• No results found

Voor de codering van de soortengroepen wordt verwezen naar bijlage 1.

1U 1DDP VJJRUW OLW WRHVUW :LM]LJLQJ WRHOLFKWLQJ

1 Acer campestre H47, H69 H47ïH46, H43?

+H43 +H43 Weeda: vooral in Zuid-Limburg, zeldzamer langs de rivieren; vindplaatsen in ZO-Twente en om Winterswijk sluiten aan bij die in Westfalen, waar de soort op kalkopduikingen vrij gewoon is. Oberdorfer: op vochthoudende, basenrijke, basische tot zwak zure bodem.

1850 Acer platanoides H47 +H43 [+H42] +H43, +H42

Weeda: boom van vochthoudende voedselrijke gronden. Oberdorfer: op voedsel- en basenrijke basische tot zwak zure bodem.

2 Acer pseudoplatanus H42, H47, H48, H62, H63, H69 -H48, -H62, +H43

+H43 Weeda: in bossen in de oppervlakkig ontkalkte binnenduinen (H62) treedt Gewone esdoorn sterk op de voorgrond.

4 Achillea

millefolium G47, G67 -G47? +G62,+G43? -

Weeda: op droge tot vochthoudende, in elk geval niet blijvend natte grond; samen met Poa pratensis, Agrostis capillaris, Festuca rubra, Plantago lanceolata, Hypochaeris radicata, Tanacetum vulgare, Linaria vulgaris, Hypericum perforatum, Convulvulus arvensis

5 Achillea ptarmica G27 +G47? +G22, +G47, +G42?

+G47 Weeda: plant van grazige tot tamelijk ruige vegetaties op vochtige tot natte, ‘s zomers vaak licht uitdrogende plekken. Uitgesproken voedselarme grond wordt vermeden. Op minder voedselrijke grond dikwijls in gezelschap van Succissa pratensis, Hypericum dubium, Peucedanum palustre.

6 Aconitum vulparia H43 H43ïH46 X H43 ïH46 Weeda: op voedselrijke, kalkhoudende bodem, samen met Stellaria nemorum, Anemone ranunculoides, Ranunculus auricomus, Crepis paludosa en Petasites hybridus. Oberdorfer: op basenrijke, basische tot zwak zure bodem.

7 Acorus calamus V18 +V17? - Weeda: vaak op plekken waar een zekere vervuiling door mest- of afvalstoffen plaatsvindt.

8 Actaea spicata H43 +H46? - - Groen et al.: +H46. Weeda: vooral op steile dalwanden en in grubben, waar het krijtgesteente ontsloten wordt en lichte erosie optreedt. Samen met onder meer Mercurialis perennis, Sanicula europaea, Paris quadrifolia en Daphne mezereum.

10 Adoxa moschatellina H42 +, +H46? + H47 +H43, +H47

Groen et al.: ï H43, H46. Weeda: op matig vochtige bodems met een goede strooiselvertering: voedselrijk zand, loess en krijtverweringsgrond. Oberdorfer: op basenrijke, bij voorkeur kalkhoudende, zwak zure tot neutrale bodem.

11 Aegopodium podagraria R48, H48 +H47 +H47 1851 Aesculus hippocastanum H42, H47, H48 -H42, -H48 -H42, -H48 12 Aethusa cynapium

P47, P48 P47 ïP46 P47 ï P46 P47 ïP46 Oberdorfer: op voedsel- en basenrijke, meest ‘mild-humoser’ leemgrond. R=8 (neutraal tot basisch)

13 Agrimonia

eupatoria G43, G46,H63 -H63? -H63 -H63

Weeda: op zonnige, matig droge plaatsen op gewoonlijk kalkhoudende grond. Oberdorfer: op vochthoudende (tot matig droge), ñ voedsel- en basenrijke, basische tot zwak zure bodem. Groen et al.: -H63.

14 Agrimonia procera G47, H47 (-H47) - Weeda: zoomplant die wat meer schaduw verdraagt dan Gewone agrimonie.

15 Agrostemma

githago P46 P46ïP47? - -

Weeda: vroeger in rogge-akkers op löss en zandige klei. Oberdorfer: op droge tot vochthoudende, basische tot matig zure, zandige leem of leem.

1544 Agrostis canina G21, G22, H22, V11, V12

+G27? -G21,

V11? +G27 +G27

Weeda; onder meer in weinig of niet bemeste hooilanden, samen met bijvoorbeeld Ranunculus flammula, Juncus articulatus, Galium palustre, Hydrocotyle vulgaris, Carex nigra en Eriophorum angustifolium. Oberdorfer: op natte, kalkarme, zwak zure bodem. R=3 (matig zuur).

19 Agrostis capillaris G42, G47, G62, G67, H62

+H61? + H69 +H69 Groen et al.: +H61. Weeda: In zure bossen bezet het paden en open plekken; in diepe schaduw kwijnt het weg.

1U 1DDP VJJRUW OLW WRHVUW :LM]LJLQJ WRHOLFKWLQJ

2431 Agrostis castellana

- G67, G68 x - Groen et al.: G67, G68. vd Meijden: In wegbermen, mogelijk ook op andere plaatsen. Oberdorfer: meest op matig droge, kalkarme zand en klei.

17 Agrostis gigantea G48 -G48 , +P47, R47, +R27, R27, +H47, H67? +P48, R48? +R47,+G43, (+H63), +G47, H47? -G48, +G47, +R47

Weeda: op vochthoudende tot natte, min of meer voedselrijke, matig zure bodem, zowel in het volle licht als in halfschaduw, vaak op enigszins open en/of verstoorde plekken; in natte ruige hooilanden, oeverruigten, aan slootkanten, op vochtig braakland (met name langs afrasteringen), in akkers, in duindoornstruweel en in duinbossen, zowel op vochtige als droge bodem. Hubbard: in open woodlands, rough grassland, hedgerows, rodsides, waste ground, and as a bad weed on arable ground, particularly on light sandy or gravely soils.

18 Agrostis stolonifera G27, G28, bG20, G47, G48, bG40, V18sa +bV10, +G23 +bV10, +G23 +bV10, +G23

Weeda: in de duinen groeit Fioringras vooral in jonge, ‘s winters natte valleien. Kan zich in nieuw onstane duinvalleien met een relatief voedselrijke bodem zodanig uitbreiden dat meer bijzonder planten weinig kans krijgen.

1545 Agrostis vinealis G61, G62, H62

-G61? +P61, +P62 +P61, +P62, +H61

Weeda: pleksgewijs handhaaft het zich nadat de zandverstuiving door dennen is bedwongen en is dan opvallend hoger dan in het open veld groeiende planten. Oberdorfer: op basenrijke, kalkarme, neutrale standplaatsen. R=2 (zuur tot matig zuur).

20 Aira caryophyllea P62, P67 P67 ï G67? - Weeda: in vergelijking met Vroege haver een meer uitgesproken pionier.

22 Ajuga

chamaepitys 99 P46?P43? x -

Groen et al: ï P43. Weeda: plant van bouwland op kalkhoudende grond. Oberdorfer: op matig droge, tamelijk voedsel- en basenrijke, meest kalkhoudenden, neutraal-basische leem en löss, ook op zand en klei.

2422 Ajuga pyramidalis G62 (G62ïH62) G62ïG42 Weeda: ingeburgerd bij Castricum, en groeit daar aan rand Eikenbosjes en Kruipwilgstruweel in vrij droge duinvlakte. Oberdorfer: op vochthoudende (tot matig droge), basenarme, zure leemgrond. Licht- (tot halfschaduw-)minnend, kensoort Nardetalia. F=5 (vochthoudend).

24 Ajuga reptans G43, G47, H43, H47 + G42, H42?, - G43, H43? -G43, -G47, H47ïH46, [+H42] [+G27]

-G43, -G47 Groen et al.: +G42, H42. Weeda: in pleistocene zandstreken indicator van leemhoudende grond, in de duinen beperkt tot gebieden waar het zand (althans van oorsprong) kalkhoudend is; een van de ‘schraalste biotopen wordt gevormd door heidevelden op leem. Als graslandplant kenmerkend voor weinig of niet bemeste gronden van uiteenlopende vochtigheidstoestand; in drassige hooilanden langs beekjes, in brongebieden en in sommige veentjes met kwel. Oberdorfer: op vochtige, voedselrijke, neutraal tot zwak zure bodem.

27 Alisma lanceolatum

V17, V18 +bV10 - Weeda: aan en in ondiep, zoet tot zwak brak, vrij voedselrijk water. Door Lyon & Roelofs en Barendregt et al. alleen aangetroffen in zoet tot zwak brak water.

31 Allium oleraceum G43, G46 *+

* +G63 -G43,+H46, +G67

Zie par. 2.3.5 over voedselrijkdomindeling binnen vochtige basische milieus. Weeda: zoomplant van droge, kalkhoudende, vaak vrij stikstofrijke plaatsen op zand, zandige klei en krijt; samen met Elymus repens, Arrhenatherum elatius, Allium vineale, Vicia sepium, Cruciata laevipes, Ornithogalum umbellatum, Brachypodium sylvaticum, Arum maculatum, Agrimonia eupatoria, Eryngium campestre, Satureja vulgaris, Astragallus glycophyllus. Oberdorfer: op matig droge, voedselrijke, plusminus ‘mildhumose’ leem en zandige leem.

32 Allium

schoenoprasum

G46, H47 -H47 , G46 ïG67?

[H47ïH46] H47 ïH46 Weeda: op zonnige, vrij open plaatsen op kalk- en stikstofhoudende, zandige tot licht kleiige grond; op enkele plaatsen op rivierduintjes, maar vaker op stenige plaatsen. Oberdorfer: op vochthoudende zand- of grindbodem in Corynephoretalia en Agrostietalia-gezelschappen.

1U 1DDP VJJRUW OLW WRHVUW :LM]LJLQJ WRHOLFKWLQJ 33 Allium scorodoprasum G46, H47, H69 -G46, -H69? +ï+ -G46, -H69 H47ïH46, - H69

Groen et al.: -H67, H47 ïH46 (zie par. 2.3.1). Weeda: op vochthoudende tot vrij droge, vaak kalkrijke zand- en kleigrond, meestal op halfbeschaduwde plekken, samen met Sambucus nigra, Prunus spinosa, Crataegus monogyna, Clematis vitalba, Ornithogalum umbellatum, Allium vineale, Allium oleraceum, Arum maculatum, Brachypodium sylvaticum, Alliaria petiolata, Viola odorata, Rubus caesius, Elymus caninus, Cucuballus baccifer. Oberdorfer: in ooibossen, in vochtige struwelen en natte graslanden op ‘sickerfeuchte’, basische klei- en leemgrond.

34 Allium ursinum H43, H47 +, H47 ï H46?

+H43, H47 ïH46

H47 ïH46 Weeda: op voedselrijke, vrij vochtige, kalkhoudende grond met snelle strooiselvertering, samen met Ranunculus ficaria, Adoxa moschatellina, Corydalis solida, Arum maculatum, Polygonatum multiflorum, Stachys sylvatica, Circaea lutetiana, Milium effusum, Poa nemoralis, Deschampsia cespitosa, Urtica dioica en Galium aparine. Oberdorfer: op voedselrijke, neutrale tot zwak zure leem en kleigrond; vruchtbaarheidsindicator. Groen et al.: -H43. R=7 (neutraal).

35 Allium vineale G47, G67, H69 G47 ï G46, -H69, +H46 -H69, +H47

Weeda: op vrij voedselrijke, kalkhoudende bodem, onder meer op duin- en rivierzand. In bosachtige vegetaties vooral aan de voet van hellingen, aan de binnenduinrand, op rivierduinen, op stadswallen en in lanen en parken, met bijvoorbeeld Ranunculus ficaria, Veronica hederifolia, Viola odorata en Ornithogalum umbellatum. Oberdorfer: op matig droge tot vochthoudende, basenrijke, zandige of stenige leemgrond en leem. R=7 (neutraal).

36 Alnus glutinosa H22, H27, H28, H42, H47, H48 -H28, H48 - - Groen et al.: -H28, H48. 37 Alnus incana H22, H27, H42, H43, H47, H62

-H62 (+H48), -H62 -H62 Weeda: van nature groeit hij op op kalkhoudende lichte grond, maar handhaaft zich na aanplant op arme droge bodem. Oberdorfer: op vochtige, deels af en toe overstroomde, lichte bodem langs beken en bergriviertjes.

40 Alopecurus

geniculatus P28, G28,bG20 - +G47,+bG40

Weeda: vast bestanddeel van weilanden die in winter en voorjaar drassig zijn of onder water staan. ‘s Zomers blijven de groeiplaatsen vochtig tot nat, hoogstens vindt zeer oppervlakkige uitdroging plaats. Oberdorfer: op wisselnatte, deels periodiek overstroomde , voedselrijke klei en modder. F= 8= (vochtig tot nat, indicator voor periodieke overstroming).

41 Alopecurus myosuroides

P48 - +P46 +P46 Weeda: op zee- en rivierklei, leem, loss en krijt. Lijkt onverschillig ten aanzien van calcium en fosfaat. Dikwijls vergezeld van Matricaria recutita, Papaver rhoeas en Sinapis arvensis. Oberdorfer: op basenrijke, neutrale tot zwak zure leemgrond. R=7 (neutraal).

42 Alopecurus

pratensis G48 +G47?? +H48, +G47

Weeda: in het mondingsgebied van de grote rivieren komen in de gordel van Grote vossestaart bijzondere plantensoorten voor als Bromus racemosus, Fritillaria meleagris, Ranunculus auricomus, Silaum silaus, Sanguisorba officinalis, terwijl de plant zelf minder nadrukkelijk op de voorgrond treedt. Niet genoemd voor bossen of zomen.

44 Alyssum

alyssoides P63 +P62?

Weeda: op zonnige, droge open plaatsen op kalhoudende zandgrond; samen met soorten als Cerastium semidecandrum, Bromus hordeaceus, Arenaria serpyllifolia, Sedum acre. Oberdorfer: op voedselarme, basenrijke, meest kalkhoudende bodem.

1651 Amaranthus albus P67 P67 ï P68 +P48

( P67ïP48) -P67, +P68, +P48

Weeda: De in Nederland ingeburgerde Amaranten komen wat hun groeiplaats betreft sterk met elkaar overeen. Op open, zonnige, stikstofrijke plekken op grof zand en stenig materiaal. Vaak in het grond tussen rails van af en toe gebruikte spoorlijntjes. Ook op zandige rivierstrandjes die alleen in de zomer en in het begin van de herfst droog liggen. Verder aan wegranden, bij mesthopen en op omgewerkte grond. Oberdorfer: op droge, zeer voedselrijke leem- en zandgrond, liefst op zand.

1758 Amaranthus

blitoides P63, P67 3 +P63 -P63ro

1U 1DDP VJJRUW OLW WRHVUW :LM]LJLQJ WRHOLFKWLQJ 46 Amaranthus blitum P67 +P48 P67 ïP48 -P67, +P48, +P68

Weeda: het meeste in het westen, daarbuiten staat hij voornamelijk aan de oevers van grote rivieren. Oberdorfer: op matig vochtige, voedselrijke, al dan niet zandige leemgrond. F=4 (matig vochtig).

1652 Amaranthus hybridus

- P47, P48 -P47, +P68 -P47, +P68 Weeda: op zeer stikstofrijke en enigzins vochtige grond met Duizendknopen, Ganzevoeten en Melden. Oberdorfer: op zomerdroge tot matig droge, voedselrijke bodem.

47 Amaranthus retroflexus

P67 +P48, +P68 (P67 ï P68) -P67, +P68, +P48

Weeda:zie A. albus. Oberdorfer: op droge tot vochthoudende, zeer voedselrijke losse grond, liefst op zand.

48 Ambrosia

artemisiifolia P47, P48 ïP67? (P47 ïP67,-P48) P47 ïP67,-P48

Oberdorfer: op matig droge, voedselrijke zand en grindbodem.

1654 Ambrosia

psilostachya P63, P67,G63, G67 ïP67 (-P63, -P67) -P63, -P67

Weeda: plant van droge, tamelijk stikstofrijke, meestal omgewerkte of verplaatste zandgrond; zowel op kalkhoudende als vrij zure bodem; in droge zandige wegbermen, langs duinpaden, op bouw- en fabrieksterreinen, in zandafgravingen en soms op zandige riviertereinen. Oberdorfer: op zomerdroge, voedselrijke, neutraal tot basisch zand, grind of gesteente.

50 Ammophila arenaria bP60st, R64 + bR60 +bR60 1658 Amsinckia menziesii P47 P47 ï P67 (+P68?) P47 ïP67,+P68

Weeda: op droge, kalkarme zandgrond in graan- en hakvruchtakkers, in omgewerkte grond en langs duinpaden. Komt in standplaats sterk met Kromhals overeen, maar verdraagt meer stikstofbemesting.

51 Anacamptis

pyramidalis G43, G63 - (-G43) -

Weeda: op matig droge plaatsen op lichte kalkrijke grond. Zwaartepunt van zijn voorkomen in Nederland ligt in de duinen. De schaarste aan groeiplaatsen op de Zuid-Limburgse krijthellingen is moeilijk te verklaren. Oberdorfer: op matig droge, kalkrijke, basische bodem. Kensoort Mesobrometum.

52 Anagallis arvensis subsp. arvensis

P47, P48, P67, P68

-P67 -P67, -P68 Weeda: op vrij droge tot matig vochtige grond. Ontbreekt op leemarm pleistoceen zand, maar wel veel op lemig zand. In de duinen vooral op droge standplaatsen, samen met Erodium spec., Stellaria pallida, Myosotis ramosissima, langs duinpaden met Anchusa arvensis en Urtica urens. Oberdorfer: op vochthoudende leemgrond. F=5 (vochthoudend)

288 Anagallis minima P22,P42 - +P23, (+P43), +P27

Weeda: groeide op afgeplagde plekken, in karresporen en aan heidepaadjes. Op de Waddeneielanden ook op natuurlijke standplaatsen: open plekken in vochtige duinvalleien, de drooggevallen bodem van duinpoelen en de bovenrand van schorren. In het Deltagebied voornamelijk op vroongronden. Recente groeiplaatsen in het binnenland zijn een zandwinningsplas bij een steenfabriek, een ijsbaantje, en leemkuilen in de heide. Oberdorfer: op kalkarme grond. R=4 ( zwak tot matig zuur)

779 Anchusa arvensis P63ro, P67 3UR +P68 -P63ro, +P68

Weeda: op omgewerkte en/of bemeste, droge minerale bodem. in het binnenland vooral akkerplant, maar is door zware bemesting en maisteelt schaars geworden. Vaak vergezeld door Anagaliis arvensis, Fallopia convolvulus, Erodium cicutarium en Urtica urens.

1660 Anchusa ochroleuca

P63ro ( ïG67) - Weeda: in de duinen van Kennemerland ingeburgerd.

54 Anchusa officinalis

P63ro (+P67) +P67 Weeda: Meestal heeft de standplaats een ruderaal karakter, vaak als gevolg van vergraving of puinstorting. Op een aantal plekken in het Gelderse rivierengebied.

56 Anemone

nemorosa H42 +,+H47? - +H43,+H47

Groen et al.: +H43, H47. Oberdorfer: op neutrale tot zwak zure bodem.

58 Anemone

ranunculoides H43, H47 H43,+ï + - H47 ïH46

Groen et al.: H47 ïH46 (zie par. 2.3.1). Weeda: op humeuze, zeer voedselrijke en vaak kalkhoudende bodem. Oberdorfer: op voedsel- en basenrijke, basische tot zwak zure bodem.

1U 1DDP VJJRUW OLW WRHVUW :LM]LJLQJ WRHOLFKWLQJ

59 Angelica archangelica

R28, H28 + R48 Weeda: op standplaatsen die meestentijds boven de waterspiegel liggen, maar met een zekere regelmaat worden overspoeld. Vaak tussen basaltblokken van kribben en dijkbeschoeiingen. F = 9= (nat, vaak overstroomd). Oberdorfer: op natte, periodiek overstroomde standplaatsen.

60 Angelica

sylvestris R27, R47,H27 +R28, R48,H28 +G27, +H28,+R48? +G27,+H28, +R48, +R28

Groen et al.: +R28, R48, H28. Weeda: als bermplant langs sloten en vaarten houdt hij beter stand in bebouwde kommen dan de meeste andere planten van soortgelijke standplaatsen. Ook temidden van ruigten van Grote brandnetel in populierenplantages op voormalige hooilanden handhaafd hij zich vaak verrassend goed. In het zoetwatergetijdengebied in grienden en ruigten op oeverwallen.

165 Anisantha sterilis P47, P67, R47, R67 +R48,(+P68), +P48 +R48, +P48, +P68 166 Anisantha tectorum P63ro +P67 +P67

61 Antennaria dioica G62 +G42? +G61 +G42 Weeda: op meestal zwak zure en kalkarme, maar soms matig kalkhoudende zand- en leemgrond. Achteruitgang lijkt in verband te staan met zure neerslag. Oberdorfer: op matig vochthoudende, min of meer basenrijke, meest kalkarme, zwak zure grond. R=3 (matig zuur)

62 Anthemis arvensis P67 +P47? + P68 +P47 Weeda: op lichte, matig voedselrijke grond (zand, leem, loess, krijt, zandige klei); dikwijls samen met Raphanus, Papaver spec., Veronica spec., Myosotis spec. en Vicia spec. Oberdorfer: op

vochthoudende tot matig vochthoudende, liefst zandige klei- en leemgrond.

63 Anthemis cotula P47 P47ïP48 P47ïP48, (P48tr?)

P47ïP48 Weeda: in tegenstelling tot Valse kamille soort van de zwaardere grondsoorten (NW-Friesland, rivierengebied, ZH eilanden) 66 Anthoxanthum odoratum G22, G27, G42, G47, G62, G67

-G22, -G27? - Oberdorfer: op vochthoudende tot matig droge (wissel-vochthoudende), matig voedselrijke, zwak zure tot zure bodem.

68 Anthriscus

caucalis H63 (+ R67),+H69 +H69

Weeda: plant van kalk- en stikstofrijke, matig droge zandgrond. Ook dikwijls in bermen en dijkhellingen nabij de zeekust, vaak in vegetaties waarin Kruipertje op de voorgrond treedt.

70 Anthriscus

sylvestris G47, G48,R48, H47, H48

-G47, -H47? + H28, -G47 -G47, -G48 Groen et al.: -G47, H47. Weeda: verschijnt op van nature voedselarme gronden pas na bemesting. In open vegetaties vaak met Sympytum officinale, Heracleum sphondylium, Glechoma hederacea , Ranunculus ficaria en Poa trivialis. Bereikt zijn grootste afmetingen in het zoetwatergetijdegebied, waar het (in de beschutting van griendbos of rietland) ruim twee meter hoog kan worden. Oberdorfer: op vochthoudende (tot vochtige) standplaatsen. F=5 (vochtig).

71 Anthyllis vulneraria

G43, G63 - (+bP60?) -

2423 Apera interrupta 99 P67 - 99 ï P67 Weeda: op zonnige, meestal wat ruderale plekken op zandig, dikwijls stenig, al of niet kalkhoudend substraat; lijkt in standplaats op Gewoon langbaardgras.

73 Apera spica-venti P67 +P47? +P47? - Weeda: op vrij droge, stikstofrijke, meestal min of meer zure zand- en leemgrond, maar ook wel op loess en krijt. Samen met onder meer Centaurea cyanus, Fallopia convolvulus, Vicia hirsuta, Vicia sativa ssp nigra en Anthoxanthum aristatum. Oberdorfer: op matig vochtige (tot droge) zand en leem. F=6 (vochthoudend tot vochtig).

74 Aphanes arvensis P46 P46ï P47 P46 ïP47, +P67?

P46 ïP47 Weeda: in graanakkers op loess, leem en zandige tot zware klei; kan samen voorkomen met onder meer Matricaria recutita, Euphorbia exigua, Veronica hederifolia, Ranunculus sardous. Oberdorfer: op vochthoudende, voedsel- en basenrijke, kalkarme, zwak zure zandige leem en leem; leem- en zuurindicator.

75 Aphanes

inexpectata G62, G67 +P67 -G62, -G67+P67 -G62, -G67+P67

Weeda: in graanakkers op zandgrond. Verder tussen laag gras op op droge schrale grond. Oberdorfer: op vochthoudende tot matig droge zandgrond.

1U 1DDP VJJRUW OLW WRHVUW :LM]LJLQJ WRHOLFKWLQJ 76 Apium graveolens bG20 +bG40?, bG20 ï bR20, +bR40? bG20 ï bR20, +bR40 bG20 ïbR20, +bR40

Weeda: gewoonlijk in ruigten van opschietende grasachtige planten, als Elymus pycnanthus, Scirpus maritimus, Juncus maritimus en Phragmites australis; buitendijks vooral in vegetaties van Festuca rubra en Elymus pycnanthus op hoge oeverwallen en aan de voet van dijken. Oberdorfer: op vochtige- natte slibgrond. Groen et al.: +bR20

77 Apium inundatum P22, W12 - +P27 - Weeda: in helder, matig voedselarm water dat arm aan fosfaat en ammoniak is. Samen met Scirpus fluitans, Echinodorus ranunculoides, Luronium natans, Patamogetom gramineus, Pilularia globulifera, Littorella uniflora en Hypericum elodes.

78 Apium nodiflorum G27, G28,

H27, V17 V17 ï V18,-G27 V17 ïV18,-G27 V17 ïV18,-G27

Weeda: in fosfaatrijk, dikwijls ammoniakhoudend zoet of zwak brak water; in zoetwatergebied vaak samen met onder meer Alisma plantago-aquatica, Mysosotis palustris, Callitriche stagnalis en Polygonum hydropiper; vaak samen met Berula erecta, Oenanthe fistulosa, Veronica beccabunga, Veronica catenata, Veronica anagallis-aquatica, Nasturtium officinale, Nasturtium microphyllum, Glyceria fluitans, Glyceria plicata, Catabrosa aquatica. In licht beschaduwde beken metr kalkrijk water, in zoetwatergetijdengebied in Wilgenstruweel. Groen et al.: -H27.

79 Apium repens P22 3ï 3 P22 ï P28? (P27 ïG28?, +bG20) P27 ïP28, +bG20

Weeda: in weilanden die ‘s winters ondiep onder water staan; langs kreken in begroeiing van Agrostis stolonifera, Poa trivialis, Festuca pratensis, Plantago major ssp pleiosperma, Triglochin palustris, Eleocharis palustris s sp uniglumis, Juncus articulatus en Glyceria plicata sssp declinata. In dezelfde omgeving -vooral aan de kreekoever- komen diverse andere schermbloemigen voor, zoals Apium nodiflorum, Oenanthe lachenalii en O. fistulosa. Oberdorfer: in pioniergezelschappen op vochtige, een deel van de tijd onder water staande, voedselrijke slibgrond.

81 Arabidopsis

thaliana P62, P63,P67 -P62? –P63? -P63, -P62? -P62, -P63

Weeda: hoort met Vroegeling, Kleine veldkers, Zandhoornbloem en Veld-ereprijs tot de karakteristieke voorjaarsflora van open zandgronden, maar komt nog minder dan deze soorten in natuurlijke

begroeiingen voor. Oberdorfer: op matig vochthoudende tot droge, matig voedselrijke, basenrijke, kalkarme bodem.

206 Arabis arenosa P60mu -P677ss? (+P63) - Weeda: in Midden-Europa vooral op rolsteenhellingen langs rivieren, samen met Rumex scutatus, Vinetoxicum hirundinaria, Galeopsis ladanum ssp. angustifolia, Gymnocarpium robertianum; houdt ook in Nederland het best stand op steenachtige plaatsen, zoals spoorwegemplacementen en andere met grind of gruis verharde terreinen. Oberdorfer: op steenhellingen en in rotsspleten , ook in open schrale graslanden op zand, op matig vochthoudende tot droge, basenrijke steen- of zandbodem. R=6 (zwak zuur tot neutraal)

1315 Arabis glabra H69 +P67 +G63 +G63, (+G67), - H69 -H69, +G63, +G67, +G62

Weeda: Van nature vooral langs bosranden aan de voet van heuvels die de rivierdalen begrenzen. Heeft voor zijn kieming zonnige open plekken nodig op zandgrond; vooral langs bosranden en aan de voet van heuvels; plaatselijk in ruige, maar niet te dicht begroeide zandige bermen van dijken en wegen in het rivierengebied. In de duinen bij Haarlem bevindt zich een nieuwe vindplaats die zich de laatste kwart eeuw sterk heeft uitgebreid. Oberdorfer: in de zoom van lichte struwelen, op open plekken in het bos, langs wegen en langs bosjes op zomerwarme, matig droge, basische tot zwak zure bodem.

2333 Arabis hirsuta G63 - +G43 - Weeda: gebonden aan droge kalkrijke grond. In Zuid-Limburg te vinden in de ijle begroeiing van steenachtige hellingen. Oberdorfer: onder meer in kalkgraslanden; op matig droge (tot wisseldroge) grond.

83 Arctium lappa R48 + H48 +H48 +H48 Weeda: op lichte plekken in rivierbegeleidende bossen omstreeks het niveau van de hoogste winterse waterstanden

87 Arctium tomentosum

R48 R48ïG48 (R48ïG48) R48 ïG48 Weeda: in Midden- en Oost-Europa in ruigten, in ons land echter een uigesproken bermbewoner.

88 Arctostaphylos uva-ursi

G42 G42 ï G62 (G42 ïG62) G42ïG62 Weeda: bewoner van meestal droge bodem. Oberdorfer: op ‘sommerwarme’, matig droge, neutraal- zwak zure, liefst zandige leem- en steengrond in gebieden met een continentaal klimaat.

1U 1DDP VJJRUW OLW WRHVUW :LM]LJLQJ WRHOLFKWLQJ

1459 Arenaria leptoclados

P63 +P62 x Oberdorfer: in open, voedselarme droge graslanden (‘Trockenrasen’:Sedo-Scleranthetalia, Festuca- Brometea)

90 Aristolochia clematitis

R67 +H69 (R67ïR47) +R47 Oberdorfer: op vrije droge, voedsel- en basenrijke bodem in struweel en aan de rand van [Rebgarten] (wijngaarden)? F=4~ (droog tot vochthoudend, wisseldroog)

91 Armeria maritima zG20 E*

E* - +bG20,+bG40

Weeda: optimaal in de zone die alleen bij stormvloed door zeewater wordt overspoeld, het talrijkst in vegetaties die door Festuca rubra worden beheersd. Samen met Juncus gerardi, Glaux maritima, Plantago maritima, Aster tripolium, Triglochin maritima, Carex distans, Ononis spinosa, Plantago coronopus, Parapholis strigosa, Sagina maritima en Cochlearia danica.

93 Arnica montana G42 +G41? +G41 +G41 Weeda: op matig zure tot neutrale zand- en leemgrond, vooral op keileem. Samen met onder meer Calluna vulgaris, Genista anglica, Deschampsia flexuosa, Festuca tenuifolia, Danthonia decumbens, Carex pilulifera, Potentilla erecta, Galium saxatile, Dactylorhiza maculata en Polygala serpyllifolia. Achteruitgang lijkt in verband te staan met zure neerslag. Oberdorfer: op min of meer basenrijke, kalkarme, zure bodem. R=3 (matig zuur)

1965 Aronia x prunifolia H22 +H21 +H21 +H21 Weeda: in laat stadium van de verlanding van laagveenmoerassen, waarbij de bodem inmiddels sterk zuur is geworden.

97 Artemisia

absinthium P63ro 3URï3+P68? (+ P48) P63roïP67

Weeda: op stikstofrijke zand- en kleigrond, op rommelhoeken, samen met Artemisia vulgaris, Urtica dioica, Elymus repens, Conium maculatum, Ballota nigra ssp foetida. Oberdorfer: op matig droge, voedsel- en basenrijke, neutrale tot basische, liefst zandige of steenachtige leem- en kleigrond.

98 Artemisia

campestris subsp. campestris

G63, G67 -G63? -G67?

- - Weeda: op droge, min of meer grazige, maar niet te dicht begroeide plaatsen op kalkhoudend zand; samen met Cerastium arvense, Elymus repens, Medicago falcata, Galium verum, Euphorbia cyparissias, Veronica austriaca ssp teucrium. Groen et al.: -G67.

101 Artemisia vulgaris P48, P68, R48, R68 - +R47, +R67?, -R68 +R47, -R68 +R67

Weeda: behalve op droge, zonnige terreinen ook op vochthoudende en/of licht beschaduwde plekken; op vrijwel elke bodemsoort te vinden, zij het op veen en zand voornamelijk op plekken waar de grond