• No results found

9. Conclusie & Discussie

9.1 Conclusie

In dit onderzoek stond de samenwerking in Regionale Werkbedrijven centraal rondom het stimuleren van een inclusievere arbeidsmarkt. Om grip te kunnen krijgen op deze samenwerkingsverbanden heeft dit onderzoek zich gericht op het blootleggen van de factoren die succesvolle samenwerking in Regionale Werkbedrijven kunnen verklaren. Daarbij is de volgende hoofdvraag opgesteld:

Welke factoren kunnen de mate van succesvolle samenwerking in Regionale Werkbedrijven, gericht op het stimuleren van een meer inclusieve arbeidsmarkt, verklaren?

Het onderzoek is daarmee verklarend van aard. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is eerst vanuit de wetenschappelijke theorie gezocht naar aanknopingspunten, om deze vervolgens te staven met behulp van empirie. Daarbij is gebruik gemaakt van een meervoudige casestudystrategie. Om de hoofdvraag van dit onderzoek op een systematische manier te kunnen beantwoorden, zijn een aantal deelvragen opgesteld. Alvorens de hoofdvraag te beantwoorden, zal elke deelvraag kort worden uitgewerkt.

9.1.1 Deelconclusies

Hoe kan het succes van samenwerking in Regionale Werkbedrijven worden vastgesteld?

Om verklaringen te kunnen geven voor de mate van succes in Regionale Werkbedrijven is eerst vanuit de wetenschappelijke literatuur vastgesteld hoe het succes in deze samenwerkingsverbanden kan worden geduid. Succes wordt in onderzoeken vanuit verschillende perspectieven belicht, waardoor de literatuur erg gefragmenteerd is. Grofweg bestaan er drie manieren om succes te definiëren: (1) de gerealiseerde output en outcomes, (2) de kwaliteit van het proces of (3) een combinatie van beide (Klaster, 2017). Publiek-private samenwerkingsverbanden werden oorspronkelijk voornamelijk beoordeeld aan de hand van de gerealiseerde output en outcomes, maar inmiddels is er steeds meer aandacht voor het idee dat die eenzijdige focus op traditionele succescriteria niet geschikt is voor publiek-private samenwerkingen met een alliantievorm. Het gaat in deze samenwerkingsverbanden niet alleen om de harde output en outcomes, maar ook om de kwaliteit van de samenwerking. In dit onderzoek is er daarom voor gekozen het succes aan de hand van (3) een combinatie van beide perspectieven te beoordelen. Daarbij is de meeste aandacht uitgegaan naar de kwaliteit van de samenwerking en de gerealiseerde output. Het beoordelen op outcomes – het daadwerkelijk realiseren van meer banen voor arbeidsbeperkten – is lastig aangezien het meer de uitvoerende partijen zijn die hier direct invloed op hebben. De cijfers over de gerealiseerde plaatsingen zijn echter wel meegenomen, omdat de samenwerking hier door middel van de quotumwet gedeeltelijk op wordt afgerekend.

96 Welke factoren worden vanuit de theorie aangedragen voor een succesvolle samenwerking in regionale netwerken, waaraan zowel publieke als private partijen deelnemen?

De wetenschappelijke literatuur van factoren die bijdragen aan succesvolle samenwerking is omvangrijk. De afgelopen jaren heeft er een verschuiving plaatsgevonden van onderzoek waarbij structurele en contextuele succesfactoren centraal staan (Provan & Milward, 1995), naar onderzoek waarbij er ook aandacht is voor gedragsmatige factoren (Turrini et al., 2010, Steijn, Klijn & Edelenbos, 2011). In dit onderzoek is het model van Turrini et al. (2010) gebruikt voor het selecteren van relevante succesfactoren: een meta-analyse naar succes in netwerkverbanden. Om het model toe te kunnen passen op de samenwerking in publiek-private netwerken is het aangevuld aan de hand van alliantie- PPS literatuur en literatuur over regionale samenwerking. Dit heeft geleid tot een conceptueel model waar zowel structurele, contextuele als functionele factoren centraal staan. Bij de functionele factoren is daarbij niet alleen gekeken naar de rol van coördinatie, maar ook naar het belang van de relationele en inhoudelijke verbinding die partners in een samenwerkingsverband zelf tot stand weten te brengen.

Hoe is de samenwerking in verschillende arbeidsmarktregio’s vormgegeven: welke partijen zijn betrokken en wat zijn hun belangen, middelen en afhankelijkheden?

Het Regionaal Werkbedrijf is een bestuurlijk samenwerkingsverband tussen gemeenten, UWV, werkgevers- en werknemersorganisaties. Daarnaast werkt een deel van de werkbedrijven ook samen met onderwijsinstellingen en SW-bedrijven. Aan de hand van een stakeholderanalyse is duidelijk geworden dat de samenwerking in Regionale Werkbedrijven geen gemakkelijke opgave is. Partijen hebben uiteenlopende belangen die niet makkelijk verenigbaar zijn. Vooral gemeenten worstelen met hun positie. Enerzijds beseffen zij dat regionale samenwerking noodzakelijk is, maar anderzijds dragen zij op lokaal niveau een grote financiële verantwoordelijkheid voor hun eigen uitkeringsgerechtigden. Daarnaast kan er spanning bestaan tussen partijen die zich puur willen richten op de doelgroep van de banenafspraak en partijen die de opgave breder willen trekken. Het feit dat partijen formeel onafhankelijk van elkaar zijn maakt de samenwerking kwetsbaar.

In hoeverre is de samenwerking in Regionale Werkbedrijven succesvol in de praktijk en welke factoren kunnen de mate van succes verklaren?

Om vast te stellen of de veronderstelde relaties uit het theoretisch kader zich ook in de praktijk voordoen, is gebruik gemaakt van casestudyonderzoek. Op basis van gedetailleerde beschrijvingen en verklaringen van respondenten is vastgesteld hoe bepaalde factoren van invloed zijn op het succes van de samenwerking. Door daarbij drie casussen met elkaar te vergelijken zijn patronen gevonden op basis waarvan is vastgesteld welke succesfactoren van belang zijn. Bij het vergelijken van de drie casussen zijn behoorlijke verschillen gevonden wat betreft de mate van succes. Midden-Gelderland is de best presterende regio gebleken, vanwege het feit dat men daar op basis van constructieve samenwerking een overzichtelijk aantal projecten en initiatieven op touw heeft gezet. Ook in Zwolle is dat het geval, maar door het brede programma zijn initiatieven daar soms nog teveel blijven hangen in notities en overlegstructuren. Zuidoost-Brabant is de minst presterende regio gebleken, vanwege de impasses in het begin van de samenwerking en de initiatieven die nog onvoldoende op elkaar afgestemd zijn. Bij het vergelijken van de drie casussen zijn daarnaast ook verschillen gevonden wat betreft de aanwezigheid van bepaalde succesfactoren. Ten opzichte van de andere regio’s heeft de

97 regio Midden-Gelderland beduidend beter gescoord op de functionele factoren, waaronder coördinatie, inhoudelijke afstemming en relationele verbinding. Het feit dat Midden-Gelderland ook het meest succesvol is gebleken van de drie regio’s, lijkt erop te wijzen dat deze factoren het verschil in succes kunnen verklaren. Wat betreft de samenstelling van het netwerk presteren de regio’s nagenoeg gelijk, waardoor het verschil in succes in dit geval niet aan de hand daarvan verklaard kan worden. Context is geen noodzakelijke voorwaarde gebleken voor succes, vanwege het feit dat Midden-Gelderland ondanks het ontbreken van een stabiele context toch goed presteert.

9.1.2 Eindconclusie

Met de bevindingen uit de deelvragen in het achterhoofd is het mogelijk om antwoord te geven op de hoofdvraag van dit onderzoek: ‘Welke factoren kunnen de mate van succesvolle samenwerking in Regionale Werkbedrijven, gericht op het stimuleren van een meer inclusieve arbeidsmarkt, verklaren?’ Op basis van de vergelijking tussen de regio’s Zwolle, Midden-Gelderland en Zuidoost-Brabant is gebleken dat het voornamelijk de functionele factoren zijn die uiteindelijk bepalend zijn voor het verschil in succes. De rol van coördinatie is daarbij van groot belang. Een mix van ondersteuning en sturing vanuit een coördinator kan de samenwerking positief beïnvloeden. Daarmee is het belang van ‘verbindend leiderschap’ bevestigd. Enig uitvoerend initiatief door een coördinator is daarbij bevorderend gebleken, zolang het eigenbelang van de coördinator niet de overhand krijgt en partners zelf voldoende eigenaarschap behouden. Echter, zoals verwacht is coördinatie alleen niet voldoende gebleken voor het bijeenhouden van een netwerk. Ook de inhoudelijke en relationele verbinding die partners zelf tot stand weten te brengen spelen een belangrijke rol in het bepalen van succes. Deze bevinding sluit aan bij de verwachtingen vanuit het theoretisch kader.