige entiteit is, het financieringskostensurplus volledig in aftrek kan nemen. Dit zijn twee voorbeelden van de in de leden 3 tot en met 7 opgenomen ‘kan’-bepalingen waarbij de lidstaten zelf kunnen bepalen of deze leden wel of niet in de nationale wetgeving opgenomen worden.

5.2.3. Welke impact valt er van de anti-BEPS-richtlijn te verwachten, wat zijn de kritieken op de anti-BEPS-richtlijn en zijn er mogelijke alternatieven?

Op 21 juni 2016 is de anti-BEPS-richtlijn van de Europese Commissie unaniem aangenomen door de EU-lidstaten, waardoor de richtlijn verplicht geïmplementeerd dient te worden. Zij dient uiterlijk 1 januari 2019 in de nationale wetgeving geïmplementeerd te zijn.

Waar Nederland veel specifieke renteaftrekbeperkingen (art. 8c, 10a, 10b, 13l, 15ad Wet Vpb 1969) kent, schrijft de Europese Commissie slecht één renteaftrekbeperking voor waarbij lidstaten nog eigen specifieke renteaftrekbeperkingen kunnen blijven hanteren. Bij invoering van de generieke renteaftrekbeperking is het raadzaam om te bekijken of de renteaftrekbeperkingen, zoals die momenteel zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving, in hun huidige vorm naast de generieke renteaftrekbeperking kunnen blijven bestaan met het oog op overlap, overkill en eventueel een bemoeilijkte samenloop.

Bij de implementatie van de richtlijn kan er voorts een probleem ontstaan omtrent het wettelijke begrip ‘rente’. Kemmeren veronderstelt dat in de huidige Nederlandse wetgeving verschillende termen voor het begrip ‘rente’ gebruikt worden en dat deze termen de ruime definitie van rente en aan rente economisch gelijkwaardige betalingen van het BEPS-action

gebaseerd is op de lijst van het BEPS-action plan, is Kemmeren van mening dat de

Nederlandse wetgeving in elk geval op dit punt aangepast dient te worden. Ik ben het op dit punt met Kemmeren eens en acht het als wenselijk dat er een uniform rentebegrip in de Nederlandse wetgeving opgenomen wordt.

Artikel 4 van de anti-BEPS-richtlijn heeft in de leden drie tot en met zeven

verschillende ‘kan’-bepalingen staan, waarbij Nederland zelf de keuze kan maken of het deze bepaling wel of niet in de Nederlandse wetgeving opneemt. Verwacht mag worden dat de Nederlandse regering afwacht hoeveel van de ‘kan’-bepalingen andere EU-lidstaten implementeren. Tot die tijd gaat zij naar mijn mening alleen het verplichte deel van de richtlijn in de Nederlandse wetgeving implementeren omdat er anders een mogelijke verslechtering van de concurrentiepositie van Nederland optreedt.

Er is veel kritiek gekomen op de richtlijn door het wettelijk bindende karakter ervan. Volgens de NOB zou de implementatie van de richtlijn tot een ernstige inbreuk op de fiscale soevereiniteit van Nederland kunnen leiden alsmede wezenlijke veranderingen in het

Nederlandse belastingstelsel. Essers veronderstelt dat er vele voordelen gepaard gaan met de implementatie van de richtlijn, maar verwacht dat onder het mom van bestrijding van

belastingfraude en het ontgaan van belastingen een proces in werking gezet wordt wat uiteindelijk tot een mondiale harmonisatie of zelfs tot uniformering van belastingstelsels zou kunnen leiden.

Als alternatieven voor de anti-BEPS-richtlijn zouden de CCCTB en het alternatief van Kemmeren genoemd kunnen worden. De CCCTB behelst een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. Het alternatief van Kemmeren houdt in dat er bij de belastingheffing een omslagpunt gemaakt moet worden: in plaats van dat de debiteur wordt belast moet de crediteur worden belast over de rente die deze van de debiteur ontvangt en wordt belasting geheven door de staat waar de debiteur zijn ondernemingsactiviteiten verricht.

5.3 Conclusie

De centrale vraag in deze scriptie luidt:

“ In hoeverre moet er een hervorming in de huidige Nederlandse wetgeving omtrent renteaftrek plaatsvinden om aan de anti-BEPS-richtlijn te kunnen voldoen?”

Doordat de anti-BEPS-richtlijn van de Europese Commissie op 21 juni 2016 unaniem aangenomen is door de EU-lidstaten, dient de richtlijn verplicht geïmplementeerd te worden. De richtlijn bevat wettelijk bindende afspraken waarmee voorkomen wordt dat internationaal opererende ondernemingen hun belastingontwijkende structuren aanpassen door gebruik te maken van jurisdicties die zich niet committeren aan de antimisbruikmaatregelen. De datum waarop de richtlijn uiterlijk moet zijn geïmplementeerd is 1 januari 2019.

Nederland is verplicht om de generieke renteaftrekbeperking van de richtlijn in zijn wetgeving te implementeren waarbij als hoofdregel geldt dat het financieringskostensurplus tot een bedrag van 30% van de winst van de belastingplichtige vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie in aftrek genomen kan worden. Waar Nederland veel specifieke renteaftrekbeperkingen (art. 8c, 10a, 10b, 13l, 15ad Wet Vpb 1969) kent, schrijft de Europese Commissie slecht één renteaftrekbeperking voor waarbij lidstaten nog eigen specifieke renteaftrekbeperkingen kunnen blijven hanteren. Bij invoering van de generieke

renteaftrekbeperking is het raadzaam om te bekijken of de renteaftrekbeperkingen, zoals die momenteel zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving, in hun huidige vorm naast de

generieke renteaftrekbeperking kunnen blijven bestaan met het oog op overlap, overkill en eventueel een bemoeilijkte samenloop.

Van de generieke renteaftrekbeperking behelzen de leden drie tot en met zeven de zogenaamde ‘kan’-bepalingen. Nederland kan derhalve zelf de keuze maken of het deze bepaling wel of niet in de Nederlandse wetgeving opneemt. Het lijkt mij waarschijnlijk dat Nederland afwacht hoeveel van de ‘kan’-bepalingen andere EU-lidstaten implementeren. Indien Nederland meer ‘kan’-bepalingen dan de andere lidstaten implementeert zou dat tot een verslechtering van de concurrentiepositie kunnen leiden.

Bij de implementatie van de richtlijn kan er voorts een probleem ontstaan omtrent het wettelijke begrip ‘rente’. Kemmeren veronderstelt dat in de huidige Nederlandse wetgeving verschillende termen voor het begrip ‘rente’ gebruikt worden en dat deze termen de ruime definitie van rente en aan rente economisch gelijkwaardige betalingen van het BEPS-action

plan niet dekken. Aangezien de lijst die is opgenomen in artikel 2, lid 1 van de richtlijn

gebaseerd is op de lijst van het BEPS-action plan is Kemmeren van mening dat de

Nederlandse wetgeving in elk geval op dit punt aangepast dient te worden. Ik ben het op dit punt met Kemmeren eens en acht het als wenselijk dat er een uniform rentebegrip in de Nederlandse wetgeving opgenomen wordt.

Volgens de NOB leidt de implementatie van de richtlijn tot een ernstige inbreuk op de fiscale soevereiniteit van Nederland alsmede wezenlijke veranderingen in het Nederlandse belastingstelsel. Essers veronderstelt dat er vele voordelen gepaard gaan met de implementatie van de richtlijn, maar verwacht dat onder het mom van bestrijding van belastingfraude en het ontgaan van belastingen een proces in werking gezet wordt wat uiteindelijk tot een mondiale harmonisatie of zelfs tot uniformering van belastingstelsels zou kunnen leiden.

5.4 Aanbevelingen

Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is om goed te kijken naar de begrippen ‘rente’ en ‘verbondenheidseis’.

Kemmeren veronderstelt dat in de huidige Nederlandse wetgeving verschillende termen voor het begrip ‘rente’ gebruikt worden en dat deze termen de ruime definitie van rente en aan rente economisch gelijkwaardige betalingen van het BEPS-action plan niet dekken. Aangezien de lijst die is opgenomen in artikel 2, lid 1 van de richtlijn gebaseerd is op de lijst van het BEPS-action plan, is Kemmeren van mening dat de Nederlandse wetgeving in elk geval op dit punt aangepast dient te worden. Ondanks het feit dat het niet verplicht is om artikel 2, lid 1 van de richtlijn te implementeren lijkt het mij verstandig om een uniform rentebegrip op te nemen in de Nederlandse wet en deze te laten aansluiten op het desbetreffende artikel van de anti-BEPS-richtlijn.

Daarnaast dient ook goed gekeken te worden naar het begrip ‘verbondenheidseis’. In artikel 2 van de richtlijn is er sprake van verbondenheid indien een natuurlijk persoon of entiteit rechtstreeks of middellijk qua stemrecht of kapitaalbezit tot 25 percent of meer gerechtigd is tot de winst van de belastingplichtige. Art. 10a, lid 4 Wet Vpb 1969 heeft een soortgelijke verbondenheidseis waarbij een derde gedeelte of meer qua stemrecht of

kapitaalbezit benodigd is voor de verbondenheidseis. Ondanks dat de verbondenheidseis niet in de specifieke nationale renteaftrekbeperkingen opgenomen dient te worden, acht ik het handig om één verbondenheidscriterium te hanteren. Het zou in mijn ogen verstandig zijn om art. 10a Wet Vpb 1969 in overeenstemming te brengen met het verbondenheidscriterium van de richtlijn van de Europese Commissie, om complexiteit van de nationale wetgeving tegen te gaan.

Boeken

D.A. Albregtse, A.J.M. Arends, J. Doornebal, Cursus belastingrecht (Inkomstenbelasting), Deventer, Kluwer 2014

G.C. van der Burgt, J. Doornebal, F.J. Elsweier, Cursus belastingrecht Vennootschapsbelasting, Deventer, Kluwer 2014

J.A.G. van der Geld, Hoofdzaken vennootschapsbelasting, Deventer, Kluwer 2010

J.N. Bouwman, Geldvorderingen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, Amersfoort, Sdu Uitgevers 2002

J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de Vennootschapsbelasting, Deventer, Kluwer 2007 O.C.R. Marres, S.J. Mol-Verver, J.L. van de Streek, Hoofdzaken Belastingrecht, Den Haag, Boom Juridische Uitgever 2014

Artikelen

A.J. van Ramele, ‘Commentaar artikel 13l Wet VPB 1969 Aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente’, NDFR artikelsgewijs commentaar

A.H.M. Daniels en R.J. de Vries, ‘Aanstaande overnameholdingwetgeving in de vennootschapsbelasting: waar gaan we met z’n allen naar toe?’, WFR 2011/1322

E.C.C.M. Kemmeren, ‘BEPS en renteaftrek en andere financiële betalingen: de verkeerde route’, WFR 2015/1107

F.J. Elsweier en J.A.G. van der Geld, ‘Renteaftrekbeperkingen in de Nederlandse vennootschapsbelasting: tijd voor sanering!’, TFO 2012/120.1

F.J. Elsweier en J. van Strien, ‘de Duitse earningsstrippingsmaatregel: een (goede) optie voor Nederland?’, WFR 2012/182

H. van den Hurk, ‘Nederland moet pas op de plaats maken met (C)CCTB’, WFR 2015/1085 J.A.G. van der Geld, ‘De behandeling van rente in de VPB heroverwogen’, WFR 2009/145 J. Vleggeert, ‘Over rente en royalty’s: de BEPS-acties 4 en 5’, WFR 2016/49

M. Devereux, B. Lockwood en M. Redoano, ‘Is there a ‘Race to the bottom’ in corporate taxes? An overview of recent Research’

Q.W.J.C.H. Kok en R.J. de Vries, ‘Renteaftrek in de vennootschapsbelasting: alle hens aan dek’, WFR 2011/944.

T. Witteveen, ‘Wordt de uitholling van de belastinggrondslag effectief tegengegaan door renteaftrekbeperkingen?’ Forfaitair 2011/211 Jurisprudentie HR 31 mei 1978, nr. 18 320, BNB 1978/252 HR 9 maart 1983, nr. 21 163, BNB 1983/202 HR 27 januari 1988, nr. 23 919, BNB 1988/217 HR 11 maart 1998, nr. 32 240, BNB 1998/208 HVJ, 18 september 2003, Zaak C-168/01 HR 25 november 2005, nr. 40 989, BNB 2006/82 HR 9 mei 2008, nr. 43 849, BNB 2008/191 HR 8 april 2011, nr. 10/00651, BNB 2011/156 HR 25 november 2011, nr. 08/05323, BNB 2012/37 Kamerstukken Kamerstukken II, 2005/2006, 30 572, nr.3 Kamerstukken II, 2005/2006, 30 572, nr.8 Kamerstukken II, 2011/2012, 33 287, nr.3 Kamerstukken II, 2011/2012, 33 003, nr.10 Kamerstukken II, 2012/2013, 25 087, nr.34 Kamerstukken II, 2013/2014, 25 087, nr.60 Brief Staatssecretaris

E. Wiebes, Reactie tussenrapportage BEPS-project 2014, IZV/2014/439

E. Wiebes, Appreciatie uitkomst BEPS-project en vooruitblik Nederlands fiscaal vestigingsklimaat, IZV/2015/657 M

E. Wiebes, Kabinetsappreciatie Actieplan Europese Commissie, AFP/2015/536 U E. Wiebes, Appreciatie uitkomst BEPS-project en vooruitblik Nederlands fiscaal vestigingsklimaat, IZV/2015/657 M

E. Wiebes, Vragen over het Pakket anti-belastingontwijking, AFP/2016/394

Staatsblad

Wet van 30 november 2006, Staatsblad. 2006, 631 (Wet Werken aan winst)

Wet van 20 december 2007, Staatsblad. 2007, 653 (Overige fiscale maatregelen 2008)

OESO Modelverdrag

OESO, 2013, Addressing Base Erosion and Profit Shifting, OESO Publishing, Parijs OESO, 2013, Base Erosion and Profit Shifting 2013 Action plan, OESO Publishing, Parijs OESO, 2015, Base Erosion and Profit Shifting 2015 Final Reports, OESO Publishing, Parijs OESO, 2015, Limiting Base Erosion Involving Interest Deductions and Other Financial

Payments, Action 4 - Base Erosion and Profit Shifting 2015 Final Reports, OESO Publishing,

Parijs

Europese Commissie

Europese Commissie, ‘Voorstel voor richtlijn van de raad betreffende een

gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag (CCCTB)’, Brussel, COM(2011) 121 final, 16 maart 2011

Europese Commissie, ‘Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking’, Brussel, COM(2012) 722 final, 6 december 2012

Europese Commissie, ‘Een eerlijk en doeltreffend vennootschapsbelastingstelsel in de Europese Unie: vijf belangrijke actiegebieden’, COM(2015) 302 final, 17 juni 2015.

Europese Commissie, ‘Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt’, 28 januari 2016

Europese Commissie, ‘Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt’, 17 juni 2016

Overig

Algemene Rekenkamer, Belastingontwijking, herziene versie 5 december 2014

Essers, Toezegging Risico’s dubbele belasting en dubbele bronheffing in het oog houden bij aanpak belastingfraude in internationaal verband, Handelingen I 2013-2014, nr. 16

NOB, Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen, 9 november 2007

NOB, Commentaar op het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden, 16 februari 2016

Nota bij de Brief Staatssecretaris van Financiën en de minister voor Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, 30 augustus 2013, nr. IFZ2013/320U