• No results found

COMPENSATIEMOGELIJKHEDEN BIJ TIJDELIJK VERLIES VAN AREAAL

Door toepassen van cyclisch beheer kan (tijdelijk) een verlies aan areaal pionierzone en/of kwelder optreden. In dit hoofdstuk zullen kort mogelijkheden voor compensatie voor (tijdelijk) verlies aan pionierzone en kwelder worden onderzocht, onafhankelijk van het feit of dit noodzakelijk is vanwege de functie-eisen (zie § 2.5). Sturing van areaal door middel van beweiding of vergelijkbare beheermaatregelen wordt in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten.

De geschetste mogelijkheden betreffen niet alleen compensatie, maar zouden ook ingezet kunnen worden bij kwelderuitbreiding.

De opbouw-kant van een cyclus in damonderhoud biedt de mogelijkheid kwelders buitendijks uit te breiden. Uitbreiding van kwelders is een wens in de brief van het Kabinet (reactie op de commissie Meijer) en een uitslag van de Conferentie Waddenfonds door de Raad voor de Wadden (14-11-2005). Bij het beleid en natuurbeheer bestaat tevens de wens om het kwelderopppervlak uit te breiden (zie ook § 2.2).

Kwelders zijn naast internationaal hoog gewaardeerde natuur een natuurlijk voorland voor de zeedijken. Hoog voorland beperkt de golfhoogte en de golfoploop tegen de zeedijk (Möller & Spencer, 2002; Möller et al., 1997 en 1999). In de Duitse en Deense Waddenzee worden kwelders daarom als onderdeel van de zeewering beschouwd (Niedersachsischer Landesbetrieb für Wasserwirtschaft und Küstenschutz, Betriebsstelle Norden, 2003). In de brief van het Kabinet over het rapport van de Adviesgroep Waddenzeebeleid (commissie Meijer) wordt “stimulering van nieuwe kwelderontwikkeling ten gunste van de veiligheid van het achterland” genoemd.

6.1 Geschikte locaties voor compensatie en/of uitbreiding

“Goede” kwelders en schorren stellen eisen aan de minimale grootte, het areaal. Een minimum areaal is noodzakelijk vanwege de kwetsbaarheid van kleine locaties, het behoud van de biodiversiteit en om verjonging door cyclische ontwikkeling mogelijk te laten zijn. In een achtergrondstudie voor de Kaderrichtlijn Water (Dijkema et al., 2005) is van een minimumareaal van 500 ha per (deel)waterlichaam uitgegaan. Slechts dan is de als volgt gedefinieerde potentiële biodiversiteit mogelijk:

• variatie op grond van de geomorfologische randvoorwaarden en

• diversiteit in vegetatiezones en plantengemeenschappen met de bijbehorende biotopen voor ongewervelde dieren en voor vogels.

De westelijke Waddenzee (ten westen van het wantij van Terschelling) lijkt nog niet geschikt voor kwelderuitbreiding zonder grootschalige ingrepen om verschillende redenen. Vastelandkwelders zijn na 1600 in de westelijke Waddenzee nauwelijks van belang geweest (de Zuiderzee uitgezonderd). Huisduinen en Wieringen in de kop van Noord-Holland waren nog eilanden. De eilandkwelders in de westelijke Waddenzee groeiden in de 18e eeuw aanzienlijk. Dat was mogelijk in de beschutting van stuifdijken die tussen de eilanden Huisduinen en Callantsoog (Koegras 1610) en tussen de eilanden Texel en Eierland (1629) waren aangelegd. De bedijkingen van het Koegras in 1817 (als neveneffect van de aanleg van het Noordhollands kanaal) en van Eierland in 1835 zorgden voor een minimalisering van het kwelderbestand in de westelijke Waddenzee (Bijlage III).

Er zijn twee omstandigheden die (nieuwe) aanwas van kwelders in de westelijke Waddenzee tot nu toe hebben bemoeilijkt. Allereerst zijn hier in de 19e eeuw niet alleen kwelders maar ook grote oppervlakten aangrenzend wad en sublitorale watervlaktes bedijkt (de Anna Paulownapolder en de polder Waard- Nieuwland in de kop van Noord-Holland en de Prins Hendrikpolder en polder Het Noorden op Texel). Een methode die in schril contrast staat tot de rest van de Nederlands-Duits-Deense Waddenzee waar tot voor enige decennia alleen “rijpe” kwelders werden bedijkt (de Johannes Kerkhovenpolder van 1878 in de Dollard is de enige historische uitzondering). Daardoor is langs de randen van de kop van Noord- Holland en van Texel weinig hooggelegen wad overgebleven waarop nieuwe aanwas zou kunnen plaatsvinden zonder niet langer gewenste grootschalige ingrepen.

In de tweede plaats heeft de westelijke Waddenzee door de geringe getij-amplitude (microtidal), de grote invloed van windgolven en de aanleg van de Afsluitdijk andere geomorfologische randvoorwaarden dan

de oostelijke Waddenzee. Een microtidal systeem heeft wereldwijd een gering aandeel droogvallende platen (litoraal) en een gering kwelderareaal, met name langs de vastelandkust. De grote sublitorale watervlakte die voor de Afsluitdijk en tot voorbij Harlingen ligt betekent dat het gebied tussen de binnendelta’s en het vasteland (nog) niet is opgevuld met sediment, wat kenmerkend is voor microtidal systemen.

De waddeneilanden oost van het wantij Terschelling hebben 3.000 ha kwelder. Dat is 1.000 ha boven het referentie-areaal uit de Kaderrichtlijn Water (Dijkema et al., 2005). De vrije ruimte in areaal geeft mogelijkheden om de cyclische processen op de oostelijke eilanden te bevorderen door o.a. actief (delen van) stuifdijken te verwijderen. Daarnaast remmen de externe factoren zeespiegelstijging en bodemdaling (gaswinning op Ameland) de veroudering van de vegetatie. Hierdoor wordt de opslibbing (deels) gecompenseerd en blijft de kwelder relatief lager. Op de Waddeneilanden bepalen natuurlijke morfologische processen de opslibbingsbalans in de pionierzone. De cyclische processen van opbouw en afslag mogen op grond van het bestaande beleid ongestoord hun gang gaan, omdat het kwelderareaal op de eilanden veel groter is dan de historische referentie. Het stimuleren van nieuwe kwelder op de eilanden heeft daarom niet de voorkeur.

Langs het vasteland wordt de opslibbingsbalans in de pionierzone voor een belangrijk deel bepaald door de beheermaatregelen in de kwelderwerken (Dijkema et al., 2001). De processen van opbouw en afslag worden daar door rijshoutdammen gereguleerd. Er liggen hier echter wel enige locaties die potentieel geschikt zouden zijn om zonder ingrijpende maatregelen kwelderaanwas te stimuleren. Bovendien is het areaal vastelandskwelder veel kleiner is dan de historische referentie (Bijlage II), zodat uitbreiding van dit type kwelder een welkome aanvulling zou zijn.

Kansrijke zoekgebieden langs de gehele vastelandskust van Friesland en Groningen op basis van de morfologie (hoogteligging, opslibbing en omvang) zijn: de Vlakte van Oosterbierum langs Het Bildt en de Dollard in de hoek Johannes Kerkhovenpolder-Carel Coenraadpolder. Kunstmatige uitbreiding van kwelders zal echter wel moeten worden afgewogen tegen verlies aan natuurwaarden van de wadplaten en bijbehorende vogels.

6.2 Methodes voor compensatie kwelderareaal

6.2.1 Uitdijken (verkwelderen) van zomerpolders

Verkwelderen is de eenvoudigste optie om het kwelderareaal te herstellen. De maatregel voegt op een eenvoudige wijze areaal toe zonder de bestaande buitendijkse natuur te vervangen. Een voorbeeld van een geslaagde uitdijking is het Sieperdaschor bij Saeftinge in de Westerschelde. In het Waddengebied wordt herstel van het areaal Friese vastelandkwelders momenteel met deze maatregel stapsgewijs in de praktijk gebracht in het plan Noard-Fryslân Bûtendyks. De ervaringen daar zijn tot nu toe zeer positief wat betreft snelheid van de ontwikkelingen en kwaliteit van de gevormde kwelder (van Duin et al., 2007). De hoogteligging van de zomerpolder bepaald of er naast kwelderontwikkeling ook mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van een pionierzone.

6.2.2 Uitdijken (verkwelderen) van achter Delta-dijken gelegen polders

Dit is een maatregel met weinig draagvlak onder de bevolking en bijzonder kostbaar, omdat de Deltadijk verplaatst moet worden. Voorwaarde is bovendien dat er voldoende aanvoer van sediment moet zijn. In de Oosterschelde bijvoorbeeld wordt te weinig sediment aangevoerd om succesvol te kunnen uitdijken. In de westelijke Waddenzee is het in principe wel mogelijk en lijkt het de enige maatregel waarmee daar areaalvergroting bereikt zou kunnen worden. In combinatie met een bijdrage aan de afwatering van het achterland en met zoute landbouw is wellicht een haalbare vorm van uitdijken te ontwerpen.

Een minder ingrijpende methode, ten onrechte regelmatig voorgesteld als volwaardig alternatief voor uitdijken, is het creëren van zoutplantenvegetaties achter de dijk in inlaagachtige situaties. Hierbij wordt via de aanleg van een beperkt doorlaatmiddel of kwelbuizen een verbinding gemaakt tussen het binnendijkse gebied en het zoute/brakke buitenwater. Inlagen bieden een standplaats voor

zoutplantenvegetaties en een habitat voor broedende, foeragerende en rustende vogels en kunnen derhalve zeer waardevol zijn. De zo ontstane zoutplantenvegetaties zijn echter geen volwaardig alternatief voor kwelders, omdat volledig voorbij wordt gegaan aan de complexe geomorfologische, fysische en biologische processen die een kwelder karakteriseren en die een wezenlijk onderdeel zijn van de kwaliteit van Waddenzee en kwelders. Omdat er door de beperkte uitwisselingsmogelijkheden meestal geen tot hooguit weinig sedimentaanvoer is in dergelijke gebieden, draagt dit alternatief ook niet bij aan het verbeteren van de kustverdediging.

6.2.3 Nieuwe kwelderwerken

Natuurlijkheid heeft hoge prioriteit bij het huidige kwelderbeheer en -beleid. Het toepassen van rijshoutdammen en/of begreppeling op grote schaal is daarom geen voor de hand liggende optie. Binnen de PKB is echter wel enige ruimte om eenmalig structuren aan te leggen bij eventuele maatregelen om tot areaaluitbreiding te komen. In dat opzicht zou misschien overwogen kunnen worden om voor een reeds hoogliggend stuk wad en goed opslibbingsgebied, zoals de Vlakte van Oosterbierum langs Het Bildt, één of enkele rijshoutdammen loodrecht op de zeedijk te plaatsen. Met name aan de westzijde van het gebied zou de vestiging van kweldervegetatie hiermee gestimuleerd kunnen worden. Een op deze wijze ontstane relatief jonge kwelder zal naar verwachting sneller eroderen dan de gerijpte middenkwelder van de huidige kwelderwerken als het damonderhoud opgeschort zou worden.

Alleen het stimuleren van ontwatering, zonder gebruik te maken van rijshoutdammen, kan soms al voldoende zijn om de (pionier)vegetatie op gang te helpen. Op een stuk wad dat in principe hoog genoeg ligt voor pioniervegetatie om zich te kunnen vestigen, maar waar dit nog niet aanwezig is, zou drainage namelijk de beperkende factor kunnen zijn. Hier zou getracht kunnen worden of het trekken van één of enkele (kronkelende) drainagegeulen voldoende effect heeft om de vestigingskansen voor pioniervegetatie te verbeteren.

6.2.4 Opbrengen van grond in buitendijks gebied

Het opbrengen van grond is een methode die met enige regelmaat wordt genoemd om het minimale kwelderareaal in de westelijke Waddenzee te herstellen. Daarbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat een kwelder het resultaat is van interacties tussen geomorfologische, fysische en biologische processen en dat is niet hetzelfde als een begroeide hoop grond buitendijks. Het opbrengen van gebiedsvreemde grond leidt tot het verkeerde materiaal op de verkeerde plek in de verkeerde vorm. Daarmee zou ernstig afbreuk worden gedaan aan de kwaliteit van Waddenzee en kwelders.

Het gebruik van gebiedseigen grond als een vorm van ‘’vooroeverbescherming’’ om als een alternatieve zachte variant (zoals rijshoutdammen) gunstige omstandigheden voor sedimentatie te creëren is een van de weinige mogelijkheden die binnen deze optie eventueel onderzocht zou kunnen worden en dan eigenlijk alleen voor de westelijke Waddenzee.