Dit onderzoek had tot doel om de invloed van openheid in banners voor goede doelen op
donatie-intentie en de mediërende rol van zelfovertuiging te bestuderen. De
onderzoeksvraag die hierbij gesteld werd, luidde als volgt: ‘In welke mate heeft openheid in banners voor een goed doel een effect op donatie-intentie en wat is de mediërende rol van zelfovertuiging?’ Het antwoord op deze onderzoeksvraag is dat een open banner voor het goede doel niet tot een significante toename in donatie-intentie leidt. Er zijn aanwijzingen van
zelfovertuiging an sich aanwezig in dit onderzoek, maar deze staan los van de banners en dus van het doel van het onderzoek.
De eerste hypothese is niet bevestigd. Er is namelijk niet gevonden dat een open
banner tot een hogere donatie-intentie leidt. Dit resultaat is in tegenspraak met voorgaand
onderzoek dat aantoont dat een open advertentie tot een positievere koopintentie leidt dan
een gesloten advertentie (Ang & Lim, 2006; Jeong, 2008; Stafford et al., 1996). In deze
studie blijkt de redenering dat het op zoek gaan naar een interpretatie tot een plezierig
31 1992) leidt en het slagen in het vinden van een interpretatie leidt tot intellectuele voldoening
(Tanaka, 1992) niet op te gaan. Een mogelijke verklaring voor het feit dat een open banner
niet tot een positievere koopintentie leidt, kan zijn dat participanten een negatieve attitude
ten opzichte van de advertentie of het merk (War Child) hadden waardoor geen toename in
donatie-intentie gevonden is. Vanuit de literatuur is namelijk bekend dat een positieve attitude ten opzichte van de advertentie en het merk tot een positieve koopintentie leidt
(Brown & Stayman, 1992; Helmig, Huber & Leeflang, 2007; MacKenzie, Lutz & Belch, 1986).
Als deze attitudes bij de participanten in de open conditie negatief of niet positief genoeg
waren, kan dat ertoe geleid hebben dat de gevonden samenhang niet significant is. Echter,
om hier met zekerheid een uitspraak over te kunnen doen, hadden er in dit onderzoek
metingen van attitude ten opzichte van de advertentie en het merk moeten plaatsvinden.
Voor vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden om naast (donatie-)intentie, ook
advertentie- en merkattitude te meten.
De tweede hypothese veronderstelde dat een open banner tot meer zelfovertuiging
leidt dan een gesloten banner wat resulteert in een grotere donatie-intentie. Ook deze
hypothese is niet bevestigd. Zo is niet gevonden dat een open banner tot een grotere mate
van zelfovertuiging leidt. Gesteld is dat openheid tot zelfovertuiging zou leiden, omdat in
open advertenties indirect gecommuniceerd wordt en de ontvanger de betekenis van de
boodschap zelf moet ontcijferen (vgl. Mothersbaugh et al., 2002). De ontvanger moet dus
zelf argumenten genereren waarom hij zou moeten doneren. Echter, deze redenering lijkt
gezien het niet significante resultaat niet op te gaan. Wat echter wel blijkt, hoewel geen
onderdeel van de doelstelling van het onderzoek, is dat een grotere mate van zelfovertuiging
tot een grotere donatie-intentie leidt en dat deze toename marginaal significant is. Dit
resultaat komt overeen met voorgaand onderzoek dat aantoont dat zelfovertuiging een
positief effect heeft op koopintentie (Sawyer & Howard, 1991) en gedragsintentie (Baldwin et
al., 2013). Bovendien bevestigt het de redenering dat zelfovertuiging door cognitieve
32 activiteiten, zoals donatie-intentie (Mittie, 2009). Het is echter belangrijk om dit resultaat met
voorzichtigheid te interpreteren, aangezien de gevonden waarde niet geheel significant is.
Verder zijn er enkele exploratieve analyses uitgevoerd. Deze analyses hebben
aangetoond dat sprake is van een significant effect van argumentgeneratie op donatie-
intentie, waarbij geldt dat mensen die alleen voorargumenten hebben gegenereerd een hogere donatie-intentie hebben dan mensen die alleen tegenargumenten gegeneerd als type
banner buiten beschouwing gelaten wordt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het voor
zelfovertuiging belangrijk is dat men niet enkel tegenargumenten heeft ten opzichte van het doneren, aangezien dit tot een significant lagere donatie-intentie leidt dan wanneer men
enkel voorargumenten heeft. Dit resultaat is hiermee een aanvulling op bestaand onderzoek
dat aangetoond heeft dat als mensen gevraagd worden om een voorargument te geven om
wél te kiezen voor een merk het merk positiever geëvalueerd wordt dan wanneer aan
mensen gevraagd wordt om een tegenargument te geven (Wänke et al., 1997). Dit
onderzoek laat zien dat het genereren van voorargumenten ook een positief effect heeft op
conatieve responses, zoals donatie-intentie. Echter, interpretatie van de resultaten dient
wegens de kleine steekproefgrootte met voorzichtigheid plaats te vinden
Limitaties en aanbevelingen
Deze studie kent drie limitaties. Ten eerste is het een proof of the principle studie wat inhoudt
dat de omstandigheden zo zijn vormgeven dat de kans op het vinden van een effect
geoptimaliseerd wordt. Zo zijn de banners geïntegreerd in een website waarbij de tekst van
de artikelen onleesbaar is gemaakt. Bovendien waren bepaalde kenmerken van een banner,
zoals interactiviteit in de zin van een klikbare banner (e.g. Macias, 2003) en animatie (e.g.
Brajnik & Gabrielli, 2010) afwezig. Hoewel aan de participanten duidelijk is gemaakt dat de
doneerknop klikbaar is (door de muisaanwijzer erop te plaatsen) was het niet mogelijk om er
daadwerkelijk op te klikken. Verder is aan de participanten expliciet gevraagd de banner te
bekijken en te verwerken, terwijl men in real-life banners vaak vermijdt (Cho & Cheon, 2004;
33 Hoewel het middels de gebruikte setting mogelijk is om het idee van de effectiviteit
van openheid in banners te toetsen, kan dat in dit onderzoek wel ten koste zijn gegaan van
hoe mensen normaal gesproken zouden reageren. Door de gebruikte onnatuurlijke setting
zouden participanten een lagere intentie gehad kunnen hebben om te doneren, wellicht
omdat ze zagen dat het überhaupt niet mogelijk was om een donatie te doen, aangezien de
banner niet klikbaar was. Echter, in een natuurlijkere setting zouden participanten een
hogere intentie kunnen hebben, indien er direct een donatiemogelijkheid zou worden
geboden. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat een open banner niet tot een hogere
donatie-intentie leidt. Bovendien is de aandacht van de participanten expliciet richting de banner gestuurd. Dit zou irritatie opgewekt kunnen hebben, waardoor een lagere donatie-
intentie in de hand is gewerkt. Voor vervolgonderzoek wordt daarom gesuggereerd om de setting natuurlijker te benaderen door bijvoorbeeld gebruik te maken van een echte website
en banner waarbij het mogelijk is om erop te klikken. Bovendien zou men de aandacht van
de participanten minder expliciet richting de banner kunnen sturen.
Een tweede beperking is dat het stimulusmateriaal kennelijk niet voldoende geschikt
is om argumentgeneratie op te roepen, aangezien meer dan de helft van de participanten
geen argumenten heeft gegeneerd. Het is echter te vroeg om te zeggen dat zelfovertuiging
in deze studie geen rol speelt bij openheid. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat participanten
geen zin hadden om argumenten te bedenken of op te schrijven, terwijl ze deze wel hadden
(vgl. Krosnick, 1991). Een gevolg van het feit dat meer dan de helft van de participanten
geen argumenten heeft gegenereerd, is dat met name bij enkele exploratieve analyses een
kleine steekproef overbleef. Hierdoor zijn er net voldoende participanten overgebleven om
statistische analyses op te verrichten wat ertoe heeft geleid dat het moeilijk was om
significante resultaten te vinden. Dit is te verklaren door het feit dat in kleine steekproeven
grote verschillen niet significant zijn wegens power issues, omdat een kleine steekproef
minder power heeft om effecten te detecteren (Field, 2013).Dit laatste lijkt het geval te zijn,
aangezien bij sommige exploratieve analyses redelijk grote verschillen in de gemiddelden
34 stimulusmateriaal dan ook een pre-test uitgevoerd moeten worden waarmee te bepalen is of
het in staat is om argumentgeneratie op te wekken.
Tot slot, zijn de participanten in dit onderzoek aan slechts één banner van één
specifiek goed doel blootgesteld. Hierdoor beperken de resultaten van de studie zich tot de
banner van War Child die in dit onderzoek gebruikt is en zijn de resultaten niet te
generaliseren over verschillende banners van War Child en verschillende goede doelen.
Voor vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden om gebruik te maken van meerdere
soorten banners van verschillende goede doelen om zo meer generaliseerbare resultaten te
verkrijgen.
Implicaties
Deze studie draagt allereerst bij aan de wetenschappelijk kennis rondom de effectiviteit van
openheid in banners in combinatie met goede doelen. In eerdere studies is openheid
voornamelijk binnen de context van printadvertenties bestudeerd (e.g. Ang & Lim, 2008;
Ketelaar et al., 2013; McQuarrie & Mick, 2003). Tot op heden blijkt dat openheid in een
nieuw medium, namelijk banners, in combinatie met goede doelen niet leidt tot een hoger
donatie-intentie dan gesloten banners. Verder is dit de eerste studie die de mediërende rol van zelfovertuiging in de relatie tussen openheid in banners van goede doelen en donatie-
intentie bestudeerd heeft. In deze studie is niet gevonden dat zelfovertuiging een verklaring is voor de effectiviteit van openheid. Echter, dit is wel de eerste studie die heeft aangetoond
dat zelfovertuiging leidt tot een marginaal significante toename in donatie-intentie en dat met
name het genereren van voorargumenten (in tegenstelling tot het genereren van
tegenargumenten) leidt tot een significant hogere donatie-intentie.
Naast een wetenschappelijk bijdrage levert deze studie ook een maatschappelijk
bijdrage. Met het oog op de toenemende advertentieclutter (Dahlén & Edenius, 2007;
Moorman, Neijens & Smit, 2011) lijkt het erop dat adverteerders voor goede doelen andere
strategieën dan openheid moeten gaan toepassen om donatie-intentie te laten toenemen.
35 voor adverteerders belangrijk om te weten welke middelen effectief zijn. Gesteld kan worden
dat bij het ontwikkelen van een advertentiestrategie het belangrijk is om het concept
zelfovertuiging mee te nemen, aangezien deze studie heeft aangetoond dat dit tot een positievere donatie-intentie leidt. Het wordt reclamemakers aangeraden om consumenten
vooral aan te moedigen om voorargumenten te generen omdat dit in het bijzonder een
positief effect heeft op donatie-intentie.
REFERENTIES
Ang, S. H. & Lim, E. A. C. (2006). The influence of metaphors and product type on brand
personality perceptions and attitudes. Journal of Advertising, 35(2), 39-53. doi:
10.1080/00913367.2006.10639226
Aronson, E. (1999). The power of self-persuasion. American Psychologist, 54, 875-884.
Retrieved from http://ovidsp.tx.ovid.com.proxy.uba.uva.nl:2048/sp-
3.13.1a/ovidweb.cgi?&S=HPKEFPEFHKDDMKDKNCLKNCDCDADMAA00&Link+Set
=S.sh.22%7c1%7csl_10
Baldwin, A. S., Rothman, A. J., Vander Weg, M. W., & Christensen, A. J. (2013). Examining
causal components and a mediating process underlying self-generated health
arguments for exercise and smoking cessation. Health Psychology, 32, 1209-1217.
doi: 10.1037/a0029937
Basil, D. Z., Ridgway, N. M., & Basil, M. D. (2008). Guilt and giving: A process model of
empathy and efficacy. Psychology and Marketing, 25(1), 1-23. doi:
10.1002/mar.20200
Baxter, L. A. & Babbie, E. (2004) The basics of communication research. Belmont:
Wadsworth
Bekkers, R. H. F. P. (2013, April). De maatschappelijke betekenis van filantropie. Rede in
verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar
Sociale aspecten van prosociaal gedrag aan de faculteit der Sociale Wetenschappen
36 http://www.cbf.nl/Uploaded_files/Zelf/BekkersRDemaatschappelijkebetekenisvanfilant
ropieOratie25april2013.pdf
Brajnik, G. & Gabrielli, S. (2010). A review of online advertising effects on the user
experience. International Journal of Human-Computer Interaction, 26, 971-997. doi:
10.1080/10447318.2010.502100
Brennan, I. & Bahn, K. D. (2006). Literal versus extended symbolic messages and
advertising effectiveness: The moderating role of need for cognition. Psychology and
Marketing, 23, 273-295. doi: 10.1002/mar.20111
Briñol, P., McCaslin, M. J., & Petty, R. E. (2012). Self-generated persuasion: Effects of the
target and direction of arguments. Journal of Personality and Social Psychology, 102,
925-940. doi: 10.1037/a0027231
Brown, S. P. & Stayman, D. M. (1992). Antecedents and consequences of attitude toward
the ad: A meta-analysis. Journal of Consumer Research, 19(1), 34-51. doi:
10.1086/209284
Chan, J. C. F., Jiang, Z., & Tan, B. C. Y. (2010). Understanding online interruption-based
advertising: Impacts of exposure timing, advertising intent, and brand image. IEEE
Transactions on Engineering Management, 57, 365-379. doi: 10.1109/TEM.2009.2034255
Cho, C. (1999). How advertising works on the WWW: Modified Elaboration Likelihood Model.
Journal of Current Issues and Research in Advertising, 21(1), 34-50. doi: 10.1080/10641734.1999.10505087
Cho, C. & Cheon, H. (2004). Why do people avoid advertising on the Internet? Journal of
Advertising, 33(4), 89-97. doi: 10.1080/00913367.2004.10639175
Dahlén, M. & Edenius, M. (2007). When is advertising advertising? Comparing responses to
non-traditional and traditional advertising media. Journal of Current Issues and
37 Dotson, M. J. & Hyatt, E. M. (2005). Major influence factors in children’s consumer
socialization. Journal of Consumer Marketing, 22(1), 35-42. doi:
10.1108/07363760510576536
Drèze, X. & Hussherr, F. (2003). Internet advertising: Is anybody watching? Journal of
Interactive Marketing, 17(4), 8-23. doi: 10.1002/dir.10063
Field, A. (2013), Discovering statistics using SPSS (4th ed.). London: Sage
Furner, C. P., Racherla, P., & Babb, J. S. (2014). Mobile app stickiness (MASS) and mobile
interactivity: A conceptual model. The Marketing Review, 14, 163-188. doi:
10.1362/146934714X14024778816913
Hassay, D. N. & Peloza, J. (2009). Building the charity brand community. Journal of Nonprofit
and Public Sector Marketing, 21(1), 24-55. doi: 10.1080/10495140802111927
Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis:
a regression-based approach. New York: The Guilford Press.
Helmig, B., Huber, J., & Leeflang, P. (2007). Explaining behavioural intentions toward co-
branded products. Journal of Marketing Management, 23, 285-304. doi:
10.1362/026725707X196387
Hsieh, Y., Chen, K., & Ma, M. (2012). Retain viewer’s attentions on banner ad by
manipulating information type of the content. Computers in Human Behavior, 28,
1692-1699. doi: 10.1016/j.chb.2012.04.008
Jeong, S. (2008). Visual metaphor in advertising: Is the persuasive effect attributable to
visual argumentation of metaphorical rhetoric? Journal of Marketing Communications,
14(1), 59-73. doi: 10.1080/14697010701717488
Kardes, F. R. (1988). Spontaneous inference processes in advertising: The effects of
conclusion omission and involvement on persuasion. Journal of Consumer Research,
15, 225-233. doi: 10.1086/209159
Kardes, F. R., Kim, J., & Lim, J. (1994). Moderating effects of prior knowledge on the
perceived diagnosticity of beliefs derived from implicit versus explicit product claims.
38 Kent, R. J. & Allen, C. T. (1994). Competitive interference effects in consumer memory for
advertising: The role of brand familiarity. Journal of Marketing, 58(3), 97-105. doi:
10.2307/1252313
Ketelaar, P. E. & Van Gisbergen, M. S. (2006). Openness in advertising: Occurrence and
effects of open advertisements in magazines. (Doctoral dissertation). Radboud Universiteit. Retrieved from http://webdoc.ubn.ru.nl/mono/k/ketelaar_p/openinad.pdf
Ketelaar, P. E., Maesen, S., Linssen, L., & Van Gisbergen, M. S. (2013). The effectiveness of
openness in advertising for familiar and unfamiliar brands across different
nationalities. Journal of Euromarketing, 22(1-2), 5-23. Retrieved from
http://www.paulketelaar.eu/site/admin/editor/uploads/files/Masterthesis/Artikel%20Ket
elaar%20et%20al%20(Effectiveness%20of%20openness).pdf
Ketelaar, P. E., Van Gisbergen, M. S., & Beentjes, J. (2012). Interpretation of highly visual
‘open’ advertisements in Dutch magazines. Journal of Visual Literacy, 31(1), 23-52. Retrieved from
http://web.b.ebscohost.com.proxy.uba.uva.nl:2048/ehost/pdfviewer/pdfviewer?sid=36
afdc1f-d432-484c-919f-1d2e0e6ec60b%40sessionmgr114&vid=1&hid=110
vc3QtbGl2ZQ%3d%3d#db=ufh&AN=77689801
Ketelaar, P. E., Van Gisbergen, M. S., Bosman, J. A. M., & Beentjes, H. (2008). Attention for
open and closed advertisements. Journal of Current Issues and Research in
Advertising, 30(2), 15-25. doi: 10.1080/10641734.2008.10505244
Ketelaar, P .E., Van Gisbergen, M. S., Bosman, J. A. M., & Beentjes, J. (2010). The effects
of openness on attitude toward the ad, attitude toward the brand, and brand beliefs in
Dutch magazine ads. Journal of Current Issues and Research in Advertising, 32(2),
71-85. doi: 10.1080/10641734.2010.10505286
Krosnick, J. A. (1991). Response strategies for coping with the cognitive demands of attitude
measures in surveys. Applied Cognitive Psychology, 5, 213-236. doi:
39 Li, C. (2013). Persuasive messages on information system acceptance: A theoretical
extension of elaboration likelihood model and social influence theory. Computers in
Human Behavior, 29(1), 264-275. doi: 10.1016/j.chb.2012.09.003
Lord, C. G., Paulson, R. M., Sia, T. L., Thomas, J. C., & Lepper, M. R. (2004). House built on
sand: effects of examplar stability on susceptibility to attitude change. Journal of
Personality and Social Psychology, 87, 733-749. doi: 10.1037/0022-3514.87.6.733 Low Charles, G. S. & Lamb Jr., C. W. (2000). The measurement and dimensionality of brand
associations. Journal of Product and Brand Management, 9, 350-370. doi:
10.1108/10610420010356966
Macias, M. (2003). A preliminary structural equation model of comprehension and
persuasion of interactive advertising brand web sites. Journal of Interactive
Advertising, 3(2), 36-48. doi: 10.1080/15252019.2003.10722072
Mackie, M. D. (1987). Systematic and nonsystematic processing of majority and minority
persuasive communications. Journal of Personality and Social Psychology, 53(1), 41-
52. doi: 10.1037//0022-3514.53.1.41
McQuarrie, E. F. & Mick, D. G. (1992). On resonance: A critical plurastic inquiry into
advertising rhetoric. Journal of Consumer Research, 19, 180-197. Retrieved from
http://www.jstor.org.proxy.uba.uva.nl:2048/stable/2489327
McQuarrie, E. F. & Mick, D. G. (1999). Visual rhetoric in advertising: Text-interpretive,
experimental, and reader-response analyses. Journal of Consumer Research, 26(1),
37-54. doi: 10.1086/209549
McQuarrie, E. F. & Mick, D. G. (2003). Visual and verbal rhetorical figures under directed
processing versus incidental exposure to advertising. Journal of Consumer Research,
29, 579-587. doi: 10.1086/346252
McQuarrie, E. F. & Phillips, B. J. (2005). Indirect persuasion in advertising: How consumers
process metaphors presented in pictures and words. Journal of Advertising, 34(2), 7-
40 Mittie, S. K. (2009). When mental context moderates effects of directed thinking on Intentions
to perform self-beneficial behaviors. (Doctoral dissertation). Texas Christian University. Retrieved from
https://repository.tcu.edu/bitstream/handle/116099117/4169/Mittie.pdf?sequence=1&i
sAllowed=y
Moorman, M., Neijens, P. C., & Smit, E. G. (2011). Advertising media selection and planning.
In J. N. Sheth, & N. K. Malhotra (Eds.), Wiley international encyclopedia of marketing:
Advertising and integrated communication (pp. 22-29). Chichester: Wiley. doi: 10.1002/9781444316568.wiem04010
Mothersbaugh, D. L., Huhmann, B. A., & Franke, G. R. (2002). Combinatory and separative
effects of rhetorical figures on consumers’ effort and focus in ad processing. Journal of Consumer Research, 28, 589-602. doi: 10.1086/338211
Müller, B. C. N., Van Baaren, R. B., Ritter, S. M., Woud, M. L., Bergmann, H., Harakeh, Z.,
Engels, R. C. M. E., & Dijksterhuis, A. (2009). Tell me why... The influence of self-
involvement on short term smoking behaviour. Addictive Behaviors, 34, 427-431. doi:
10.1016/j.addbeh.2008.12.016
Peloza, J. & Hassay, D. (2007). A typology of charity support behaviors: Toward a holistic
view of helping. Journal of Nonprofit and Public Sector Marketing, 17(1), 135-151. doi:
10.1300/J054v17n01_07
Petty, R. E. & Cacioppo, J. T. (1986). The Elaboration Likelihood Model of persuasion. In L.
Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (pp. 123-203). New
York: Academic Press. Retrieved from
http://psychology.uchicago.edu/people/faculty/cacioppo/jtcreprints/pc86.part1.pdf
Petty, R. E., Wheeler, S. C., & Tormala, Z. L. (2003). Persuasion and attitude change. In T.
Millon & M. J. Lerner (Eds.), Handbook of psychology (pp. 353-382). New York: John
Wiley & Sons. Retrieved from
http://www.researchgate.net/publication/228007175_Persuasion_and_Attitude_Chan
41 Phillips, B. J. & McQuarrie, E. F. (2002). The development, change, and transformation of
rhetorical style in magazine advertisements 1954-1999. Journal of Advertising, 31(4),
1-13. doi: 10.1080/00913367.2002.10673681
Phillips, B. J. (2000). The impact of verbal anchoring on consumer response to image ads.
Journal of Advertising, 29(1), 15-24. doi: 10.1080/00913367.2000.10673600
Previte, J. (1999). Internet advertising: An assessment of consumer attitudes. Prometheus:
Critical Studies in Innovation, 17, 199-209. doi: 10.1080/08109029908629550 Sawyer, A. G. & Howard, D. J. (1991). Effects of omitting conclusions in advertisements to
involved and uninvolved audiences. Journal of Marketing Research, 28, 467-474. doi:
10.2307/3172786
Shankar, V. & Balasubramanian, S. (2009). Mobile marketing: A synthesis and prognosis.
Journal of Interactive Marketing, 23, 118-129. doi: 10.1016/j.intmar.2009.02.002 Smith, J. R. & McSweeney, A. (2007). Charitable giving: The effectiveness of a revised
theory of planned behaviour model in predicting donating intentions and behaviour.
Journal of Community and Applied Social Psychology, 17, 363-386. doi: 10.1002/casp.906
Spooren, W. & Degand, L. (2010). Coding coherence relations: Reliability and validity.
Corpus Linguistics and Linguistic Theory, 6, 241-266. doi: 10.1515/CLLT.2010.009 Stafford, E. R., Walker, B. A., & Blasko, V. J. (1996). Headline-visual consistency in print
advertisements: Effects on processing and evaluation. In K. P. Corfman & J. G. Lynch
Jr. (Eds.), NA – Advances in consumer research (pp. 56-62). Provo: Association for Consumer Research. Retrieved from http://www.acrwebsite.org/search/view-
conference-proceedings.aspx?Id=7914
Sundaram, D. S. & Webster, C. (1999). The role of brand familiarity on the impact of word-of-
mouth communication on brand evaluations. In E. J. Arnould & L. M. Scott (Eds.), NA
– Advances in consumer research (pp. 664-670). Provo: Association for Consumer Research. Retrieved from http://www.acrwebsite.org/search/view-conference-
42 Tam, J. L. M. (2008). Brand familiarity: Its effects on satisfaction evaluations. Journal of
Services Marketing, 22(1), 3-12. doi: 10.1108/08876040810851914
Tanaka, K. (1992). The pun in advertising: A pragmatic approach. Lingua, 87(1), 91-102. doi:
10.1016/0024-3841(92)90027-G
Touchstone, K. (2008). Ethical principles, charity, and a criterion for giving. Journal of
Interdisciplinary Normative Studies, 30, 37-58. Retrieved from http://www.reasonpapers.com/pdf/30/rp_30_3.pdf
Tutaj, K. & Van Reijmersdal, E. A. (2012). Effects of online advertising format and persuasion
knowledge on audience reactions. Journal of Marketing Communications, 18(1), 5-18.
doi: 10.1080/13527266.2011.620765
Van Delft, N. & Kreuzberg, L. (n.d.) Open advertentie War Child (paper Strategische
Communicatie). Radboud Universiteit. Obtained from Paul Ketelaar.
Van Enschot, R. & Hoeken, H. (2015). The occurrence and effects of verbal and visual
anchoring of tropes on the perceived comprehensibility and liking of TV commercials.
Journal of Advertising, 44(1), 25-36. doi: 10.1080/00913367.2014.933688 Van Enschot, R., Hoeken, H., & Van Mulken, M. (2004). Retorische vormen in
tijdschriftadvertenties: Een corpusanalytisch onderzoek naar de relatie tussen
retorische vormen en complexiteit. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 26, 164-181.