• No results found

Conclusie: effecten van de Rotterdamse Meldcode

In document Evaluatie van de Rotterdamse Meldcode (pagina 44-50)

Toerusting van professionals

5 Conclusie: effecten van de Rotterdamse Meldcode

Een overgrote meerderheid van de respondenten geeft aan bekend te zijn met de Rotterdamse Meldcode. Professionals die bekend zijn met de meldcode hebben verhoudingsgewijs vaker vermoedens gehad van kindermishandeling en/of huiselijk geweld dan professionals die niet bekend zijn met de meld-code. Als we kijken naar de verschillende sectoren (welzijn, gezondheidszorg, jeugdzorg en onderwijs), blijkt dat professionals uit de gezondheidszorg verhoudingsgewijs vaker vermoedens hebben van mishandeling dan professio-nals uit de andere sectoren.

Ook als het gaat om het inwinnen van advies zien we dat professionals die bekend zijn met de Rotterdamse Meldcode vaker advies vragen bij het AMK of ASHG dan professionals die niet op de hoogte zijn van de Rotterdamse Meldcode. Wat het meldgedrag betreft, zijn er nauwelijks verschillen tussen professionals die wel of niet bekend zijn met de meldcode. Dit kan ook te maken hebben met het meldgedrag binnen de instellingen. Het melden wordt vaak door de leidinggevende gedaan. Uit de interviews komt naar voren dat professionals niet naar hun leidinggevende gaan omdat deze, in hun ogen, de melding naar het AMK of ASHG niet zal doorzetten. Uit het onderzoek van Doeven (2008) blijkt dat professionals die bekend zijn met de meldcode kindermishandeling op alle drie de aspecten (vermoeden, advies en melden) beter scoren. Op de vraag of de Rotterdamse Meldcode heeft bijgedragen aan vaker signaleren, antwoordt ongeveer een derde van de professionals bevesti-gend. Bijna drie op de tien menen dat zij op deze aspecten weinig hebben gehad aan de Rotterdamse Meldcode. Relatief veel professionals zeggen het niet te weten.

In de oorspronkelijk Rotterdamse Meldcode moet de professional bij een vermoeden eerst in gesprek met de cliënt (nu is dit conform de landelijke meldcode nadat er collegiale consultatie heeft plaatsgevonden). Indien een cliënt bezwaar maakt tegen de melding, zetten zes op de tien professionals de melding alsnog door. Voor een deel is het afhankelijk van de situatie; in de

meeste gevallen overlegt men met deskundige collega’s om zo tot een beslis-sing te komen.

Het doel van de interventies of het melden is zorg dragen voor meer veiligheid. Volgens een tiende van de professionals is het geweld gestopt na zes maanden in alle bij hun bekende gevallen. Bijna vier op de tien professio-nals denken dat het geweld in de meerderheid van de gevallen (minimaal 75%

van de gevallen) is gestopt. Daarentegen hebben bijna drie op de tien profes-sionals het vermoeden dat het geweld doorgaat in meer dan de helft van de gevallen. Professionals die bekend zijn met de meldcode zijn vaker van mening dat het geweld niet is gestopt na zes maanden, dan professionals die niet op de hoogte zijn van de meldcode. Binnen de sectoren zien we dat professionals uit de jeugdzorg vaak van mening zijn dat mishandeling in de meeste gevallen na zes maanden is gestopt. Professionals in de gezondheids-zorg hebben vaker het vermoeden dat het geweld niet is gestopt na zes maanden.

Vinden professionals dat zij voldoende zijn geschoold en worden onder-steund? Bijna vier op de tien missen op bepaalde aspecten ondersteuning binnen de eigen organisatie met betrekking tot de Rotterdamse Meldcode. Er lijkt onder de professionals nog veel onduidelijkheid te zijn over het werken met de meldcode. Daarnaast noemen enkelen ook de behoefte aan (meer) (emotionele) ondersteuning bij de zwaarte van het werk. Binnen de sectoren zien we dat vooral professionals werkzaam in de gezondheidszorg en de jeugdzorg verhoudingsgewijs vaker aangeven dat er in hun organisatie onvol-doende aandacht is voor secundaire traumatisering. Het belang van training en intervisie wordt benadrukt, net als extra aandacht voor nieuwe/onervaren werknemers.

Ruim de helft van de professionals die op de hoogte zijn van de meldcode vindt het een bruikbaar instrument. Een grote groep van bijna vier op de tien zegt niet te weten of het bruikbaar is. En een minderheid vindt de meldcode niet bruikbaar. Professionals werkzaam in de jeugdzorg vinden het instrument relatief gezien het minst bruikbaar (ongeveer vier op tien vindt het bruik-baar), professionals uit de welzijnssector het meest (ongeveer driekwart vindt het bruikbaar). Dit kan ermee samenhangen dat er in de welzijnssector nog een hele slag moet worden gemaakt wat betreft bewustwording en vaardig-heden in het omgaan met deze problematiek. In de jeugdzorg is al veel langer ervaring met de meldcode kindermishandeling. Voor hen is het onduidelijk wat de Rotterdamse Meldcode toevoegt aan wat er al is.

Ondanks het feit dat de ruime meerderheid van de respondenten op de hoogte is van de Rotterdamse Meldcode constateren we dat er nog veel

onbekendheid bestaat over wat het werken met de Meldcode concreet betekent. Kindermishandeling en huiselijk geweld zijn complexe situaties waar lastige beslissingen genomen moeten worden. De afweging tussen privacy van de cliënt en zorg voor veiligheid is niet altijd opgelost met het adagium dat er een zorgplicht is als mensen in gevaar verkeren. Een meldcode is een instru-ment om de procedurele stappen te verhelderen, maar uiteindelijk komt het aan op de professionals en het bestuur van hun instelling. De professionals moeten hun verantwoordelijkheid nemen door vermoedens serieus te nemen.

Het bestuur moet voorwaarden scheppen om de professionals tijd en ruimte te geven om de interventies die nodig zijn tot een succes te maken. De grote uitdaging is om te leren omgaan met onzekerheden en vanuit betrokkenheid verantwoorde beslissingen te nemen.

Verwey-Jonker Instituut

Literatuur

Baartman, H & Hoefnagels, C. (2009). ‘Signaleren, melden en twijfelen in het onderwijs’, Tijdschrift Kindermishandeling, maart 2009.

Baeten, P. & Janssen, L. (2002). Samenwerking en beroepsgeheim. Utrecht:

NIZW.

Doeven, I. (2008). Meldcodes kindermishandeling. Beschikking, waardering, gebruik en scholing. Amsterdam/Den Haag: Veldkamp/Ministerie voor Jeugd en Gezin.

Dijkstra, S. (2007). Geweld en veerkracht in gezinnen. Over posities, profes-sionals en preventie van overdracht. Bilthoven: Van Arkel.

Geurts & Bakker (2006). Meld en hulptrajecten voor kinderen als getuige van huiselijk geweld, inventarisatie en onderbouwing. NIWZ Jeugd Utrecht GGD Rotterdam-Rijnmond (2010). Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAAK) in de stadsregio Rotterdam, Goeree Overflakkee en de Hoeksche Waard. ‘Kinderen horen veilig op te groeien’. Rotterdam: GGD

Rotterdam-Rijnmond.

GGD Rotterdam-Rijmond (2008). Implementatietraject Rotterdamse Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Rotterdam: GGD

Rotterdam-Rijnmond.

Hendriks, A.C., Frederiks, B.J.M. & Verkerk, M.A. (2008). Het recht op autonomie in samenhang met goede zorg bezien. Tijdschrift voor GezondheidsRecht, 32(1), p. 2-18.

Inspectie Jeugdzorg (2011). De bruikbaarheid van adviezen en consulten van het AMK. Het landelijk beeld naar aanleiding van onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Den Haag:

Inspectie Jeugdzorg.

Lünnemann, K.D., Boutellier, H., Goderie, M., & Graaf, P. van der (2005).

Beschermingsarrangementen: Recht doen vanuit het perspectief van de burger. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Lünnemann, K.D., m.m.v. L. Drost, S. Tan & B. Tierolf (2009). Zicht op de Rotterdamse meldcode. Evaluatie Meldcode huiselijk geweld en kindermishan-deling. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Ministerie van Justitie (2002). Privé geweld – publieke zaak. Den Haag:

Ministerie van Justitie.

Pels, T., Lünnemann, K.D. & Steketee, M. (2011). Opvoeden na partnergeweld.

Ondersteuning van moeders en jongeren van diverse afkomst. Assen: Van Gorcum.

Radford, L., & Hester, M. (2006). Mothering through domestic violence. Jessica Kingsley Publications.

Tijdschrift Kindermishandeling (2011). Dossier Meldcode. Tijdschrift Kindermishandeling, 4e jaargang, nr. 1, april 2011.

Verdouw, R. & Gielis, A. (2011). Grote tevredenheid over advies- en consult-functie van het AMK. Terecht of onterecht? Tijdschrift Kindermishandeling, 4e jaargang, nr. 2, juni 2011.

Verhage, M. (2008). Het recht op geheimhouding, tot hoever?, Maatwerk.

Volume 9, nr. 5.

Verwey-Jonker Instituut

In document Evaluatie van de Rotterdamse Meldcode (pagina 44-50)