Fase 2. Vergelijking van de cases
5. conclusie & aanbevelingen
Op basis van de hiervoor beschreven resultaten is het mogelijk om een conclusie te trekken en daarmee
de hoofdvraag van het onderzoek te kunnen beantwoorden. Hierbij zullen de belangrijkste bevindingen
van het onderzoek nog eens worden beschreven. Om vervolgens tot een formulering van
beargumenteerde voorstellen voor verbeteringen van deze Small-Group Activity methode te komen. Ter
afsluiting zullen er enkele beperkingen van het verslag worden belicht. Hoewel er geprobeerd is
gedurende het onderzoek met zoveel mogelijk factoren rekening te houden hebben zich toch enkele
beperkingen voor gedaan. Daarbij wordt er ook gekeken naar de resultaten van de literatuurstudie, het
empirisch onderzoek en de case study.
5.1 CONCLUSIE
De hoofdvraag die gedurende dit onderzoek centraal stond was:
Hoe kunnen we bij Forbo de effectiviteit van de Small-Group Activity methode optimaliseren in het
kader van probleemoplossend samenwerken?
De huidige manier van werken komt duidelijk naar voren in het onderzoek en is stapsgewijs besproken.
Dit heeft ons inzichten verschaft in het proces. Daarnaast zijn er probleemgebieden geïdentificeerd die
aangepakt kunnen worden om de effectiviteit van de methode te vergroten. Ook de rol van de
teamleden binnen het proces en hun mening richting de methode zijn geanalyseerd. De belangrijkste
conclusies die hieruit getrokken kunnen worden zijn:
1. De communicatie, met betrekking tot het oplossen van problemen en daarbij dus ook het
aandacht besteden aan problemen binnen de organisatie is door middel van de invoering van de
methode al verbeterd. Er is vanuit de SGA medewerkers veel vraag naar een betere
terugkoppeling van de resultaten (effecten) waar de huidige informatievoorziening dus niet aan
voldoet. Een verbetering van de terugkoppeling van informatie zou de SGA medewerkers
kunnen bijstaan in hun ontwikkelingen en zal hun motivatie vergroten zoals door (Slack,
Chambers, & Johnston, 2010) wordt beschreven. Tot slot kunnen problemen die onstaan door
slechte communicatie tussen en naar de verschillende ploegen toe verholpen worden door de
beslissingen vast te leggen op papier zodat er niet meer alleen op mondelinge afspraken
gehandeld hoeft te worden. Het standaardiseren van werkzaamheden wordt ondersteund door
het goed bijhouden van de documentatie of werkinstructies die in hoofdlijnen de eisen van het
werk weergeven (Ortiz, 2010).
2. Door de medewerkers wordt er nog te weinig initiatief getoond richting de methode. Men kan
concluderen dat er voornamelijk vanuit de productie er niet meteen wordt gedacht aan de SGA
methode bij het oplossen van problemen. Het verkrijgen van Informatie over een SGA en het
aandragen van potentiele SGA’s door de medewerkers gebeurt te weinig. Het weinig tonen van
initiatief wordt mede veroorzaakt doordat er nog niet binnen de gehele organisatie gewerkt is
met de methode. Daarnaast ontstaat er een negatief beeld over de methode wanneer
3. Het onderdeel documentatie zorgt voor een dilemma. De medewerkers beschouwen de
documentatie als belangrijk. Dit in tegenstelling tot één van de facilitators. De behoefte naar de
documentatie en daarbij de behoefte naar informatie is groot en kan goede ondersteuning
bieden zoals (Ortiz, 2010) beschrijft en het voornamelijk ook terugkomt uit het handboek dat
gehanteerd wordt van (de Groot, Teeuwen, & Tielemans, 2006). En is vooral bruikbaar in de
communicatie naar de productieploegen, en de rest van de organisatie zodat iedereen weet wat
er binnen de SGA speelt.
4. De ‘act’ fase wordt in de literatuur door (Sokovic, Pavletic, & Kern Pipan, 2010) beschreven als
belangrijkste fase van de PDCA-cycle en staat gelijk aan de standaardisatie en nazorg binnen een
SGA. De act fase kan beschreven worden als de waarborging voor de gedane moeite van de
teamleden. In het kader van de slechte communicatie is het dan ook niet verwonderlijk dat een
groot deel van de ondervraagden niets terug ziet of hoort komen. Deze terugkoppeling die te
weinig plaatsvindt heeft zijn gevolgen in de uitvoering van het proces. Waar het ondersteuning
zou moeten bieden, zorgt het nu voor onduidelijkheid. Dit is een belangrijke conclusie aangezien
we hieruit kunnen afleiden, dat de mensen die direct hinder ondervinden van het probleem
uiteindelijk niet de volledige informatie tot hun beschikking krijgen om het probleem te kunnen
oplossen.
5. De reden voor het binnen de organisatie vaak gehanteerde ad hoc oplossingen, komt voort uit
het belang van de productiewerknemers om de productie draaiende te willen houden. Dit ligt
geheel in de verwachting van een organisatie die zijn geld verdient aan een productieproces.
Echter zal het ad hoc oplossen van een probleem naderhand moeten resulteren in het
conformeren naar een structurele en dus duurzame oplossing. Deze conformatie blijft in de
meeste gevallen achterwege. Hiermee blijft een eventuele standaardisatie van het probleem uit.
6. De onafhankelijke groepsvoorzitter, zal besluitvaardiger en zelfstandiger moeten optreden om
aan de in 2.5 opgestelde rollen te kunnen voldoen. Daarnaast is het belangrijk om te kunnen
concluderen dat acht van de negen ondervraagden het belang van de methode inzien en het
een goede manier vinden om op structurele wijze problemen binnen de organisatie op te
lossen. Eén van de ondervraagden ziet het belang van de methode dus niet in en geeft als reden
dat hij het gehele proces te lang vindt duren, wat hopelijk verholpen wordt naarmate de
methode effectiever zal functioneren. Tot slot wordt het belangrijk gevonden dat men contact
heeft met de verschillende disciplines/afdelingen en hun kennis kunnen delen en problemen
bespreekbaar worden gemaakt. Het door (Van der Vegt & Bunderson, 2005) beschreven
bijdrage van een multidisciplinair team komt hierin naar boven. De bijdrage wordt bevestigd
door de ondervraagden, dat men dankzij de verschillende disciplines binnen de organisatie
sneller tot een afgewogen oplossing kunnen komen.
DE EFFECTIVITEIT VAN FORBO
In het begin van het onderzoek (1.6) is het doel van Forbo richting de methode vastgesteld vanuit hun
oogpunt. Het doel van Forbo is om door middel van de SGA methode, de mensen binnen de organisatie
te leren hoe ze problemen en kansen kunnen identificeren. Op basis daarvan kunnen problemen op de
werkplek en procesverbeteringen worden doorgevoerd.
Allereerst wordt het doel niet geheel bereikt aangezien de medewerkers te weinig de methode
opzoeken in het oplossen van problemen. Daarnaast is het wel zo dat de medewerkers die inmiddels
met de methode hebben gewerkt het nut inzien van structureel oplossen. Dit vertaald zich echter nog
niet naar de rest van de medewerkers binnen de organisatie. De medewerkers geven dan ook zelf aan
dat er vanuit de productie nog niet aan gedacht wordt de methode te hanteren. De doelbereiking van
Forbo is dus nog niet voldoende.
Ten tweede valt te concluderen dat niet alle effecten die behaald worden binnen een SGA ook
daadwerkelijk door de methode komen op dit moment. Althans het valt niet aan te tonen. Een
voorbeeld hiervan komt duidelijk naar voren in de case van de reductie in trim-inspectiefouten. In deze
case werd simpelweg een grafiek getoond met een dalende lijn waar uit niet te concluderen viel of het
effect nou daadwerkelijk door de SGA kwam. Ondanks dat he t resultaat wellicht als positief beschouwd
kan worden is er wel een verklaring te noemen voor dit verschijnsel. (Deming, 1992) zegt hierover dat
wanneer de medewerker zich gewaardeerd voelt door het werk dat hij doet en trots is op zijn werk als
hij deel kan nemen aan het verbeteren van het systeem. Het aandacht geven aan een bepaald
onderwerp zou dus al kunnen resulteren in het beter uitvoeren van de werkzaamheden terwijl dat niet
eens door de SGA methode hoeft te komen. Het bereiken van de organisatiedoelstellingen door middel
van de methode (effectiviteit) kan dus ook verbeterd worden.
5.2 AANBEVELINGEN
Op basis van deze conclusie zullen er enkele aanbevelingen gedaan worden. Vervolgens zullen nog de
beperkingen van het verslag worden belicht. Er is vanuit Forbo de vraag gekomen om een analyse te
maken van de uitvoering van de SGA methode en waar de mogelijkheden zich bevonden o m deze
methode te verbeteren.
Draagvlak
Allereerst wordt Forbo aangeraden om meer draagvlak te creëren onder de medewerkers richting de
methode. Het vergroten van het draagvlak kan gezien worden als het verbeteren van de fundering
waarop de methode staat en kan daarom gezien worden als hoogste prioriteit. Uit het onderzoek is naar
voren gekomen dat het erg belangrijk is dat iedereen binnen de organisatie inziet dat continu
verbeteren een belangrijke activiteit is. Doordat lang niet iedereen met de methode heeft gewerkt of
weet wat de mogelijkheden zijn met de methode is het belangrijk om meer mensen ermee kennis te
laten maken.
In de literatuur (2.5) wordt beschreven, dat het menselijke aspect de meest uitdagende is en dat er
draagvlak gecreëerd moet worden om veranderingen te kunnen doorvoeren. Een aanbeveling voor
Forbo is om trainingen en of kennismaking sessies met de methode in te voeren. Het ontwikkelen en
trainen van de mensen speelt een belangrijke rol in het motiveren van de medewerkers naar het inzien
dat continu verbeteren een activiteit is die de moeite waard is. Op basis van deze ontwikkelingen
ontstaat er een organisatie die in staat is om continu verbeteringen door te voeren op basis van kennis,
ervaring en nieuwe vaardigheden binnen een cultuur die vragen en uitdagingen stimuleert.
Om ondersteuning te bieden voor deze ontwikkelingen, kan het informeren over behaalde resultaten en
voortgangen in SGA’s op de informatiezuilen die zich door de gehele organisatie bevinden een uitkomst
bieden. Op deze manier wordt de verstrekking van informatie transparanter voor de gehele organisatie.
Met deze ondersteuning neemt hopelijk het initiatief van de medewerkers richting de methode toe.
Resulterend in dat problemen en ook kansen, die zich binnen de organisatie voordoen, eerder aan bod
komen. Vaardigheden die de medewerkers geleerd worden door middel van trainingen zullen Forbo
bijstaan in het behalen van hun doel om de medewerkers naar eigen inzichten op zoek te laten gaan
naar een structurele oplossing.
Documentatie
De documentatie binnen een SGA biedt ondersteuning in de functionering van het gehele proces. In het
bijzonder het invoeringsplan, die in twee van de drie geanalyseerde cases ontbrak, kan als belangrijkste
worden gezien. Het invoeringsplan biedt structuur aan de gehele uitvoering van de SGA zowel voor de
facilitator als de teamleden. Het bijhouden van de documentatie in zijn volledigheid is dan ook een
belangrijke aanbeveling en kan gedurende het SGA proces verbeterd worden door het simpel weg bij te
houden en heeft na het draagvlak de hoogste prioriteit.
De documentatie wordt in tegenstelling tot de mening van één van de facilitators door de teamleden als
belangrijk ervaren. In bepaalde gevallen is de documentatie belangrijk om onenigheid binnen de groep
weg te nemen, aangezien het vastlegt waar er eerder in het proces mee is ingestemd. Om dezelfde
reden zal het de communicatie tussen de ploegen in de productie verbeteren, aangezien in de SGA
groep vaak een groepsleider (en dus verantwoordelijke) van de ploeg zit. De vastlegging van de
overeenkomsten die gemaakt worden binnen de SGA groep zorgt ervoor dat er gemak kelijk
gecommuniceerd kan worden naar alle productieploegen
Naast de mogelijkheid dat de documentatie de communicatie verbeterd wordt het ook eenvoudiger om
mensen aan te spreken op de uitvoering van hun taken en verantwoordelijkheden van bepaalde punten
binnen een SGA. Wanneer er geen invoeringsplan aanwezig is wordt het lastig om iemand te wijzen op
zijn verantwoordelijkheid van een bepaald punt dat afgewerkt moet worden. De documentatie biedt dus
ook structuur door de gehele uitvoering van het proces. Tot slot helpt het goed bijhouden van de
documentatie bij het standaardiseren van de werkinstructies. Dit zijn belangrijke taken voor de leider
van de groep.
Nazorg
Indien de documentatie volledig is bijgehouden, kan het bijdragen aan het waarborgen van de behaalde
resultaten. Het is belangrijk om de standaard door te voeren zodat er continu verbeterd kan blijven
worden zoals weergegeven in 2.3 (figuur 2). De uitvoering van een SGA kost de teamleden tijd en
moeite, die gedane moeite moet vastgelegd worden. Een aanbeveling is dan om bij te houden of de
standaardisatie ook daadwerkelijk wordt gehanteerd. Het resultaat van een SGA geeft in principe de
beste manier weer van omgaan met een bepaald probleem. Wanneer die manier niet gehanteerd wordt
blijkt dat er zich alsnog problemen voordoen met betrekking tot het onderwerp. Het onderdeel nazorg
zal als gevolg op de twee voorgaande aanbevelingen grotendeels verbeteren.
5.3 BEPERKINGEN VAN HET VERSLAG
Het onderzoek dat gedaan is kent een aantal beperkingen. De geselecteerde cases is een van die
beperkingen. Omdat Forbo nog niet zo heel lang werkt met de SGA methode en de do cumentatie van de
SGA’s niet volledig aanwezig was werd het selecteren van een case, waarbij genoeg informatie
beschikbaar was, waar een buitenstaander beargumenteerde uitspraken over kan doen, erg lastig. Dit
bedreigt enigszins de validiteit van het onderzoek, maar omdat er informatie is verzameld uit mee rdere
bronnen (observatie, interviews & documentatie) lijkt deze bedreiging niet doorslaggevend genoeg te
zijn om de validiteit ernstig aan te tasten. Elke bevinding of conclusie is daarom meer overtuigend en
accuraat wanneer het gebaseerd is op meerdere informatiebronnen (Yin, 2009). Daarnaast is er in dit
onderzoek gebruik gemaakt van de multidisciplinaire mensen die zich bevinden in een SGA groep. En
werd er dus uit verschillende invalshoeken door de organisatie heen informatie verzameld
(productiemedewerkers, groepsleider, Kwaliteitsdienst en Technische dienst). De bevindingen kwamen
dan ook grotendeels bij de verschillende disciplines overeen, daarom kan gezegd worden dat de
bevindingen relatief accuraat en overtuigend zijn.
Het tijdsbestek van een SGA heeft ook een beperking gevormd. Een SGA heeft voornamelijk een
tijdsbestek van een half jaar en het was daarom niet mogelijk om een SGA van het begin tot het eind te
kunnen volgen. Dit had wellicht een extra bijdrage kunnen geven.
Een andere beperking is de literatuur. Een SGA kan min of meer gezien worden als een op consultancy
gebaseerde uitvoering van de PDCA-cycle. Het vinden van wetenschappelijke informatie is daardoor erg
beperkt. Daarnaast zijn er wel handboeken aanwezig voor het uitvoeren van SGA’s die geen
wetenschappelijke relevantie bevatten, maar die gehanteerd worden door bedrijven zoals Forbo en dus
van praktische waarde zijn gebleken.
Een Small-Group Activity is een groepsproces. Binnen dit onderzoek is er niet in diepte ingegaan op het
teamproces en de teamontwikkelingen binnen een SGA. Met als reden dat er niet vanaf de start een
SGA gevolgd kon worden en dus niet de gehele ontwikkeling van het team tot en met de afsluiting van
een SGA kon worden geanalyseerd. Theorieën zoals Tuckman’s (1965) ‘Stages of team development’
zijn daarom niet behandeld. Hoewel dat wellicht had gezorgd voor extra inzicht in het multidisciplinaire
groepsproces. Ook de lengte van het verslag zou deze uitbreiding niet toe kunnen laten zonder het
elimineren van belangrijke onderdelen.
Tot slot is het een beperking geweest dat er geen mensen binnen het onderzoek zijn ondervraagd die
nog geen ervaring en kennis hadden met betrekking tot de methode. Het was een goede toevoeging
geweest om hun mening over de methode te kunnen formuleren en de motivatie daar achter bloot te
leggen.
LITERATUURLIJST
Boddy, D., & Paton, S. (2011). Management an Introduction. Edinburgh Gate: Pearson Eduction Limited.
Boselie, P. (2010). Strategic human resource management: A balanced approach . Berkshire: McGRaw-Hill Higher
Education.
Cole, R. E. (1989). Strategies for learning: Small-Group Activities in American, Japanese, and Swedish Industry .
Berkeley and Los Angel es : University of California Press.
Covey, S. R. (2000). De zeven eigenschappen van effectief leiderschap. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact.
Dahlgaard, J. J., Kai, K., & Kanji, G. K. (1995). Total Quality Management and Education. Total Quality Management,
445-456.
de Groot, M., Teeuwen, B., & Tielemans, M. (2006). Effectief verbeteren: de weg naar het ideaal met Small-Group
Activity. Lieshout: Fullfact bv.
Deming, W. E. (1992). Out of the Crisis. Cambridge: Massachussets Institute of Technology, Centre for Advanced
Educational Services.
Deming, W. E. (2000). The New Economics For industry, Government, Eductation. Cambridge: Mitt Press.
Gerring, J. (2012). Social Science Methodology: A Unified Framework. Cambridge: Cambridge University Press.
Hackman, J. R., & Wageman, R. (1995). Total Quality Management: Empirical, Conceptual, and Practical issues.
Administrative Science Quaterly , 309-342.
Johnson, G., Whittington, R., & Scholes, K. (2011). Exploring Strategy . Edinburgh Gate: Pearson Education Limi ted.
Kartikowati, R. S. (2013). The Technique of “Plan Do Check and Act” to Improve Trainee. Asian Social Science, 1-8.
Masaakii, I. (1991). Kaizen: The Key to Japan's Competitive Success. New York: McGraw-Hill inc.
Matsuo, M., & Nakahara, J. (2013). The effects of the PDCA cycle and OJT on workplace learning. The International
Journal of Human Resource Management, 195-207.
Ortiz, C. (2010, januari). Kaizen vs. Lean: Distinct but Related. Elsevier, pp. 50-51.
Sallis, E. (2005). Total Quality Management in Education. London: e-Library Publisher.
Slack, N., Chambers, S., & Johnston, R. (2010). Operationsmanagement. Edinburgh Gate: Pearson Eduction Limited.
Sokovic, M., Pavletic, D., & Kern Pipan, K. (2010). Quality Improvement Methodologies – PDCA Cycle, RADAR
van Aken, J., Berends, H., & van der Bij, H. (2012). Problem solving in organizations. Cambridge : Cambridge
University Press.
Van der Vegt, G., & Bunderson, J. (2005). Learning and performance in multidisciplinary teams: The importance of
collective team identification. Academy of Management Journal, 532-547.
Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Lemma.
Yin, R. K. (2009). The Case Study Crisis. SAGE Publications, inc.
BIJLAGES
BIJLAGE 1: INTERVIEW MET PLOEGLEIDER WAT BETREFT FUNCTION ERING SMALL-GROUP
ACTIVITY METHODE.
Welke rol speelt u binnen een SGA?
Meestal speel ik een rol op de afdeling waar het probleem zich afspeelt. En wordt ik gevraagd gezien de
ervaring die ik dan op dat gebied heb. En dan wordt mijn mening ergens over gevraagd.
Wat houdt dat voor u in?
Mee denken met het proces dat zich voor doet. Het probleem moet opgelost worden. Er worden
mensen uitgenodigd die kennis van zaken hebben en daar een bijdrage in kunnen leveren om tot een
goed resultaat te kunnen komen.
Kunt u mij in het kort de stappen van een SGA uitleggen?
Als het goed is wel in het begin wordt uitgelegd wat voor een SGA het is. En aan de hand daarvan wordt
het hele stappen plan uitgelegd. Je gaat niet eerst punt een pakken en dan punt zes. nee, je gaat punt
voor punt en er wordt dan punt voor punt uitgelegd wat de bedoeling is om tot een goed eind resultaat
te komen.
Hoe wordt bepaald of een onderwerp geschikt is voor een SGA?
Dat weet ik niet. Dat bepalen de mensen hoger op in de organisatie. Als het goed is zou ik ook wel een
SGA aan kunnen vragen als een probleem zich frequent voor doet maar wie daar precies over gaat weet
ik niet.
Hoe wordt de groepsgrootte bepaald?
Dat weet ik niet daar hou ik me niet mee bezig.
Hoe worden de teamleden binnen een SGA gekozen?
Die worden gevraagd door de groepsleider. Ik denk als je een SGA houdt over een bepaalde afdeling dat
je mensen van die afdeling pakt en de mensen die kennis hebben van die machine of afdeling dat je die
dan vraagt. Ze moeten wel geschikt zijn ze moeten een positieve instelling hebben anders kom j e nooit
In document
Het optimaliseren van de effectiviteit van de Small-Group Activity methode bij Forbo
(pagina 35-73)