• No results found

compensatie te zoeken in overspel, bigamie en ander fantasierijk gedrag. Dat is waar te nemen vanaf het einde van de middeleeuwen in alle grote steden van de Zuidelijke

Nederlanden. Een aanwijzing voor het heimelijk zoeken van seksueel genot wordt

eveneens gevormd door de talrijke technieken om zwangerschap te voorkomen, die

in de vijftiende eeuw beginnen te circuleren in de stad. En ten slotte wijst het

Adamitisme van de Broeders en Zusters van de Vrije Geest op toenemende nood.

Zoals gezegd kwam zo'n beweging ook voor in Brussel, waar er bovendien contacten

zouden zijn met de plaatselijke begijnen. Een positieve benadering van genotvolle

seks behoort tot de centrale leerstellingen van deze voor de kerk zo ketterse

gemeenschap.

17

Eindnoten:

6 Zie Vignau Wilberg-Schuurman 1983, 5-6 + afbeeldingen.

7 De processtukken zijn uitgegeven door Frédéricq 1899-1902, I, 266-279. Zie verder: Lerner 1972, 157-163, 190-195; De Waha 1975, 5-28; Janssens 1984. Zie de afbeelding van het immense begijnhof Den Wijngaerd op de kaart van De Tailly uit 1640: hierover Lebeer 1948-1955. Voor

lollepot zie Smeken ed. 1946A, 27 (commentaar bij r. 222) + verwijzing. Over de wildeman zie Vandenbroeck 1987, 7-39.

8 Het beroemde paar wordt uitvoerig besproken in de tentoonstellingscatalogi: Felheid 1985, nr. 54; Heks 1985; Vrouwen 1988. Voor quoniam verg. commentaar op r. 268 in Smeken ed. 1946A, 51.

9 Seksgrappen als onderdeel van de raadselcultuur bespreekt Catholy 1966, 41-44; zie ook noot 1 en noot 5. Franck 1562, fol. 111 recto (de Duitse ed. is van 1534).

10 Het voortschrijdende beschavingsproces is magistraal in beeld gebracht door N.J. Elias (1980; eerste druk: 1939); voor introducties op zijn werk zie Blok 1977 en Goudsblom 1982. Bruikbaarheid van zijn werk en houdbaarheid van zijn visies zijn thans onderworpen aan kritische discussies; van belang is Blok 1981, m.n. 27 en 30, die het accent legt op de

beschavingsbewegingen in de gepacificeerde stad aan het eind van de middeleeuwen; Pleij 1984Apoogt een eerste indruk te geven van de rol van de rederijkers bij zo'n stedelijk beschavingsproces, dat zeker in de beginfase (veertiende eeuw) de trekken van een offensief vertoont. Bewust is in dit boek gekozen voor de term beschavingsoffensief als van toepassing op die stedelijke beschavingsbewegingen; gewoonlijk hanteert men deze pas met betrekking tot het rationaliserings- en centraliseringsproces, dat vanaf de zestiende eeuw in het kader van de staatsvorming zou optreden: verg. Mitzman 1986, conform de centrale thesen in Muchembled 1978 en Volkscultuur 1986 volgens welke in de tweede helft van de zestiende eeuw als het ware de strijd gestreden is tussen volkscultuur en elitecultuur, ten voordele van de laatste: de volkscultuur is dan definitief onderdrukt dan wel geofficialiseerd in geheel West-Europa. Naar mijn mening kan het begrip beschavingsoffensief zinvol toegepast worden op de eerste systematische beschavingsgolf onder de burgerij van de Brabantse en Vlaamse steden in de veertiende eeuw, die na de regulering van het geweldmonopolie binnen de stadsmuren

plaatselijke volkscultuur: zie verder infra hfdst. IV. Het citaat komt uit de Nederlandse bewerking (ed. 1587) van Erasmus' manierenboekje: Van Vloten 1864, 360; de opmerking over de naakte inboorlingen in BrusselKB, hs. 14.896-14.898, fol. 55 recto.

11 Over de stedelijke badcultuur zie: Van den Dale ed. 1944, 27-49, 143-175, waarin ook informatie over Erasmus' tekst; Tafur ed. 1926, 200; verg. Le Goff 1987A, 444; Van Oostrom 1987, 123: Graaf Albrecht van Beieren en zijn zoon, de latere Willem V, bezoeken regelmatig de stoven in Den Haag; opmerkelijk is steeds dat men voor bad- en uitgaansleven zo graag de stad gebruikt vanuit het hof, waar op zichzelf een genotcultuur zeker niet ontbrak evenmin als de

mogelijkheden om zelf een badhuis te bouwen; maar het gaat kennelijk om iets anders: de stad is in principe een genotcentrum, culminerend in instituties als het badhuis, waar de betere standen letterlijk hun kleren afwerpen om in zekere anonimiteit van het leven en elkaar te genieten; dit roept eerder gedachten op aan de functie van de stad in de Romeinse tijd (verg. Veyne 1987, 158, 241) dan aan de twintigste-eeuwse sauna; nota bene dat Tafur, als Portugees koopman een duidelijke buitenstaander, in deze zin naar het Brugse badgebeuren kijkt: gedekt door anonimiteit bespringen de meest aanzienlijke personen elkaar hier met vreugde. Maar ook de Brusselse stoven waren internationaal vermaard, wanneer de reactie van Eustache Deschamps rond 1400 maatgevend mag zijn als hij de mooie meisjes en badstoven van Brussel met weemoed herdenkt (Deschamps ed. 1874-1903, IV, 6-7):

Brusselle adieu, ou les bains sont jolyz, Les estuves, les fillettes plaisans; Adieu beauté, leesse et tous deliz, Chanter, dancer et tous esbatemens.

Voor de beweging tegen de stoven aan het eind van de middeleeuwen: Vanhemelryck 1981, 131-132; Goudsblom 1977, 295 noot; Shahar 1986, 189; een wel heel directe getuigenis daarvan geeft Erasmus in zijn colloquium Diversoria, over de herbergen in Duitsland (voor het eerst gedrukt in 1523); daarin laat hij iemand zeggen: ‘Goed, maar een vijfentwintig jaar geleden was bij de Brabanders niets meer in zwang dan de publieke badstoven: nu zijn ze overal opgeruimd.’ Overigens wordt daarbij als reden de vrees opgegeven voor besmetting, in het bijzonder met geslachtsziekten: Erasmus ed. 1961, 76; verg. id. ed. 1965, 147-152.

12 Tregement 1514, cap. 89; verg. voor het Latijnse voorbeeld: Magninus 1482, boek III, cap. 17

= fol. [N5]verso; zie verder Elaut 1963-1964, 85-86. 13 Roseghaert 1516, fol. [N6]recto.

14 Vanhemelryck 1981, 149.

15 Resp.: Willems 1843B, 297, 304, 307-308; Godding 1953, nrs. 72, 83; Vanhemelryck 1981, 131-132, 145; Shahar 1986, 184-189. Het bericht over 't Hinneken bij Frankignoulle 1935, 113, nr. 435.

16 Resp.: Piot 1879, 41; Vanhemelryck 1981, 155, 158: verg. Virgilius ed. 1950; Bonenfant 1942-1943, 256; BrusselKB, hs. 17.119 (laat-achttiende-eeuws), onder de jaren 1506 en 1511. Met dergelijke repressies kan ook de stichting van een opvangcentrum (beter: isolatiecentrum) voor geslachtszieken in verband gebracht worden; de ‘ziekte van Napels’ (Gallische dan wel Spaanse ziekte) wordt vanaf 1495 onderkend in de Nederlanden: in 1506 sticht Marc Steenberg, deken van de Sint Goedele, het centrum, onder bescherming van Maria Magdalena in de Korte Ridderstraat: Henne 1845, 1, 318; of gaat het hier om hetzelfde instituut van de Repentienen, aangezien stichter, straat en patrones identiek zijn, alsook in zekere zin de doelgroep?

gehanteerd wordt als wapen om te denigreren. Daarvan is juist het scabreuze zo'n

voornaam kenmerk, dat hier te enen male ontbreekt. Het gaat nu eerder om kijken,

om genieten van het naakte lichaam, om het zich langzaam zien ontkleden van een

wonderschone vrouw, en vooral om het uitspreken van sensuele gevoelens daarbij,

zonder dubbelzinnigheden maar eventueel wel licht versluierd. Er is zeker een echo

uit de hoofse minnelyriek van de troubadours, maar de literaire verwoording van

erotische gevoelens is nu veel directer, men zou bijna zeggen: erotischer. Niettemin

blijft deze

100

artistieke geilheid een beschaafde compensatie voor de juist in dezelfde kringen